ADOLF ZIEGLER
76e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Adolf Ziegler (Bremen, 16 oktober 1892 – Varnhalt, 11 september 1959) was een Duitse schilder en politicus. Zijn vader was architect en ook aan moederszijde had men enkele architecten, zodat de jonge Ziegler altijd omringd werd door kunstenaars. Vanaf 1910 studeerde Ziegler aan de Academie voor Schone Kunsten München bij Max Doerner (1870-1939), een kunstschilder en restaurator die voor ambachtelijke kunstschilders een handboek had geschreven waarin de technieken werden beschreven om verf te gebruiken en behandelen. Zijn opleiding werd verstoord doordat hij zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aanmeldde voor actieve dienst. Na de oorlog pakte hij in 1919 zijn studie in München weer op en volgde toen lessen bij de art nouveau-kunstenaar Angelo Jank. Er is weinig bekend over het vroege werk van Ziegler, maar gezien zijn leermeester omstreeks 1920 mag het niet verbazen dat hij in die periode modernistische schilderijen maakte. De kunstcriticus en museumdirecteur Alois Schardt, in november 1933 door de nazi’s op non-actief gezet, zei eind jaren dertig vanuit zijn nieuwe domicilie Los Angeles dat Ziegler ‘… in vroegere tijden een moderne schilder en een ijverig bewonderaar was van de werken van Franz Marc….Zijn transmutatie verliep langzaam…voordat hij deze positie innam, was hij een van de meest extreme moderne schilders, maar een van inferieure rang.’ Er zijn echter geen vroege werken bewaard gebleven. Na zijn contacten met de nationaalsocialistische beweging ruilde hij zijn moderne stijl in voor een representatieve en realistische stijl die zijn geestverwanten waardeerden.
Al begin jaren twintig werd Adolf Ziegler lid van de NSDAP en in 1925 maakte hij voor het eerst kennis met Adolf Hitler. Dat was voor hem een nuttige kennismaking, want hij werd al snel een van Hitlers raadgevers bij artistieke aangelegenheden. Zodra de nazi’s in 1933 aan de macht kwamen werd Ziegler benoemd tot professor aan de Academie van München waaraan hij eerder zelf had gestudeerd. Hitler gaf hem ook de opdracht een herdenkingsportret te schilderen van zijn nichtje Geli Raubal, met wie de Führer een geheime relatie had en die, niet langer opgewassen tegen de maniakale controle van oomlief op haar doen en laten, in september 1931 zelfmoord had gepleegd.
In 1939 schilderde Ziegler Het Oordeel van Paris over een beroemde episode uit de Griekse mythologie, waarbij de jonge god Paris scheidsrechter was bij een schoonheidswedstrijd tussen de drie godinnen Hera, Athena en Aphrodite. Zijn keuze voor de laatste was uiteindelijk de aanleiding voor de Trojaanse oorlog en in het verlengde daarvan ging door Paris’ keuze zijn hele geslacht en vaderstad te gronde. Een parisoordeel heeft nog steeds de betekenis van ‘narigheid die kan voortvloeien uit een verkeerde keuze’. Toch opvallend dat Hitler uitgerekend dit schilderij persoonlijk aankocht en ophing in zijn woning in München.
Ziegler schilderde ook Die Vier Elemente (1937), met de elementen vuur, aarde-water en lucht. Het is nu een van de bekendste schilderijen uit de nazitijd, een schilderij dat hier en daar wordt omschreven als een racistisch werk met een chauvinistische opvatting over vrouwelijkheid. Dat lijkt eerder ingegeven door de kwalijke reputatie van de schilder dan door het schilderij an sich, dat in niks afwijkt van vele andere schilderijen met mooie, blote vrouwen. De Duitse schilder Georg Baselitz voerde in 1922 actie om het schilderij te verwijderen uit de zaal in de Münchense Pinakotheek, met de juiste argumentatie dat het onzindelijk is het werk van gewaardeerde Joodse en ‘ontaarde’ kunstenaars te hangen naast dat van degene die namens Hitler hen vervolgde en hun werken vernietigde. Hitler schafte dit schilderij aan voor de ‘Führerbau’, het hoofdkwartier van de NSDAP aan de Königsplatz in München. In de nazitijd was het schilderij enorm populair en werden er grote aantallen ansichtkaarten en reproducties van verkocht.
Ziegler was in de dertiger jaren de belangrijkste officiële schilder van het Derde Rijk geworden. Hij exposeerde tussen 1937 en 1943 elf doeken op de Grote Duitse Kunsttentoonstellingen in het Huis van Duitse Kunst. De technisch volleerde schilder maakte bloemige composities, genrestukken, allegorische schilderijen geïnspireerd door de Griekse mythologie, portretten en veel vrouwelijke pseudo-klassieke naakten die geheel voldeden aan het Arische ideaal. In een interview legde Ziegler uit dat een schilderij van een mooie naakte Duitse vrouw het ideaal van een perfect lichaam aanmoedigt en Duitse mannen de prikkel geeft om veel Duitse kinderen te krijgen. Maar het artistieke ‘naturalisme’ van de raciaal-zuivere figuren liet niets aan de verbeelding over, wat hem de bijnaam ‘Meister des Deutschen Schamhaares’ opleverde.
Hij ontving de Gouden Partij-insigne als erkenning voor uitstekende service aan de NSDAP en Duitse staat. Zijn werken pasten uitstekend bij het nazi-ideaal van ‘raciaal zuivere’ kunst. In 1935 werd hij benoemd tot senator voor Schone Kunsten bij de Reichskulturkammer. Josef Goebbels, de minister van Propaganda, benoemde hem later tot lid van de Presidentiële Raad en tot vicepresident van de Reichskamer voor Kunsten. Op 1 december 1936 verving hij de architect Eugen Hönig op als voorzitter van de Reichskamer voor de Beeldende Kunsten, wat een signaal was dat er binnen de nazi-regering een steeds grotere afkeer was ontstaan voor elke non-conformiteit in de kunsten. Ziegler kreeg de taak om alle avant-gardistische kunststijlen en andere vormen van ‘ontaarde kunst’ te controleren. Binnen de kortste keren toerde zijn vijfkoppige commissie door alle staatscollecties en namen alles wat ze als gedegenereerd beschouwden in beslag. Bijvoorbeeld de Kunsthalle Hamburg verloor meer dan 1.000 moderne kunstwerken. Adolf Ziegler confisqueerde hier 72 schilderijen (waaronder werken van Kokoschka, Marc, Picasso, Clovinth, Nolde en Kirchner), 296 aquarellen, pasteltekeningen en schetsen, 926 etsen, houtsnijwerken en lithografieën en 8 beeldhouwwerken. Alle in beslag genomen werken werden met spoed naar München gebracht om daar in de smalle kamers van de Hofgarten-arcade te worden opgeborgen. Ze bevatten al snel zo’n 16.000 expressionistische, abstracte, kubistische en surrealistische kunstwerken. Op 19 juli 1937 opende Ziegler een grootse tentoonstelling van Entartete Kunst en veroordeelde hij de museumdirecteuren uit wiens collecties de werken afkomstig waren vanwege hun schandelijke tolerantie voor decadente kunst.
Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog liet Ziegler weten niet langer vertrouwen te hebben in een succesrijk einde van Hitlers oorlog. Vanwege deze publieke twijfels en ‘defaitistische houding’ werd Ziegler op bevel van Hitler direct gearresteerd en door de Gestapo overgebracht naar het concentratiekamp Dachau. Na zes weken gaf de Führer opdracht hem weer vrij te laten en met pensioen te sturen, in het vertrouwen dat hij in het vervolg de kaken op elkaar zou houden. Ziegler was ook wel zo verstandig dat te doen. Na de oorlog kon Ziegler een verdere carrière wel vergeten. Zijn schilderijen en zijn persoonlijke optreden waren teveel verweven met de periode van de nationaalsocialistische overheersing. Bij herhaling diende hij een verzoekschrift in om weer herbenoemd te worden bij de Academie voor Schone Kunsten in München, maar steeds werd hij afgewezen omdat zijn eerdere benoeming niet was gebaseerd op eigen verdienste maar vanwege een persoonlijke benoeming door Adolf Hitler. De laatste levensjaren bracht hij door in het dorpje Varnhalt, sinds 1972 een deel van de gemeente Baden-Baden. Hij stierf daar op 66-jarige leeftijd op 11 september 1959.