GERBEN KARSTENS

Op vrijdag 8 oktober overleed in het Noord-Brabantse Dongen op tachtigjarige leeftijd de oud-wielrenner Gerben Karstens (Leiden, 14 januari 1942). Karstens, die profwielrenner was tussen 1965 en 1980, stond in het peloton bekend om zijn humor, maar ook als een sprinter waar gedegen rekening mee moest worden gehouden. Hij won zes ritten in de Tour de France, veertien keer in de Vuelta en één maal in de Giro. Daarmee is hij een van de vijf Nederlanders die etappes heeft gewonnen in alle drie de grote rondes. De andere vier zijn Jeroen Blijlevens, Erik Breukink, Jean-Paul van Poppel en Tom Dumoulin. In de Tour de France stond hij elf keer aan de start; de laatste keer in 1978 werd hij in de zeventiende rit uit de strijd genomen. In de andere tien deelnames eindigde hij op behoorlijke afstand van de winnaar, met als opvallende uitschieter een dertigste plaats in 1967, op slechts 40’46” van de verrassende Franse winnaar Roger Pingeon. Een Tour waarin voor het eerst werd begonnen met een korte tijdrit, die werd gewonnen door José-Maria Errandonea. Een Tour die echter vooral wordt herinnerd als de editie waarin Tom Simpson in de dertiende etappe (Marseille-Carpentras, 211,5 km.) overleed op de Mont Ventoux aan een combinatie van hitte, alcohol en doping. De etappe werd gewonnen door Jan Janssen, maar toen was het glorieuze van de etappe al lang verdwenen. Gerben Karstens droeg twee dagen de gele trui in de Ronde van Frankrijk.

In Als je de Tour niet hebt gereden (deel 1), waarin in drie delen alle Nederlandse deelnemers aan de Tour worden beschreven, schreef de wielerjournalist Fred van Slogteren het volgende portret over Gerben Karstens.

omslag tourboek deel 1“De zoon van een notaire, da kan toch nie!” Woedend keek de 83-jarige Flandrien de journalist aan. “N’n ware coureur moet arm zijn.” Marcel Kint, de Vlaamse wereldkampioen van 1938, spuwde de woorden vol verachting uit en kreeg in zijn schimmig geworden geest gelukkig niet meer mee dat er na de Leidse notariszoon nog een nazaat van een welgestelde fabrikant, diverse studenten en zelfs een doctorandus in de psychologie de wielerhemel hadden bestormd. Het feit lag er echter, want Gerben Karstens is een telg uit een notarisgezin, met een strenge moeder en een vader die iets milder was in zijn oordeel over zijn twee jongste zonen die hij met zijn vrouw maar niet in het gareel kon krijgen. Naast de oppassende en leergierige Jan en zus Coby, die vaak het mikpunt van hun grappen was, buitelden Gerben en Wimfred als reproducties van Pietje Bell door het leven en ze kwamen er meestal mee weg. Ze hadden het talent om zich uit benarde situaties te redden met een goed getimede kwinkslag, een gevatte opmerking of een onverwachte daad. Diep in hun hart konden vader en moeder Karstens er ook wel om lachen, want ze hadden die belhamels immers zelf verwekt. Rob was het nakomertje in het gezin en de enige van de familie die enigszins in de voetsporen van zijn dertien jaar oudere broer is getreden door ook te gaan fietsen. Een apart gezin, wonend in een statig pand aan de Leidse Apothekersdijk, waar Gerben boven de notarispraktijk is opgegroeid. Hij was echter geen stadsjongen, want wie in zijn tienertijd aan hem vroeg wat hij later wilde worden kreeg steevast het antwoord “Boer en schaatser”, een beroep en een hobby waarbij hij buiten in de vrije natuur kon zijn. Ontmoetingen met Gerben verlopen vaak hilarisch, maar als je een serieus gesprek met hem wil voeren, moet je over de wonderen van de natuur beginnen.

In zijn vrije tijd werkte hij al heel jong bij een boer in Oud Ade en genoot van het bezig zijn met beesten en gewassen. Maar als er ijs lag kwam hij niet, want dan moest-ie schaatsen. Hij had talent voor die sport en enkele jaren later maakte hij al deel uit van de Nederlandse kernploeg met mannen als Henk van der Grift en Rudie Liebrechts. Op de net aangelegde kunstijsbanen in Amsterdam en Deventer bracht hij het tot de belangrijkste Nederlandse schaatsselectie en zijn ontwikkeling liep parallel met die van latere grootheden als Ard en Keessie, die hij in hun begintijd vaak de baas was. Elke schaatser traint ook op de racefiets en de sportjongen in hart en nieren ging in de zomermaanden koersen. Ook voor die sport had hij talent en in het begin van de jaren zestig beschikte Nederland dus over een veelbelovende schaatser en topwielrenner in één persoon verenigd. Van zijn ouders erfde hij de behoefte aan zekerheid die in geld wordt uitgedrukt en omdat er in het schaatsen in die tijd nog helemaal niets viel te verdienen, besloot hij uiteindelijk wielrenner te worden. Als vooraanstaand amateurrenner haalde hij al meer geld op dan menig beroepsrenner.

Als jong rennertje kende hij het probleem van de zondagsrust, waar in het streng gereformeerde gezin streng de hand aan werd gehouden. Twee keer op de dag des Heren naar de kerk en verder niets, laat staan aan sport doen. Uiteraard lichtte hij de hand met dat strenge verbod en moest af en toe bij vrienden gaan logeren, omdat moeder hem weer eens de deur had gewezen. Nooit ging-ie uit zichzelf terug, maar kwam zijn vader hem als de verloren zoon ophalen, waarna de strijd om de invulling van de zondagse uren opnieuw kon losbreken. Toen zijn ouders uiteindelijk accepteerden dat ze hem toch niet konden temmen, gaven ze oogluikend hun zegen, maar niet van harte. Toen hun sportieve zoon na een 075e Gerben Karstensval in de Ronde van Zuid-Holland eens als een omzwachtelde mummie thuis werd afgeleverd, kon zijn moeder het niet laten misprijzend te zeggen: “Dat heb je er nou van als je zondags gaat sporten!” Toen hij enkele maanden later met de Nederlandse ploeg naar Tokio werd uitgezonden voor de daar te houden Olympische Spelen, bracht ze hem met de auto naar Schiphol en vroeg aldaar aan de chef d’équipe van de wielrenners of die een beetje op haar zoontje wilde letten, omdat er anders van alles mis kon gaan. Juuf van Ballegoijen de Jong, de in de wielrennerij hobbyende NS-directeur, beloofde het plechtig, zonder te weten met welk een ongeleid projectiel hij van doen kreeg.

Nadat Gerben met Bart Zoet, Jan Pieterse en Eef Dolman goud had gewonnen in de 100 kilometer ploegentijdrit, kregen de vier toestemming om ter ontspanning een avondje Tokio in te gaan. Ze waren jong en ze wilden wat en al doende kwamen ze in een striptent terecht. Een paar uur later kreeg Van Ballegoijen de Jong in het olympisch dorp bezoek van de politie. Gerben was gearresteerd omdat hij had geprobeerd er met een poedelnaakte stripdanseres vandoor te gaan, een poging die maar net verijdeld werd. De bewakers die hem hadden tegengehouden, leverden hem over aan de politie, die in de spraakverwarring alleen begreep dat de onverlaat een Nederlandse goudenmedaillewinnaar was. Het kostte de chef d’équipe na aankomst op het politiebureau veel moeite de gelauwerde stripnapper mee te krijgen en hij verloor Gerben daarna geen moment meer uit het oog. Het is een van de honderden anekdotes die over De Karst de ronde doen. Onder wielervrienden heeft iedereen er wel één paraat. Het zijn vaak knotsgekke verhalen die elkaar in hilariteit overtreffen. De grappen zijn niet altijd even fijnzinnig, soms uiterst grof, maar wel zeer typerend voor het exuberante feestbeest uit Leiden, die zijn leven lang een dollend kind is gebleven.

Hoe hij zich met drie woorden Frans en een uitroepteken (‘Moi Karstens, pousser!’) de hoogste cols liet opduwen. Hoe hij met een stalen gezicht in een restaurant een rauwe forel bestelde om die ten overstaan van een groot gezelschap met kop, staart en graat te nuttigen. Hoe hij het presteerde om op een sponsorfeestje met vele dure genodigden in het aanpalende zwembad te duiken, zijn zwembroek uit te trekken en op zijn handen in het water te gaan staan. Hoe hij kakelend als een kip op zijn hurken 075h Gerben Karstensrondsprong om het ei te leggen dat hij kort daarvoor in zijn anus had gepropt. Hoe hij in een wandelend peloton de meest bizarre fratsen kon uithalen. Hij bedacht het ter plekke en voerde het ook direct uit, want tussen inval en daad zit bij hem geen rem. Toch deed hij dit alles niet alleen om te shockeren, maar ook om zijn marktwaarde te verhogen, want waar De Karst kwam werd gelachen en als ze hem er dan zo graag bij wilden hebben, dan moesten ze ook maar betalen. Zijn startgeld bij criteriums was altijd het hoogste van allemaal en hij was de eerste topsporter die zich liet betalen voor een interview.

Alle gekkigheid en clownerie buiten beschouwing gelaten is Gerben Karstens een geweldige wielrenner geweest, die een erelijst bij elkaar heeft gefietst waar menige toprenner van nu jaloers op kan zijn. Er staat alleen geen grote overwinning op zijn erelijst in de vorm van een wereldkampioenschap of een zege in een grote ronde. Alleen de Ronde van Lombardije wist hij ooit winnend af te sluiten, maar de zege werd hem ontnomen na een positief plasje. Daar werd toen nog niet zo zwaar aan getild als tegenwoordig, dus het blijft sneu want bijna iedere renner uit die tijd pakte wel eens wat. Het hoorde bij de wielercultuur en echt harder ging je van zo’n amfetamientje niet rijden. Behalve een Nederlands kampioenschap, de najaarsklassieker Parijs-Tours en enkele andere eendagskoersen heeft hij zich vooral onderscheiden als rittenkaper in de grote ronden. In de Ronde van Italië won hij slechts één etappe, maar hij reed de Giro ook maar één keer. In de Tour de France ging hij elf keer van start, reed er tien van uit, won zes ritten en droeg twee dagen de gele trui. Het meest succesvol was hij echter in de Ronde van Spanje, want in de Vuelta ging hij maar liefst veertien keer als ritwinnaar over de streep. Meestal in een massasprint. Hij was geen echte sprinter als Cipollini of Cavendish in latere jaren, maar bezat het zeldzame vermogen om op topsnelheid nog dat extra duwtje te kunnen geven dat op de streep het verschil maakte. Om daarna op het erepodium weer de Gerben Karstens Show op te voeren die men van hem gewend was.

Bij een close finish waarbij hij net niet had gewonnen, stak hij desondanks zijn handen juichend in de lucht om direct daarna naar het erepodium te benen, de huldiging van de winnaar te ondergaan om pas dan te horen dat uit de fotofinish was gebleken dat niet hij maar een ander de rit had gewonnen. Teleurgesteld was hij niet, want hij grijnsde breed en zei: “De publiciteit nemen ze me niet meer af.” Kortom, een wielerleven vol met hoogtepunten en vol met plezier, want een mens leeft maar één keer en waarom zou je dan er niet alles uithalen wat er in zit? Nadat hij nog enkele jaren een forse bijdrage had geleverd aan het grote succes van de Raleigh-ploeg stopte hij in 1980 met de wielersport. Boer wilde hij niet meer worden, maar hij had in de buurt van het Brabantse Rijen wel ooit een lap grond gekocht om er bomen te gaan kweken. Dat bleek echter toch niet de gedroomde broodwinning. Hij ging solliciteren bij een handelsfirma om vertegenwoordiger te worden. Bij het sollicitatiegesprek vroeg de directeur hem wat hij zoal kon. “Ik kan alles” zei Gerben bescheiden, “zelfs op je bureau op m’n kop staan.” Zonder een reactie af te wachten voegde hij de daad bij het woord en enkele minuten lang stond hij kaarsrecht en doodstil ondersteboven op het bureaublad van zijn beoogde werkgever. Toen hij weer op zijn benen stond, zei deze: “Je bent aangenomen, want iemand die zich zo presenteert moet wel een goede verkoper zijn.”

Hij toonde zich inderdaad een verkoper die in staat was ijs aan de eskimo’s en winterjassen in de tropen te verkopen, maar van werken voor een ander word je niet rijk. Het was de tijd dat het zakenleven aan marketing ging doen. In plaats van met hagel schieten, moest er doelgericht met de markt worden gecommuniceerd en zo ontstond het begrip direct marketing. Gerben werd adressenleverancier en verkocht zijn tent weer op het moment dat die het meeste waard was. Van zijn lap grond maakte hij een 075m Gerben Karstensgolfterrein, dat hij aan een vereniging verhuurde. Hij ging daar als rentenier zelf golfen, fietste veel en werd zeezeiler, een bezigheid waarvoor je nogal wat moet leren voordat het officieel is toegestaan het ruime sop te kiezen. Meestal alleen, soms met een bemanningslid en af en toe vaart Jenny zijn vrouw een paar weken mee. Hij doorkruist dan de immense Griekse wateren, legt aan op een van de honderden eilandjes en ragt dan met zijn mountainbike door de ongerepte natuur. In 2010 nam hij met zijn jacht Winds & Tides als toerist deel aan een grote zeilrace op de Stille Oceaan om pas na zes maanden in Brabant terug te keren.

Er zijn maar weinig mensen die begrijpen waarom een zo luidruchtig persoon die altijd mensen om zich heen heeft, het zo lang in eenzaamheid kan uithouden. Dat is echter niet zo vreemd, want Gerben is in de eerste plaats een natuurmens. Als renner trainde hij altijd het liefst alleen en verveelde zich nooit. Met de wind om zijn oren zag hij onderweg alles wat groeide en bloeide, blad verloor en afstierf. Hij hoorde de vogels, zag de dieren in hun eeuwige jacht om te overleven en genoot in stilte. Het is een levensbehoefte geworden, reden waarom hij nog altijd fietst. Waar manifesteert de natuur zich machtiger dan op de oceaan, waar de overweldigende kracht van het water nog eens extra wordt uitvergroot. Daar deel van uitmaken, zonder gelul aan je kop om alles om je heen optimaal op je te kunnen laten inwerken, geeft hem meer voldoening dan alle zeges die hij als sportman heeft behaald of de geintjes die hij heeft uitgehaald. Het is wel een hobby die je als getrouwd man moet kunnen uitoefenen en ook in dat opzicht is Gerben Karstens een zondagskind. Hij is al 45 jaar met Jenny getrouwd en zij heeft hem genereus altijd die ruimte gegeven. Hoewel ze hem fel en plein publique tot de orde kan roepen als de rem tussen inval en daad weer eens hapert, weet ze dat je een vrije vogel niet in een kooi moet houden, maar hem het hele zwerk moet gunnen. Op z’n 71ste lijkt hij een beetje te zijn uitgeraasd, maar wees altijd voorbereid op het moment dat hij weer eens door zijn remmen schiet en iedereen blauw ligt van het lachen. Gerben Karstens, een bijzonder mens, over wie we nooit uitgepraat zullen raken.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: