WILHELM UHDE
71e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
.
Wilhelm Uhde (Friedeburg, 28 oktober 1874 – Parijs, 17 augustus 1947) was een befaamd Duits kunstverzamelaar en -handelaar, die als een van de eersten de moderne schilders op hun waarde schatte en ook belangrijk was voor de naam van naïeve schilders. Uhde studeerde eerst rechten aan de universiteiten van Lausanne, Göttingen, Heidelberg, Greifswald en Berlijn, maar stapte in 1899 over naar kunstgeschiedenis, dat hij in München en Florence studeerde. Hij schreef in die tijdenkele romans en essays over ethiek.
In 1904 vestigde Wilhelm Uhde zich in Parijs. Daar kocht hij een jaar later zijn eerste schilderij van Pablo Picasso. Hij was een van de eersten die geïnteresseerd was in de kubistische schilderijen van Picasso en Georges Braque, die op dat moment nog volstrekt onbekend zijn. In 1907 maakte hij in Parijs ook kennis met Robert Delaunay (1885-1941) en diens latere vrouw Sonia Terk (1885-1979), de grondleggers van het Orphisme. In 1908 trouwde Wilhelm Uhde met Sonia Terk, een indertijd niet ongebruikelijk verstandshuwelijk om Uhde’s homoseksualiteit te maskeren. In 1910 werd het huwelijk echter al ontbonden en kort daarna trouwde Sonia Terk met Robert Delaunay. Hun Orphisme was een overgangsvorm tussen kubisme en abstracte kunst, die in de korte periode 1910-1913 in Parijs populair was. De vooraanstaande Franse schrijver-dichter-essayist Guillaume Apollinaire omschreef de kunststroming in 1913 als de eerste volledig abstracte stijl binnen de schilderkunst, als een ‘peinture pure’. De schilderijen van Robert en Sonia Delaunay waren niet langer figuratief kubisme maar volledig abstract. Later zouden beiden toch weer terugkeren naar herkenbare schilderen.
In 1907 ontmoette Uhde ook Henri Rousseau (1844-1910), een belastinginspecteur – wat hem de bijnaam Le Douanier opleverde – die pas op 49-jarige leeftijd met schilderen begon en wiens post-impressionistische stijl. In het begin werd deze stijl neerbuigend Naïeve of Primitieve Kunst genoemd, maar inmiddels wordt de hoge kwaliteit al lag erkend en hangt Rousseaus werk in alle belangrijke musea. Ook hier stonde Uhde aan de basis van de erkenning van het werk van Rousseau en geestverwanten. In 1911, een jaar na het overlijden van Rousseau, publiceerde Uhde een monografie over de schilder. In 1928 organiseerde Uhde in Parijs een tentoonstelling voor de groep naïeve schilders, die als collectief bekend stonden als de ‘peintres du cœur sacré’ (Henri Rousseau, André Bauchant, Camille Bombois, Séraphine Louis en Louis Vivin). Uhde had de meeste van hen eerder voor het grote publiek ontdekt. Van hen was Séraphine Louis in 1912 de schoonmaakster geweest van Uhde, die toen een appartement in Senlis bewoonde. Hij had de toen 48-jarige Séraphine Louis in dienst genomen en ontdekte wat later bij lokale notabelen een op hout geschilderd werk, dat tot zijn verrassing geschilderd werd door zijn huishoudster. Ze bleek thuis een enorme verzameling schilderijen te hebben, die ze in de koop der jaren in het geheim bij kaarslicht had gemaakt. Hij overtuigde Séraphine van haar talent en promootte haar werken. Kort daarna werd hij door de Franse regering uitgewezen, maar na terugkeer zag hij dat haar werk aanzienlijk was verbeterd en gaat haar opnieuw sponsoren. Door de Grote Depressie slaagde hij er niet meer in haar werken te verkopen, waardoor Séraphine een mentale terugval kreeg en uiteindelijk in de psychiatrische instelling werd opgenomen. Uhde werd geadviseerd haar niet meer te bezoeken. In de veel geprezen Franse-Belgische film Séraphine (1908) van regisseur Martin Provost word een belangrijk deel van het leven van Wilhelm Uhde en Séraphine Louis verteld.
In 1908 opende Wilhelm Uhde in de Rue Notre-Dame-des-Champs zijn eigen galerie, gelegen tussen de beroemde begraafplaats Cimetière du Montparnasse en de Jardin du Luxembourg. Daar had hij een keur aan werken Georges Braque, Jean Puy, Henri Rousseau Jean Metzinger, Sonia Delaunay, André Derain, Raoul Dufy, Auguste Herbin, Jules Pascin, Marie Laurencin, Fernand Léger, Jean Gris en Pablo Picasso. Hij gaf Picasso in 1910 de opdracht een kubistisch schilderij van hem te maken. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden door de Franse staat van veel Duitse ingezetenen de bezittingen in beslag genomen en op 31 mei 1921 via een openbare verkoop door Hôtel Drouot, het belangrijkste veilinghuis in het land, van de hand gedaan. Uhde werd in 1914 uitgewezen naar Duitsland en keerde pas na de oorlog terug.
In 1919 leerde Uhde de Duitse schilder Helmut Von Hügel Kolle (1899-1931), die in die tijd zijn werken nog signeerde met ‘Hügel’, maar later overstapte naar ‘Kolle’ en zich ook simpelweg Helmut Kolle noemde. De schroom zijn homoseksualiteit te verbergen had Uhde inmiddels achter zich gelaten; het stel leefde openlijk samen. In 1923 zou Uhde in Berlijn zorgen voor de eerste tentoonstelling van het werk van Kolle. Uhde was inmiddels een belangrijke activist voor het pacifisme geworden in de Weimar Republiek, waar hij tot 1924 een tijdje woonde. In 1924 keerde hij en Kolle definitief terug naar Parijs, met veel contacten binnen de Duitse gemeenschap in de Franse hoofdstad. Daaronder de ouders van de latere beeldhouwster Eva Zippel (1925-2013), die vanaf 1926 tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hier woonde. Vader Zippel bezocht samen met zijn twee dochters veelvuldig de Parijse musea en galerieën en ontwikkelde daarbij een nauw contact me Wilhelm Uhde. In woning schijnt te hebben volgehangen met moderne kunstwerken die via Uhde waren aangeschaft. Zijn partner Helmut Kolle sterf in november 1931 en werd in hun toenmalige woonplaats Chantilly begraven.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vlucht Uhde naar het zuiden van Frankrijk, want als Jood, homoseksueel en pacifistisch boegbeeld had hij heel wat te duchten van de nationaalsocialisten. In Zuid-Frankrijk krijgt de inmiddels bejaarde Uhde steun van Jean Cassou, een leider van de verzetsbeweging maar voorheen bij hem al bekend als belangrijk kunstcriticus. Wilhelm Uhde sterft in 1947 in Parijs.
Vier portretten van Wilhelm Uhde, van Pablo Picasso (1910), Robert Delaunay (1907) en Helmut Kolle (1930 en 1927)