ALBINA

67e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Albina is een plaatsje met momenteel zo’n 4.000 inwoners in het district Marowijne in Suriname, ruim 140 kilometer ten oosten van Paramaribo. Het ligt in een bocht van de rivier Marowijne, tegenover Saint-Laurant-du-Maroni in Frans-Guyana. Dat plaatsje kreeg de bijnaam Le Petit Paris vanwege de fraaie koloniale bouwstijl, onder meer te zien in het houten penitentiair ziekenhuis uit 1912, het gemeentehuis, de sous-préfecture, het gerechtshof en een botanische tuin. In 1857 werd hier een bagno (gevangenis) opgericht, waaruit later het plaatsje ontstond om het personeel te huisvesten. Het was een subkamp van de strafkolonie Saint-Laurent-du-Maroni, waar de gevangenen dwangarbeid moesten verrichten. De meeste gevangenen waren ondergebracht in strohutten. Tussen 1890 en 1897 werd tussen Saint-Laurent en Saint-Jean een zestien kilometer lange Decauville-spoorlijn op meterspoor aangelegd. Toen in 1946 de strafkampen werden afgeschaft, werd ook deze spoorlijn opgedoekt. De bagno is vooral bekend/berucht geworden door de verfilming van semi-autobiografische roman Papillon van Henri Charrière uit 1969. Daarin beschrijft de auteur zijn avontuurlijk verblijf in de jaren 1931-1945 in de bagno en in de Caribbean, Venezuela en Colombia na zijn vlucht van Duivelseiland, de locatie waar gevangenen terechtkomen die zich in de bagno hebben misdragen. In werkelijkheid is de roman geen levensverhaal van de schrijver, maar een bundeling van verhalen van verschillende gevangenen die in deze strafkolonie verbleven. Stroomafwaarts was op het Îlot Saint-Louis een leprozenkolonie gevestigd, ook wel het Île aux Lépreux genaamd. Iets verderop ligt het wat groter Île de la Quarantaine, een naam die ook al weinig goeds belooft. Het geeft een aardige indicatie van de sfeer die eind 19e eeuw en begin 20e eeuw in deze hoek van Guyana moet hebben gehangen. Saint-Laurent is vanuit Suriname bereikbaar per korjaal (een boomstamkano) of via een veerdienst vanuit Albina.

In de koloniale periode vluchtten veel Marrons (de afstammelingen van Afrikanen die door slavenhalers onder dwang naar Suriname zijn gebracht, zichzelf uit deze slavernij bevrijdden en zich vestigden in het Surinaamse oerwoud) over de Marowijne naar Frans-Guyana, waar ze dezelfde stamverbanden en talen overbrachten. Er is dan ook weinig verschil tussen de cultuur van het oosten van Suriname en het westen van Frans-Guyana. Veel inwoners van Saint-Laurent hebben dan ook het Nederlands als moedertaal of spreken Sranantongo. Op de plaats waar eerder de Caraïbennederzetting van de overleden hoofdman Kwaku was gelegen werd op 13 december 1846 gesticht door August Kappler, een Duitse ex-legerkorporaal, het stadje Albina gevestigd. Een ideale locatie want de rivier was hier meer dan twee kilometer breed en het lag drie meter hoger dan de hoogste waterstand van de rivier. Kappler koos de naam Albina als eerbewijs aan zijn verloofde en latere vrouw Albina Liezenmaier. Hij had toen hij nog districtscommandant was in de militaire post Willem Frederik aan de Marowijnerivier het gebied al grondig verkent, op zoek naar een mooie plaats om zich na zijn ontslag uit het Nederlandse leger te vestigen. Hij wilde in de omgeving van Albina vlinders en insecten gaan verzamelen, gaan houthakken en handel drijven met de lokale marrons en andere inheemse stammen die langs de rivier woonden. Tegen de tijd dat Kappler zich er vestigden waren de Nederlandse vestigingen langs de rivier al opgeheven, zodat de locatie alleen per rivier te bereiken was en verder zeer geïsoleerd lag ten opzichte van de bewoonde wereld.

Aan het eind van de 19e eeuw begon Albina echter snel te groeien toen er goud in het gebied werd gevonden. In 1876 werd het de vestigingsplaats van de districtscommissaris. Aan de Emmastraat, langs de Marowijnerivier, verschenen statige, witgeschilderde houten huizen, die konden wedijveren met de woonhuizen van de elite in Paramaribo. Omstreeks 1920 werd de plaats door de aanleg van een weg vanuit Modena verder ontsloten. Veel inwoners van de hoofdstad kwamen dan ook voor een dagtripje of korte vakantie naar Albina, dat na de Eerste Wereldoorlog een bekende badplaats werd. Het werd voor veel Surinamers een geliefde vakantiebestemming, een prima plaats om weekends en vakanties door te brengen. Bedrijven hadden er vakantiewoningen en sommige families in Paramaribo hadden er decennialang een tweede huis.

Door de Nederlandse en later Surinaamse regering is echter stelselmatig alle jaren weinig geïnvesteerd in Oost-Suriname. De politie en het leger hebben dan ook nauwelijks invloed in het gebied. Het als in de 19e eeuw voor de Marrons blijft het dus een aantrekkelijk gebied voor vluchtelingen. Tijdens de Binnenlandse Oorlog, een burgeroorlog die tussen 1986 en 1992 plaatsvond, was de regio dan ook de uitwijkplaats voor het Junglecommando van Ronnie Brunswijk. In de guerrilla-gevechten tussen het Junglecommando en het Surinaamse leger onder leiding van Desi Bouterse werd Albina door beide partijen bij herhaling geplunderd. In december 1986 werd Albina door het Nationaal Leger van Suriname in brand gestoken en werd de plaats grotendeels verwoest. Massaal vluchtte de oorspronkelijke bevolking naar de overkant van de rivier, het veilige Saint-Laurent-du-Maroni. Nadat de binnenlandse strijd was beëindigd, was het grensplaatsje echter niet langer in trek, wat ook kwam doordat de toegangsweg vanuit Moenga  door de moedwillige vernieling door het Junglecommando in een erbarmelijke staat verkeerde. Pas jaren na de Binnenlandse oorlog werd voorzichtig begonnen met de wederopbouw en werd de reguliere veerdienst naar Frans-Guyana weer in gebruik genomen. Voorzichtig werd het onderwijs, de gezondheidszorg en enige economische activiteit weer opgestart. Heel voorzichtig durfden daarna ook weer Franse toeristen de oversteek te wagen, al dan niet om door te reizen naar Paramaribo.

Rustig is echter allerminst. De laatste jaren zijn steeds meer Brazilianen uit het arme noordoosten van dat land in het dorp komen wonen, meestal illegaal. Dat leidt tot allerlei spanningen, want de Brazilianen houden zich bezig met kleinschalige goudwinning, waarmee ze het milieu met kwik vervuilen. Ze reizen ook vaak naar Frans-Guyana om hun geld in veiligheid te brengen. Omdat Albina slechts over een paar agenten, douaniers en militairen beschikt, kon de orde en veiligheid nooit echt worden gehandhaafd. Er waren dan ook veel misdrijven in Albina zelf, maar ook de kampen van de goudzoekers langs de rivier, waar veel wapens in omloop waren. Een gevaarlijke combinatie met de goudkoorts, drugs, prostitutie, hebzucht, onderontwikkeling en werkloosheid. Nadat een Braziliaanse goudzoeker een inwoner van Albina op kerstavond in 2009 had neergestoken. De Surinamer zou nog geld van de goudzoeker tegoed hebben voor het (illegale) vervoer van de Braziliaan naar Frans-Guyana. Hij eiste zijn geld op, maar kreek een mes tussen zijn ribben. Het incident in de arme wijk Papatam leidde tot massale etnische onlusten. Ongeveer 500 inwoners vielen de Braziliaanse en Chinese bevolking aan, wat leidde tot één dode, zeven gewonden, een aantal dat nog steeds wordt vermist, talrijke verkrachtingen en massale plunderingen en vernielingen. De politie en het leger keken toe terwijl panden en auto’s in vlammen opgingen. Een van de 35 man die later werden gearresteerd was een hoge districtsambtenaar. De Braziliaanse en Chinese gemeenschappen kregen militaire bescherming, maar vele Brazilianen werden door hun regering snel geëvacueerd naar Belém. De regio blijft vooralsnog een probleemgebied.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: