CEES LUTE (13 maart)

Op zaterdag 9 oktober 2022 overleed in Alkmaar op 81-jarige leeftijd de oud-wielrenner Cees Lute, een dag nadat zijn generatiegenoot Gerben Karstens overleed. Cees Lute (Castricum, 13 maart 1941 – Alkmaar, 9 oktober 2022) was profwielrenner van 1961 tot 1968, een tamelijk korte periode met bescheiden successen. In Als je de Tour niet hebt gereden (deel 1), waarin in drie delen alle Nederlandse deelnemers aan de Tour worden beschreven, schreef de wielerjournalist Fred van Slogteren het volgende portret over hem.

“Een Flandrien is een begrip uit de Vlaamse wielersport. Straatarme jongens die voor de Tweede Wereldoorlog als werkloze de koersfiets als enige mogelijkheid zagen om zich uit de bittere armoede te verheffen. Hele boeken zijn er over volgeschreven met het opschrift Made in Flanders. Toch heeft ook ons land zijn Flandriens voortgebracht. Vele zelfs, tot in de jaren vijftig aan toe. Zoals Cees Lute uit Castricum, een boeren- en tuindersdorp aan de Noord-Hollandse kust. Het gezin waaruit hij is voortgekomen, was niet extreem arm, want vader had werk in de grote papierfabriek aan het Noordzeekanaal en verdiende zelfs twee maal zo veel als de buurman. Wat niet wilde zeggen dat het thuis een vetpot was, want er moesten dagelijks negen monden worden gevuld. Zijn ouders waren vroom katholiek en vanwege de wens van de Heer en meneer pastoor werd in de echtelijke sponde gedisciplineerd gewerkt om het kindertal te vergroten. Als vader niet op de fabriek was, dan schoffelde hij in zijn moestuin en koesterde het gewas waar ze met z’n elven van moesten eten. Als het weekloon was verdeeld, was er nauwelijks iets over voor leuke dingen voor de mensen, het adagium van de nog piepjonge Joop den Uyl, die dat pas hardop durfde zeggen toen er begin jaren zestig in Groningen een gigantisch aardgasveld werd ontdekt. Dat luidde het begin van de welvaart in, waar Ceesje Lute, de oudste van het negental, nooit eerder over had horen spreken.

076f Cees LuteAls jongen bracht hij zijn dagen door op het dorpsschooltje en verder met ravotten in de duinen. Een ruim bemeten speeltuin voor de jeugd uit de buurt waar van alles te beleven was. Je kon er eieren rapen en bramen plukken en dat bracht geld op. Geld voor een fiets, want hij wilde het liefst fietsen en schaatsen. Schaatsen waren er nog wel in het gezin, want moeder was een Hopman, een bekende Noord-Hollandse schaatsdynastie en de afdankertjes van het ene kind waren doorgaans het begin van de sportieve beleving van de volgende in de gezinshiërarchie. Maar er lag niet altijd ijs op de sloten en voor andere sportbeoefening was in het gezin geen geld. De goedkoopste sport was turnen en elke week ging Ceesje met een stuiver voor de contributie in zijn handpalm geklemd enthousiast naar de gymnastiekvereniging, waar ze in de geest van de grote regioheld Klaas Boot uit Alkmaar ijverig koprolden, handstandjes maakten en als zwaantjes in de ringen hingen. Nog liever dan dat wilde Cees echter fietsen, net als zijn vriendjes die het thuis ietsje breder hadden. Ondernemend als hij was, regelde hij dat zelf. Zijn eerste fiets was er een van het merk Belt. Frame, stuur, wielen, trappers en zadel vond hij op de grote vuilnisbelt waar hij iedere woensdagmiddag tussen de krijsende meeuwen rondscharrelde, net zoals vandaag nog de Braziliaanse kinderen op de Gramacho leven, de grote vuilnisbelt van Rio de Janeiro, om er de godganse dag naar iets eetbaars te zoeken. Op eenzelfde manier scharrelde Cees langzaam zijn eerste fiets bij elkaar en crosste er dagelijks mee door de duinen. Hij probeerde er in het mulle zand overeind te blijven en met fiets en al over de boomstammetjes te springen tot hij als een ware fietsacrobaat niet meer viel en bij iedere sprong keurig op de roestige wieltjes van zijn Belt belandde. Zonder het te weten doorliep hij aldus de basisschool van de wielersport. De altijd bruinverbrande buitenjongen, met stug door de zon gebleekt wit haar, groeide uit tot een sterke tiener, die door eieren te rapen en bramen te plukken voor zijn eerste racefiets spaarde. Dat was een afdankertje van Bertus Lute, een neef van vader uit ’s-Graveland, destijds een bekende amateurwielrenner.

076b Cees LuteToen Cees veertien werd, had hij aan de leerplicht voldaan en begon hij te werken in de timmerfabriek van Hopman, een achterneef van moeder. Daar leerde hij het vak van machinale montagetimmerman. Het betere timmerwerk, zeg maar, want de firma Hopman werkte veel voor Monumentenzorg in Amsterdam en Cees leerde de technieken van het vak, zoals die al in de Gouden Eeuw bekend waren. Op z’n 21ste was hij zelfs al Meester Timmerman, die voor de moeilijkste klus in het restauratiewerk zijn hand niet omdraaide. Op dat moment kende de hele wielerwereld hem al, tot in Frankrijk en Italië toe. Op veertienjarige leeftijd had hij zijn debuut gemaakt bij de aspiranten, twee jaar later was hij nieuweling om in 1958 de amateurstatus te verkrijgen. In 1961 trad hij toe tot de categorie der onafhankelijken en kon hij voor het eerst aan het profmilieu ruiken. Alles als aanloop naar de beroepsrenners, een streven dat vanaf zijn eerste pedaalomwenteling muurvast in zijn kop zat.

Toen hij als nieuweling voor het eerst in Brabant moest fietsen, werd er door de mannen van onder de Moerdijk misprijzend naar zijn materiaal en verdere outfit gekeken. Dat zag er niet uit en Cees werd gevraagd of zijn supportersvereniging daar niet wat aan kon doen. Daar had-ie als Noord-Hollander nog nooit van gehoord, want in eigen regio gold de wet dat als je iets wilt, je er maar voor moet gaan werken. In Brabant en Limburg had iedere talentvolle coureur wel zo’n club, die hem van het beste materiaal voorzag en voor het vervoer van en naar de koers een touringcar huurde om de bewierookte held zo comfortabel mogelijk aan de start te brengen. Op de beste plaats in de bus met zijn fans aan zijn voeten, dacht menig jong rennertje na het winnen van een rondje rond de kerk al een nieuwe Coppi te zijn. Zo is menige veelbelovende wielercarrière in de knop gebroken.

Voor Cees was het vooral een materiële achterstand waar hij maar één antwoord op kon bedenken en dat was nog harder trainen om zijn sterke punten verder aan te scherpen. Zijn grootste kwaliteit was zijn aankomst. Hij was geen zuivere sprinter, maar als hij kans zag op driehonderd meter voor de streep aan te gaan en een paar meter voorsprong te pakken, dan was ook de snelste sprinter kansloos. Zeker als er in dat laatste stuk een bocht zat, want als ervaren crosser in het mulle zand stuurde hij scherper dan wie ook en wist hij uit een bocht meters winst te halen. In zijn laatste jaar als amateur won hij drie klassiekers, alsmede een rit in Olympia’s Tour en besloot hij weer een stapje hogerop te gaan.

In 1962 won de stoere Noord-Hollander als onafhankelijke de semi-klassieker Gent-Brugge en Ab Geldermans, een van de pijlers van de Franse Saint-Raphaël-ploeg met de grote Jacques Anquetil als kopman, kreeg van ploegleider Louviot de vraag of hij die rappe renner soms kende. Dat was voor Appie geen vraag maar een weet, want Cees woonde om de hoek en was bovendien een clubgenoot. Zo kwam Lute in zijn tweede profjaar bij een grote sponsor terecht en dagelijks boorden de twee Noord-Hollandse Rapha’s in identieke truitjes in de harde polderwind richting Den Helder en terug. Cees pakte de zaken serieus aan en begon in Beverwijk aan een cursus Franse spreekvaardigheid, een taal waarin hij zich nog altijd goed kan redden. Voorts volgde hij de instructies van zijn ploegleiders nauwgezet op. Hij zorgde ervoor er na een koers altijd onberispelijk uit te zien, welwillend de pers te woord te staan en nooit een handtekening te weigeren als fans zich om hem verdrongen. Dat hoorde er bij en Cees was er van doordrongen dat hoe meer fans hij had, hoe hoger de marktwaarde waarop zijn salaris was gebaseerd.

076e Cees LuteHij behaalde in dat eerste jaar gelijk zijn grootste succes. Naast het winnen van een paar criteriums en een rit in de Ronde van Luxemburg won rappe Cees een etappe in de Ronde van Italië. Een jaar later won hij er ook één in de Tour de France, maar dat was in de gezamenlijkheid van een ploegentijdrit. Het was ook de enige keer dat hij de Tour heeft gereden en hij miste daarin op een haar na twee maal een etappezege. Hij won dat jaar wel de Acht van Chaam, maar besefte tegelijkertijd dat hij in die Franse ploeg toch niet meer was dan een gewaardeerde knecht. Wat hij als tijdrijder en als klimmer waard was heeft hij nooit echt ontdekt, omdat knechten, die dag na dag de kloten afdraaien voor hun kopman, races tegen het uurwerk en het zwoegen in het hooggebergte beschouwen als dagen waarop de handrem er op kan. Het klassement was voor een knecht geen doel en de volgende dag moest er weer gebuffeld worden. Bovendien was hij er als realistische prof van doordrongen dat Anquetil als renner ver boven hem stond en die kon op basis van zijn kwaliteiten gemakkelijker geld voor de ploeg verdienen dan hij zelf en de andere helpers. Het ging om harde pecunia en naar de omstandigheden van toen gerekend heeft Cees er in die paar jaar bij de profs uitgehaald wat er in zat. In 1967 was het na het winnen van twee ritten in de Ronde van Sardinië en een tweede plaats in de Amstel Gold Race plotseling gebeurd met zijn wielercarrière. Na een zware val in een kermiskoers in het Belgische Overpelt belandde hij in het ziekenhuis en toen hij genezen was, werd er trombose bij hem vastgesteld. Toen was het op een moment dat zijn beste jaren nog moesten beginnen direct einde oefening.

Dat was hard, maar van een zwart gat heeft Cees geen last gehad. Hij kon onmiddellijk weer als timmerman bij de firma Hopman aan de gang en richtte zijn sportieve aspiraties voortaan op het opleiden van jong schaats- en wielertalent. Hij haalde in beide sporten de vereiste diploma’s en werkte 33 jaar lang met jongeren. Met veel plezier, tot hij merkte dat er wel steeds nieuw talent was, maar dat veel die jongens en meiden het er niet voor over hebben om in de sport wat te bereiken. Dat heeft hij aanvaard, maar is er toch mee gestopt omdat ook zijn gezondheid het niet meer toeliet nog zo actief bezig te zijn. Nadat de timmerfabriek van Hopman de activiteiten had gestaakt, heeft Cees nog enkele jaren als concièrge bij een scholengemeenschap gewerkt, tot een grote aannemer uit Heerhugowaard een beroep op hem deed om bij hen in de timmerfabriek te komen werken. Dat heeft de energieke Castricummer gedaan tot z’n zestigste, de leeftijd waarop hij gebruik kon maken van een VUT-regeling.

Er volgden mooie jaren, waarin hij met zijn vrouw Nel volop genoot van lange vakanties met de caravan. Op een kwade dag kreeg hij echter kort na elkaar twee tia’s en raakte aan één kant helemaal verlamd. Na een lange behandeling in het ziekenhuis kwam het gelukkig vrijwel weer goed. Hoewel je uiterlijk niets meer aan Cees ziet, heeft een bloedpropje toch een beschadiging veroorzaakt in zijn hersenen, reden waarom hij niet alles meer kan onthouden. Dat is een handicap waarin de nu 72-jarige oud-sportman heeft leren berusten. Overal waar hij gaat, behoort een opschrijfboekje en een balpen tot zijn vaste uitrusting. Om te noteren wat hij niet mag vergeten. Als wielrenner is hij helaas ook een beetje vergeten en er zijn nog maar weinig wielerfans die weten dat hij in 1964 glorieus de negentiende etappe in de Giro d’Italia won. Van Alessandria naar Cunea over 205 kilometer voor Diego Ronchini en Graziano Battistini.”

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: