DE ONDERDUIK VAN HET GEZIN KUIPERS-RIETBERG
Begin 1944 wordt in Nijmegen een meisje, Jacobs genaamd, door de Duitsers gearresteerd. Alhoewel ze kort na haar arrestatie weet te vluchten, wordt ze door haar ouders onder druk gezet om zich weer bij de S.D. aan te geven, wat ze dan ook doet. Ze besluit met de Duitsers samen te werken; waarom is niet helemaal duidelijk, maar waarschijnlijk onder dwang. Deze samenwerking is voor de Duitsers belangrijk, omdat ze de verloofde is van Wim Koenen uit Winterswijk, die samen met onder meer Henk Baarschers opdrachten uitvoert voor de groep “Vrij Nederland”. Wim Koenen was op 22 maart 1944, naar aanleiding van een brandstichting in de bioscoop van Winterswijk, gearresteerd en de S.D. had op hem een brief van zijn verloofde gevonden, wat er toe leidde, dat ook zij werd opgepakt. Ze is door haar relatie met Koenen ook bekend met de groep rondom Henk Baarschers en daarom wordt ze door het N.S.B.-hoofd van politie te Winterswijk, de opperluitenant Velle, gebruikt om Baarschers die lid is van de K.P. te compromitteren. Ze biedt hem de revolver van Velle aan, zogenaamd namens een illegale groep. Als lid van een knokploeg kan hij altijd een revolver gebruiken en daar hij geen onraad vermoedt, gaat hij op het aanlokkelijke aanbod in.
Op 23 mei 1944, kort na het zetten van de valstrik met de illegale revolver, wordt bij hem een inval gedaan en wordt hij gearresteerd, waarbij naast het wapen ook vele bonkaarten gevonden worden. Baarschers wordt verhoord en vreselijk mishandel. Hij wordt op 2 september 1944, na eerst een tijdje in het concentratiekamp van Amersfoort gezeten te hebben, doorgezonden naar Vught, waar ook Wim Koenen naar toe gebracht is. Koenen wordt er op 4 augustus terechtgesteld, Baarschers een dag later. (nb: dit moet 4 en 5 september 1944 zijn). Tijdens het verhoor van Baarschers blijkt, dat de bonkaarten die bij hem gevonden zijn, komen van Wim Lelieveld. Direct wordt ook Lelieveld gearresteerd, samen met een koeriester, Gerda genaamd. Lelieveld behoort dan tot de groep van Piet en Heleen Kuipers en hij treedt daar op als contactman met de katholieke groeperingen. Tijdens zijn verhoor noemt hij uiteindelijk de naam van Heleen Kuipers als degene van wie hij geld en bonkaarten krijgt. Deze voor haar belastende verklaring laat hij echter pas los, als hij min of meer de zekerheid heeft, dat Piet en Heleen Kuipers gewaarschuwd zijn en de mogelijkheid hebben gehad te vluchten. Voor de Duitsers is dit alles reden genoeg om ook Lelieveld gevangen te zetten; uiteindelijk komt hij terecht in het concentratiekamp Neuengamme en vandaar in het vernietigingskamp Husum en Ladelund. Gelukkig doorstaat hij deze verschrikkingen en keert hij april 1945 in Winterswijk terug.
Piet Kuipers heeft geregelde contacten met de politie, met zoals hij het zelf zegt ‘een enkele goede’ en op 24 mei 1944 wordt hij, waarschijnlijk door politieman Gunnink, gewaarschuwd, dat het te gevaarlijk voor hen wordt in Winterswijk. Hij krijgt het bewuste bericht om een uur of twaalf en hij en zijn vrouw gaan direct op pad om een aantal persoonlijke zaken te regelen. Ze spreken met elkaar af, dat ze ’s avonds om zeven uur met de trein zullen vertrekken. Vroeg genoeg, denken ze, om aan de dreigende arrestatie te ontsnappen. Terwijl Piet Kuipers zijn zaken op de fabriek regelt en Heleen Kuipers waarschijnlijk afscheid neemt van de familie, bereikt hen om drie uur het bericht, dat de politiemacht, die de inval in de Willinkstraat moet uitvoeren, om vier uur op het bureau moet zijn. Door deze informatie raakt alles in een stroomversnelling en ze besluiten om niet ’s avonds, maar al om vier uur ’s middags te vertrekken. De beide zoons, Piet en Helmer, en hun jongste dochter, die nog op school is, worden met pijn in het hart, onder de hoede van de buren thuisgelaten. Alleen hun oudste dochter Clara laten ze niet achter, maar zij wordt op de trein gezet naar Baarn, waar ze onderdak vindt bij kennissen.
Piet en Heleen Kuipers gaan met de trein van vier uur naar Arnhem, met de gedachte na een paar dagen terug te komen als de zaak weer veilig is. Als ze in Arnhem aankomen, horen ze via de stationsomroep de mededeling, dat het echtpaar Kuipers verzocht wordt zich bij de stationschef te melden. Piet Kuipers neemt het zekere voor het onzekere en besluit zich niet te melden, maar eerst de stad in te gaan. Via allerlei omwegen komen ze terecht bij een bekende uit het verzet, Kees Pruys, die hen meeneemt naar zijn huis. Bij Pruys is ook een kennis, een L.O.-medewerker, in dienst bij de spoorwegen als rechercheur, die het op zich neemt om naar het station te gaan en bij de stationschef te informeren wat de boodschap precies inhoudt. Het is blijkbaar geen prettig bericht, want als hij terugkomt vertelt hij het eerst aan Kees Pruys, die het nieuws dan aan Piet en Heleen Kuipers doorgeeft. De boodschap is afkomstig van inspecteur Velle, die overigens op alle stations op de route Winterswijk-Arnhem en Winterswijk- Zutphen dezelfde oproep heeft laten doen, en luidt, dat een van de kinderen een dodelijk ongeluk heeft gehad en dat de ouders direct terug moeten komen.
Dit is een behoorlijke schok voor met name Heleen Kuipers, die het aanvankelijk gelooft, maar Piet Kuipers wil eerst zekerheid en hij belt naar Winterswijk om te informeren wat er precies aan de hand is. Hij zoekt contact met tandarts Van Ommen, zijn overbuurman, en vraagt hem in bedekte termen wat er gebeurd is. Van Ommen vertelt hem, dat alles in orde is en dat geen van de kinderen een ongeluk overkomen is. Maar meteen wordt hem ook te verstaan gegeven, dat ze vooral niet thuis moeten komen, omdat het nog lang niet veilig is. Piet Kuipers wil nog weten of er gevochten is, wat volgens Van Ommen niet het geval is; ze hoeven zich niet ongerust te maken, maar het is voorlopig uitgesloten, dat ze naar Winterswijk terug kunnen. De angst om de kinderen is gedeeltelijk weggenomen, maar Piet en Heleen Kuipers staan nu voor het probleem waar ze naar toe moeten, omdat de terugweg afgesloten is. Ze hebben zich nooit gerealiseerd dat ook voor hen het moment kon komen waarop ze zouden moeten onderduiken.
‘Wij hadden zoveel jongens ondergebracht, maar voor onszelf hadden we geen plaatsen. Daarop hadden we niet gerekend. In ieder geval kunnen ze de nacht doorbrengen bij de schoonouders van Piet Verburg, ook een medewerker uit het verzet, die die dag bij Kees Pruys aanwezig is. Als ze daar zijn vatten ze het plan op om naar pension ‘Hemeldal’ in Oosterbeek te gaan, een adres, dat ze doorgekregen hebben van een andere verzetsvriend, Nico (Evert H.J. Boven). Het ‘Hemeldal’ is een plaats, waar veel mensen uit het verzet samenkomen en waar
af en toe ook onderduikers een toevluchtsoord vinden, maar het is die avond te laat om er nog naar toe te gaan. Dat is hun geluk, want diezelfde nacht nog doet de S.D. een inval in het pension, waarbij alle gasten gearresteerd worden en meegenomen voor verhoor. Het zou een vroegtijdig einde van hun vlucht betekent hebben, als ze er meteen diezelfde dag naar toe gegaan waren.
De volgende dag opnieuw bij Kees Pruys, staan ze weer voor de vraag waar ze heen kunnen om onder te duiken. Pruys vraagt of ze geen kennissen hebben die hen kunnen helpen. Na lang aarzelen weten Piet en Heleen Kuipers een mogelijkheid. Ze kennen iemand in Bennekom, waar ze misschien terecht kunnen, een zekere Gerrit van Schuppen, die sigarenfabrikant is. Ze gaan naar Van Schuppen, die op de fabriek is en worden hartelijk door hem ontvangen.
Piet Kuipers legt de situatie uit en vertelt van de vlucht uit Winterswijk en dat ze dringend een onderduikadres nodig hebben. Van Schuppen, die overigens al iets van de zaak weet, weet raad en biedt hen aan bij hem te blijven, maar hij verbindt wel twee voorwaarden aan dat verblijf bij hem. Ze kunnen bij hem onderduiken, maar ze moeten volledig met het verzetswerk stoppen en ze mogen absoluut niet buiten komen. Anders is voor Van Schuppen het risico te groot met twee van zulke belangrijke onderduikers in huis. Er blijft hen niet veel anders over dan de voorwaarden te accepteren. En de periode van rust die nu intreedt, is met name voor Heleen Kuipers geen slechte zaak, omdat ze behoorlijk geleden heeft onder de spanning van de vlucht en het valse bericht van inspecteur Velle. Op 26 mei 1944, de dag voor de verjaardag van Heleen Kuipers, gaan ze naar het huis van Van Schuppen in Bennekom en ze blijven daar.
Als Piet en Heleen Kuipers de trein pakken op hun vlucht richting Arnhem, blijven de beide zoons Piet en Helmer en hun jongste dochter Heleen alleen achter. De jongens zijn dan 17 jaar, hebben net hun schriftelijk eindexamen gedaan voor de H.B.S. en zitten te wachten om veertien dagen later hun mondeling te doen. Omdat ze midden in hun examenperiode zitten en omdat ze nog vrij jong zijn en waarschijnlijk ook, omdat Piet en Heleen Kuipers verwachten na een paar dagen weer terug te zijn, besluiten ze de kinderen niet mee te nemen op hun vlucht voor de S.D.
Kort na vier uur doet de politie een inval in de Willinkstraat en omdat ze achter het net vissen, worden de jongens gearresteerd en onder huisarrest geplaatst. Er wordt ze streng op hen gelet, dat ze niet eens alleen naar de w.c. toe kunnen. Een strengheid tegenover de jongens, die wat vreemd aandoet, omdat het niet helemaal strookt met een zekere mate van nonchalance bij de politie ten opzichte van mensen, die in die dagen, – de jongens worden twee dagen thuis vastgehouden -, het huis in de Willinkstraat willen bezoeken. Na de oorlog spreekt Piet Kuipers zijn verbazing erover uit, dat de politie de fout maakte niet iedereen die op bezoek kwam te arresteren, omdat ze dan misschien veel meer verzetsmensen hadden kunnen vastnemen. Of veel verzetsmensen of onderduikers na de vlucht van Piet en Heleen Kuipers de Willinkstraat bezoeken is twijfelachtig. Feit is wel, dat er in die dagen niemand anders is opgepakt. Na twee dagen thuis gezeten te hebben, worden Piet en Helmer opgehaald en gevangen gezet. Eerst in de barakken op het terrein van het voormalige feestgebouw, waar ze met kettingen aan Henk Baarschers, die daar ook wordt vastgehouden, worden vastgebonden, later ieder apart in een cel in het gemeentehuis. Hier worden ze vier of vijf dagen vastgehouden. Het is een angstige ervaring voor de jongens, maar zowel door bemoeienis van hun oom, Clarien Rietberg, als van de directeur van de H.B.S., een N.S.B.-er, die medelijden met hen heeft gekregen, worden ze vrijgelaten om hun mondeling eindexamen te kunnen doen.
Alhoewel ze nu tijdelijk op vrije voeten zijn, hangt hen de dreiging van een volgende arrestatie nog boven het hoofd. De bedoeling is namelijk hen na hun examen weer in gijzeling te nemen, daar ze gebruikt kunnen worden als drukmiddel, om hun ouders te dwingen zich aan te geven. Inspecteur Velle bedenkt dit plannetje, ’want ik Velle, zal speculeren op de kinderliefde en het moederhart om de ouders te krijgen’.
Enkele mensen van het verzet gaan zich met de zaak bemoeien, omdat de jongens het nodige van de omstandigheden van hun ouders afweten en ook zelf verschillende kleinere karweitjes voor de organisatie hebben opgeknapt. Het risico, dat er bij een stevig verhoor door de S.D. meer bekend wordt dan goed is en de angst, dat de chantage die Velle voor ogen heeft zal lukken, zijn te groot en ze worden dan ook met behulp van hun oom Gerhard Kuipers naar Zutphen naar Gerrit Rietberg gebracht en vandaar naar een boer in Colmschate bij Deventer getransporteerd, waar ze tot september 1944 blijven.
In Colmschate horen ze ook voor het eerst het bericht van de arrestatie van hun ouders in Bennekom. Hun reactie daarop is gemengd. Aan de ene kant is er de wanhoop en de angst de ouders nooit meer terug te zien, aan de andere kant dringt de ernst van de zaak niet echt tot hen door. Helmer vertelt, dat zijn ‘eerste reactie was, dat we ze nooit meer zouden terugzien. Ik heb ook wel gedacht’, voegt hij daar aan toe, ‘aan een mogelijke bevrijding door de L.K.P. Ik heb me voor de geest geha
ald, hoe ze beiden door de S.D. in het huis van Van Schuppen werden gearresteerd. Piet zegt over deze periode, dat ‘de ernst ervan (eigenlijk) niet tot me doordrong. Pas toen moeder van Vught naar Ravensbruck werd vervoerd, werden we met de neus op de feiten gedrukt’.
Het is moeilijk voor te stellen, wat de arrestatie van hun ouders voor jonge jongens, die zelf eigenlijk op de vlucht zijn, betekent. Tot oktober 1944 blijven ze op hun eerste onderduikadres. Daarna duiken ze onder bij hun oom Gerhard Kuipers, die aan de Corleseweg in Winterswijk woont. Het vertrouwde van de eigen familie is waarschijnlijk de reden van deze verhuizing. Ze blijven tot april 1945 bij hun oom wonen, maar moeten dan vrij plotseling weg, omdat de Duitsers, die in de tegenover het huis gelegen Julianaschool gelegerd zijn, door Engelse vliegtuigen worden aangevallen en het te gevaarlijk wordt. Ze gaan dan naar de familie Tolkamp in Ratum. De familie Tolkamp heeft al vaker onderduikers voor Piet en Heleen Kuipers in huis gehad en nu helpen ze de jongens, die tot het eind van de oorlog daar blijven.
Voor Heleen, de jongste dochter, dan ongeveer twaalf jaar, is het vertrek van haar ouders moeilijk. Als ze die dag uit school komt, is er niemand thuis en moet ze de vertrouwde opvang door haar moeder missen. Ze wordt door de familie Zwaal opgevangen en krijgt te horen, dat ook zij moet onderduiken. Ze gaat een paar dagen later naar een verpleegtehuis bij Arnhem dat geleid wordt door de dames Renting. Daar blijft ze ongeveer drie maanden. Het is voor haar, als jongste, erg moeilijk om, gescheiden van haar ouders, te moeten leven bij twee oudere ongetrouwde dames, hoe goed hun bedoelingen ook zijn. Het is dan ook een welkome verrassing als ze een keer vanuit Arnhem met een taxi wordt opgehaald en naar Bennekom wordt gebracht om haar vader en moeder te zien. Ook voor hen is de scheiding van de kinderen een moeilijk te verwerken zaak en dit bezoek is een, zij het kleine, pleister op de wonde. Heleen gaat, na haar verblijf in Arnhem, naar Bussum, naar haar oom en tante Helmer en Nel Kuipers en blijft daar tot ongeveer februari 1945.
In Bussum hoort zij ook van de arrestatie van haar ouders. Samen met haar oudere zuster Eddie, die in Den Haag studeert en vanuit Katwijk, waar ze de vakantie doorbrengt, overgekomen is, verwerkt ze het nieuws, maar de schrok is groot, ‘Eddie en ik hebben zitten huilen op de slaapkamer’.
In Bussum krijgt ze later nog wel regelmatig bezoek van haar vader, die dan al weer vrijgelaten is, maar in februari 1945 fietsen zij en Eddie naar Winterswijk, omdat het in Bussum bij hun oom en tante steeds moeilijker wordt om vier personen te onderhouden: ‘de honger werd te groot in Bussum’. Na een paar omwegen komen zij terecht bij de familie Tolkamp en ze zijn dan herenigd met hun vader, die na zijn vrijlating uiteindelijk ook bij de Tolkamps onderduikt; later komen ook hun broers. Over het lot van hun moeder blijven ze tot na het einde van de oorlog in onzekerheid.
Bij de familie Van Schuppen komen Piet en Heleen Kuipers hun belofte na zich afzijdig te houden van illegaal werk. De enige contacten, die ze hebben buiten de familie van Schuppen, zijn een enkele keer met ds. Slomp, die in Wageningen zit en met Kees Pruys, die een paar keer in Bennekom op bezoek komt. En natuurlijk die ene keer, dat dochter Heleen bij hen gebracht wordt. Deze gesprekken zijn belangrijk voor hen, omdat ze de sleur van het onderduiken enigszins doorbreken. Na een aantal jaren van activiteit en spanning is het nietsdoen weliswaar een verademing, maar ze missen het contact met de buitenwereld wel. Van Schuppen ziet het echter niet graag, dat er met anderen uit het verzet gepraat wordt. Met zulke belangrijke onderduikers in huis neemt hij liever geen risico. Hij zit wat dat betreft ook in een wat moeilijke positie, omdat hij door zijn werk als fabrikant veel contacten heeft met de Duitsers en met N.S.B.-ers.
Eigenlijk een vreemde situatie. Aan de ene kant onderduikers in huis en aan de andere kant min of meer vriendelijke relaties met de vijand. Toch wet hij deze contacten ook te gebruiken om het verzet te helpen en om soms mensen uit handen van de Duitsers te krijgen. Hij zegt hier zelf over, dat het voor hem het eenvoudigst was geweest Piet en Heleen Kuipers te weigeren, maar dat hij het zag als zijn christenplicht, meer dan als een nationale plicht, om hen op te nemen. Hij geloofde, dat er later verantwoording door God voor zijn daden gevraagd zou worden en dat hij het daarom doen moest. In een later stadium, nadat zijn gasten gearresteerd zijn, gebruikt hij zijn misschien geringe invloed en probeert nog een goed woordje voor hen te doen bij de Duitsers, door te benadrukken, dat ze zich inderdaad in de periode, waarin ze bij hem ondergedoken gezeten hebben, van illegaal werk hebben onthouden. Het heeft in dit geval niet mogen baten.
Door de spanning, die het verbergen van onderduikers met zich meebrengt, raakt Mevrouw van Schuppen na verloop van tijd enigszins overspannen. Heleen Kuipers dringt er dan op aan weg te gaan en een ander adres te zoeken. Misschien dat daarbij ook een rol speelt, dat ze het erg moeilijk vindt om stil te zitten en het verzetswerk aan anderen over te laten. Hoer komt toch een stukje van haar karakter boven. Het is v
oor een deel haar eerzucht en voor een deel haar doorzettingsvermogen, het niet onafgemaakt kunnen laten van het werk, dat ze begonnen is, dat haar ertoe aanzet een nieuwe poging te wagen. In ieder geval willen ze bij Van Schuppen weg, maar daarvoor is het noodzakelijk, dat ze eerst een ander persoonsbewijs krijgen. Onder hun eigen naam kunnen ze niet de straat op.
Nico (Evert H.J. Boven), provinciaal leider van de L.O. in Gelderland en iemand met wie ze al veel hebben samengewerkt, zal voor de valse identiteitspapieren zorgen. Na ongeveer veertien dagen zijn de persoonsbewijzen klaar. Dan wordt Nico echter door de Duitsers gearresteerd met de valse papieren op zak. Volgens Piet Kuipers hebben ze Nico al vaker gewaarschuwd geen belastend materiaal bij zich te dragen, omdat dat te gevaarlijk os. ‘Het is fout van Nico geweest. We hadden al eens eerder gezegd, stop niet altijd die dingen in je zak, maar hij vond het gemakkelijk, want dan kon hij het weggooien, zodra het nodig was. Als ze het bericht van de arrestatie van Nico krijgen, is vooral Heleen Kuipers erg zenuwachtig. Ze denken erover meteen te verhuizen. Die dag echter, het is vrijdag 18 augustus 1944, zijn ze alleen met de kinderen van Van Schuppen en de dienstbode thuis en kunnen niet weg. Ze besluiten de volgende dag te vertrekken. Van Schuppen is die dag met zijn vrouw fietsen en als hij thuiskomt, vertelt de fabriekstimmerman hem, dat meneer en mevrouw De Vries (de valse naam die Piet en Heleen Kuipers hebben aangenomen) zijn gearresteerd. Dit bericht is een grote schrok voor Van Schuppen. Hij weet welk lot het echtpaar Kuipers wacht als ze in handen van de Duitsers vallen. ‘Ik heb mij omgedraaid, ben tegen een raam aan gaan staan, hoofd op de handen. Ik denk: dat kan niet, Heleen in handen van die schooiers. In die ellende dacht je niet, er kan ook nog wel gevaar voor ons komen. Er was alleen diep medelijden met hen, die je drie maanden in huis had gehad. Ik heb altijd gezegd, als ze jou pakken, Heleen, is het de kogel’.
De Duitsers zijn uiteindelijk achter de verblijfplaats van Piet en Heleen Kuipers gekomen. Het huis en de tuin zijn omsingeld door soldaten met getrokken revolver. Er is geen ontkomen aan. Als de S.D. binnen is, wordt het hele huis overhoop gehaald. Kamers en kasten worden doorzocht naar bezwarende papieren, die er gelukkig niet zijn. Piet en Heleen Kuipers zijn zelfs zo voorzichtig geweest hun ondergoed met de naam De Vries te merken. In het huis is niets te vinden en ook bij Van Schuppen vinden de Duitsers geen belastend materiaal. Toch weten ze, dat ze ‘Tante Riek’ te pakken hebben en ze zijn daar bijzonder blij mee. Hoe ze aan die informatie komen is niet bekend, maar ze denken vrijwel zeker te weten, dat ‘Tante Riek’ het middelpunt is van de hele illegale beweging. Maar de vrouw, die de spil is waar de illegaliteit om draait, moet er volgens hen een zijn met haar op de tanden. Ze zijn dan ook nogal teleurgesteld, aldus Piet Kuipers, als ze ‘maar’ een gewone vrouw van ongeveer 50 jaar aantreffen. ‘Hij (Enkelstroht, S.D.-commandant) had gedacht een soort Kenau Simons Hasselaar met aan weerskanten een revolver (aan te zullen treffen).
Uit: Eppo Kuipers, ‘Waarheen? Wij weten het niet….’ (1988), uitgave Vereniging Het Museum Winterswijk, pagina 57-68.
