ARMAND DESMET (23 januari 1931)
Armand Desmet (Waregem, 23 januari 1931 – 17 november 2012) was een Vlaamse beroepsrenner tussen 1955 en 1967. Van 1955 tot 1960 reed hij voor de Belgische formatie van fietsenfabrikant Groene Leeuw, een bedrijf van Adolphe De Kimpe, waarvan vanaf 1942 tot 1966 diens zoon Albert “Berten” De Kimpe de ploegleider was. Vanaf 1958 functioneerde Groene Leeuw in samenwerking met afwisselende co-sponsors. Hoogtepunt van Groene Leeuw was de Ronde van Spanje 1960 waar de ploeg de winnaar en tweede van het eindklassement (Frans De Mulder, met vier ritwinsten, en Armand Desmet) leverde, met Tuur Decabooter nog een renner in de top-tien had, die bovendien twee ritten won en de blauwe trui van het puntenklassement kreeg. In 1961 stapte Desmet over naar de concurrerende Belgische formatie Faema-Flandria van Lomme Driessens en later Briek Schotte, waar Rik van Looy de eerste twee jaar de bepalende renner was. In 1964 ging hij rijden voor Solo-Superia, waar opnieuw Rik van Looy de grote meneer was en het jeugdige talent Eddy Merckx een jaartje in meereed. In 1967 stapte Armand Desmet over naar zijn vierde Belgische ploeg, Flandria – De Clerck, waar hij zijn carrière afsloot.
Fred van Slogteren schreef op 17 november 2016, vier jaar na het overlijden van Armand Desmet, het volgende portretje van de coureur: ‘De naam Desmet is verweven met het Vlaamse wielrennen en eind jaren vijftig, begin jaren zestig koersten er drie Desmets in het profpeloton rond. Twee droegen de voornaam Gilbert en de derde heette Armand. Ze waren geen familie van elkaar, hoewel Armand, die meestal Manten werd genoemd, de jongste was van vier fietsende broers. Alberic, André en Roger. Die waren eveneens wielrenner en ze waren van die stiel begeesterd geraakt door vader Roger die ook al beroepsrenner was geweest en er nooit in is geslaagd zich van dat milieu los te maken. Toch heeft het maar een haar gescheeld of Armand was geen coureur geworden, want zijn moeder was vastbesloten dat haar jongste spruit iets anders in het leven moest gaan doen. Zo rijk waren man en zonen er niet van geworden. Ze wilde een betere toekomst voor Manten, maar ook hij luisterde niet naar de smeekbeden van zijn moeder. Voor de Desmetjes uit Waregem was het wielrennen geen liefhebberij, maar een roeping. Briek Schotte wordt altijd de laatste Flandrien genoemd, maar na D’n IJzeren zijn er nog enkele renners geweest die dat predicaat meer dan verdienden en Armand was één van hen. Na een geslaagd verblijf bij de amateurs werd hij in 1955 beroepsrenner en hij ontwikkelde zich in korte tijd tot een beul op de fiets. Eentje die door roeien en ruiten ging. Hoewel hij vooral knechtenwerk moest opknappen voor Rik Van Looy, pakte hij met regelmaat zijn prijsjes mee. Zo werd hij de eerste winnaar van zowel de E3 Prijs Harelbeke als de Henninger Turm. Zijn naam staat ook op de erelijst van de Ronde van België, want dat was een koers die hem op het lijf geschreven was. Een week lang koersen door weer en wind, over de smerigste kasseien en de venijnigste potenbrekers van de Vlaamse Ardennen. Manten lustte er wel pap van. Hij was niet alleen een echte hardrijder die de renners aan zijn wiel om hun moeder deed roepen, maar hij kon ook redelijk in de bergen mee. Zo werd hij in 1963 vijfde in de Tour de France nadat hij een jaar eerder al tiende in de Giro d’Italia was geweest. Zijn beste prestatie in een grote ronde leverde hij echter in 1960 toen hij in de Ronde van Spanje als tweede eindigde achter zijn landgenoot Frans De Mulder. Na zijn carrière werd hij, net als zoveel van zijn collega’s, kroegbaas en zijn bar ‘De Ronde van België’ was jarenlang een prettig onderkomen voor dorstige Waregemmers. Tussen 1991 en 2002 was hij begeleider en raadsman van Tom Desmet, die als prof lang niet bereikte wat zijn vader in de jaren zestig presteerde.’
Op vrijdag 15 juli 2011 kwam Het Nieuwsblad terug op de stunt van meesterhelper Armand Desmet, die in de Tour van 1959 als eerste bovenkwam op de mythische Tourmalet. Er werd ook ingegaan op zijn vijfde plaats in 1963 en zware valpartij in 1964: ‘Het podium was te hoog gegrepen. Had ik Lomme Driessens als ploegleider gehad, dan was ik misschien vierde kunnen worden. In de bergrit met start in Aosta was ik mee met Bahamontes, Anquetil, Poulidor en Van Looy. Bahamontes demarreerde. Anquetil dichtte de kloof. Mijn ploegleider Briek Schotte was een brave man. Hij maakte geen barrage, waardoor mijn rechtstreekse tegenstander Lebaube me kon inhalen. Reken maar dat Driessens de terugkeer van de Fransman zou verhinderd hebben. Maar vierde of vijfde worden, veel verschil zou dat niet uitgemaakt hebben. In die tijd was het interessanter om een etappe te winnen dan een ereplaats in het eindklassement weg te kapen.’ In 1964 kwam Desmet zwaar ten val in de Ronde van Frankrijk. Hij hield er een litteken in zijn gezicht aan over. Ook het jaar nadien moest hij opgeven. In 1966 kwam hij voor de achtste en laatste keer aan de start. ‘Na drie weken labeur had ik 17.500 Belgische frank verdiend. Dat was net het bedrag dat ik uitgegeven had aan de apotheker. Het was tijd om af te zwaaien.’
Op zijn weblog ging ook Ronny de Schepper tien jaar na het overlijden van Desmet in op enkele hoogte- en dieptepunten in de carrière van Armand, waarbij hij onder verwijzing naar het artikel ‘De dag dat de keizer tweemaal van zijn lijn afweek’ (Dirk Roelandts, 11 augustus 2018) nogmaals onderschrift dat Desmet met recht de ‘meesterknecht van de keizer van Herentals’ mag worden genoemd, maar met de toevoeging: ‘Maar dat was dan in de nadagen van zijn carrière, toen hij er zich blijkbaar al had bij neergelegd dat hij zelf geen kopman zou zijn. Toch werd hij in die periode nog tweede in de Vuelta van 1960 en vijfde in de Tour van 1963, het jaar dat Van Looy tiende werd en Armand zich uitzonderlijk nog eens in het vijandelijke kamp bevond (na de breuk met Lomme Driessens). Dat dit gewoon een “accident de parcours” was, wordt echter bewezen precies door die verwikkelingen verder op het seizoen, in Ronse, waar Armand zelf trouwens als achttiende eindigde.’
Hij haalde ook de zeer zware valpartij aan van Armand in de Tour de France van 1964, waarbij hij vooral in het gezicht werd geraakt. Van die valpartij maakte de Nijmeegse kunstenaar Tom Küsters (1943-2008) een tekening, waarbij wel de dramatische valpartij tien jaar later laat plaatsvinden. Toen stond de oud-renner al lang achter de toog van zijn kroeg in Waregem. De wielerjournalist Jan Desmet (het wemelt in de Belgische wielerwereld van de Desmetten) meldde daarop dat de val van Mantie plaatsvond op het einde van de afdaling van de col de Puymorens, net voor de beklimming van de Montée d’Envalira, tijdens de 13de rit tussen Perpignan en Andorra. Hij werd per helikopter afgevoerd naar het hospitaal van Toulon. De littekens op zijn aangezicht bleven tot het einde van zijn leven zichtbaar.
Dezelfde Jan Desmet ging ook in op de Giro van 1962, toen Armand Desmet lang in het roze reed en toen, op de Nederlandse collega Huub Zilverberg na, door de complete Faema-ploeg inclusief ploegleider Lomme Driessens in de steek werd gelaten en slechts als tiende eindigde. Op Nostalgische gedachten over het wielrennen van vroeger werd uitgebreid ingegaan op die Giro 1962 en Armand Desmet. In 1960 zou Desmet ook al de Vuelta verloren hebben omdat zijn ‘ploegmaat’ Frans De Mulder van ploegleider De Kimpe de opdracht kreeg in de aanval te gaan, juist op het moment dat Desmet, die op dat moment het geel droeg, iets achterop was geraakt. De grote achterstand op De Mulder, meer dan een kwartier, logenstraft die bewering toch wel.