MET VEEL BERICHTEN OVER DE PERIODE 1795-1945, MAAR OOK ALLERLEI ZAKEN NA 1945 DIE ME TOEVALLIG INTERESSEREN
Al onmiddellijk na de Duitse bezetting van Polen in september 1939 ontstonden er plannen om de Joodse bewoners van de Poolse hoofdstad en de aangrenzende buitengebieden van de overige bevolking te isoleren. De Judenrat in Warschau, onder leiding van Adam Czerniaków (1880-1942), kon de oprichting van het getto echter met een jaar te vertragen, vooral door het leger erop te wijzen hoe waardevol Joden als werkkrachten waren. Hij had daarbij het geluk dat in het eerste jaar binnen het Duitse Generalgouvernement drie partijen elkaar beconcurreerden: de burgeroverheid, het leger en de SS. Op 16 oktober 1940 verordonneerde Hans Frank, de Duitse gouverneur-generaal, dat in Warschau een getto werd opgericht in dat del van de stad waar traditioneel veel Joden woonden. Alle niet-Joden moesten de wijk verlaten en de vrijgekomen plaatsen moesten worden ingenomen door Joden die elders in de stad woonden. Czerniakóws Judenrat kreeg over het getto de administratieve leiding en plicht te zorgen voor uitvoering van alle Duitse bevelen. Bij de oprichting woonden in het getto, dat slechts 2,4% van het grondgebied van Warschau had, ongeveer 380.000 personen, wat neerkwam op ongeveer 30% van de bevolking van Warschau. Het getto van Warschau was daarmee het grootste Joodse getto opgericht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vanaf 16 november 1940 werd rond het getto een muur van drie meter hoog gebouwd om de Joden nog verder van de Poolse bevolking af te scheiden. De Duitsers en Poolse politie controleerden de toegang tot hert getto; binnen het getto was de ordehandhaving in handen van dezelfde twee politiekorpsen, plus de Jüdischer Ordnungsdienst, die bestond uit bijna 2.000 door de nazi’s aangestelde Joden. (meer…)
Herman Ponsteen (Nijverdal, 27 maart 1953) was van 1978 tot 1982 een profwielrenner, die vooral als baanwielrenner furore maakte. Als amateur werd hij enkele malen kampioen op de achtervolging, de tijdrit en de tandem en in deze disciplines haalde hij ook bij de wereldkampioenschappen diverse medailles. Tijdens de Olympische Zomerspelen 1976 in Montreal (Canada) won hij op de achtervolging een zilveren medaille. De Engelse sportjournalist Ed Hood stelde in een artikel over Herman Ponsteen in PEZ Cycling News dat Ponsteen gezien zijn vele, jarenlange medailles en ereplaatsen op het allerhoogste niveau had verdiend minimaal een keer de regenboogtrui te hebben veroverd. Ponsteen vestigde in zijn carrière ook een wereldrecord op de 5 kilometer en werd Nederlands kampioen over 50 km, maar de details over locatie en tijd zijn vreemd genoeg nergens meer te vinden. De journalist Gijs Eijsink schreef in 2014 voor Wieiswieinoverijssel onderstaand artikel over Herman Ponsteen.
Herman Ponsteen is op 27 maart 1953 geboren in Nijverdal. Toen hij veertien jaar was begon het wielerleven zoals zo vaak destijds met het winnen van wilde koersen in Nijverdal, Rijssen en andere omliggende plaatsen. Eind 1967 werd hij lid van de Zwaluwen in Almelo, een succesvolle vereniging die bekend stond om de goede begeleiding van jonge renners. Bij de aspiranten en nieuwelingen won de jonge Ponsteen zijn wedstrijden, werd als amateur lid van de Mars Flandria ploeg, de Mars Gazelle ploeg en reed later nog voor Amstel Bier en Batavus. Als wielrenner was hij harder voor zichzelf dan in het gewone leven, zo vertelde hij een tijd geleden in de Twentsche Courant Tubantia. ‘Ik was niet zo’n opvallend persoon. Een beetje gelaten, ik zag het allemaal wel op me af komen’, zei hij. Ponsteen reed op de weg en de baan en behoorde tot de Batavusploeg. (meer…)
Jürgen Stroop (Detmold, 26 september 1895 – Warschau, 6 maart 1952) gaf als SS-Gruppenführer leiding aan het gewelddadig neerslaan van de opstand in het getto van Warschau van 19 april 1943 tot 16 mei 1943. Hij werd geboren als Josef Stroop, als zoon van een politiecommandant uit Lippe. Zijn moeder was een gelovige rooms-katholieke vrouw (zijn voornaam wijst daar op), terwijl de beide ouders overtuigde monarchisten waren. Zijn vader hoopte dat zijn zoon altijd trouw Leopold IV, de prins van Lippe, zou dienen. Leopold werd vanwege de Novemberrevolutie net als alle andere Duitse vorsten gedwongen op 12 november 1918 af te treden. Hij mocht echter het familieslot behouden, waar de familie Lippe-Biesterfeld nog steeds woont. Leopolds zoon Chlodwig was aanvankelijk een huwelijkskandidaat voor prinses Juliana, maar omdat hij daar geen belangstelling voor had, viel de keuze vervolgens op zijn neef Bernhard von Lippe-Biesterfeld.
Josef Stroop ging in zijn geboortestad naar de lagere en middelbare school en ging daarna werken bij het kadaster. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, meldde de negentienjarige Stroop zich als vrijwilliger. Hij diende in enkele infanterieregimenten aan het westelijk front en vervolgens aan het oostelijk front en in Roemenië. Gedurende de oorlog klom hij op tot de rang van Vizefeldwebel, de laagste officiersrang in het toenmalige Duitse leger. Na zijn ontslag uit actieve dienst eind november 1918 keerde Stroop terug naar zijn baantje bij het kadaster in Detmold. Daar bleef hij werken tot 1933. In 1923 trouwde hij en werd vader van drie kinderen. Zijn zoon Jürgen zou in het begin van de oorlog overlijden, waarna Josef Stroop op 9 mei 1941 zijn katholieke voornaam ‘vanwege ideologische opvattingen’ en ter nagedachtenis aan zijn overleden zoon van Josef in Jürgen veranderde. (meer…)
Op 5 maart was het zeventig jaar geleden dat Joseph Stalin stierf. Als leider van de USSR van 1924 tot aan zijn dood in 1953 vestigde hij een totalitair regime, lokte massale hongersnood met miljoenen slachtoffers uit en veroorzaakte de Grote Terreur. Zijn heerschappij wordt door de meeste Sovjetburgers echter vooral herinnerd door de overwinning in de Grote Patriottische Oorlog. In de moderne Russische politiek is Stalin alweer tijdenlang aanwezig en nadat Rusland zijn grootschalige oorlog tegen Oekraïne begon, lijkt het tempo van herstalinisatie te zijn versneld. In februari 2023 werd bijvoorbeeld (tijdelijk) de stad Volgograd hernoemd in Stalingrad en werd er een nieuw monument voor ‘De Leider’ geïnstalleerd. In een eerder artikel ‘Bolsjewistische politiek was oorlogvoering’ uit Meduza, een vanuit Riga (Letland) opererende onafhankelijk Russisch weblog, ging professor Ronald Grigor Suny (historicus en politicoloog aan de Universiteit van Michigan; auteur van verschillende boeken over Stalin en het stalinisme, over Stalins politiek, zijn opkomst aan de macht in de eerste jaren van de USSR en de nalatenschap van het stalinisme) al in op Stalins erfenis. Door Novaya Gazeta, een ook vanuit Riga opererende Russische tweetalige krant, werd Andrea Graziosi, een Italiaans historicus en expert op het gebied van stalinisme, geïnterviewd. De centrale vraag was waarom Poetin de figuur van Stalin en stalinistische praktijken nodig heeft, wat ze te maken hebben met Oekraïne en hoe dat het leven onder dictatuur de Sovjet- en Russische samenleving heeft beïnvloed . (meer…)
Willy Abbeloos (Opwijk, 20 maart 1949) was in de periode 1971-1976 een Belgische beroepswielrenner met een uiterst bescheiden palmares. Niet verwonderlijk vanwege zijn knechtenrol voor de 4 ploegen waarvan hij deel uitmaakte: Hertekamp-Magniflex (1971), Van Cauter-Magniflex-De Gribaldy (1972), Watney-Maes (1973-1975) en Maes-Rokado (1976). Die knechtenrol zat er op voorhand al in, want in zijn amateurtijd haalde hij slechts één overwinning op 11 juli 1970 in Wanfercée-Baulet in de buurt van Charleroi. Best een prestigieuze overwinning trouwens, maar daar bleef het bij. Er staan verder een paar podiumplaatsen in bescheiden koersen op zijn naam.
In 1972 startte de neoprof namens de ploeg van De Gribaldy in de Ronde van Frankrijk (65e), Gent-Wevelgem (57e) en de Ronde van Vlaanderen (58e). De grote mannen in die ploeg waren het Belgische sprintkanon Rik van Linden en de Portugees Joaquim Agostinho. Ook Rik van Linden maakte in de Ronde van Frankrijk van 1972 zijn debuut en maakte zijn reputatie direct waar. Als amateur had hij al 359 koersen gewonnen en in de Tour won hij direct de tweede etappe en werd na de ongenaakbare Eddy Merckx tweede in het puntenklassement. Abbeloos zal de taak hebben gehad te zorgen dat het peloton voor de dagoverwinning kon sprinten en daarvoor Van Linden zo goed mogelijk af te zetten. Joaquim Agostinho was in 1971 al verrassend vijfde geworden in de Tour en zou in 1972 en 1973 als achtste eindigen. Hij werd in 1972 ook derde in het bergklassement en de ploeg De Gribaldy eindigde als tweede in het ploegenklassement. Al met al dus een succesvolle Tour voor Abbeloos die zijn knechtswerk goed beloond ziet. In het naseizoen haalt hij ook nog twee profzeges. (meer…)
77e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Paris was in de Griekse mythologie een zoon van de Trojaanse koning Priamus en diens gemalin Hekabe. Hij heeft de twijfelachtige eer dat door zijn foute keuze in het zogenaamde Parisoordeel zijn geslacht en vaderstad te gronde ging. Zijn vader Priamus is vooral bekend gebleven uit de Ilias van Homerus als de laatste koning van de stad Troje. Volgens Homerus had Priamus maar liefst 62 kinderen bij zijn vele vrouwen, waarvan negentien zonen en twaalf dochters bij zijn favoriete vrouw Hekabe. Deze Hekabe, de laatste koningin van Troje, verloor door de Trojaanse Oorlog haar echtgenoot en kinderen en werd door Odysseus in slavernij afgevoerd. Ze werd hierdoor in de oudheid het symbool van diepe smart. Ook in Europa werd Hekabe later de belichaming van een rouwende moeder en vrouw, een oorlogsslachtoffer dat eens alles had en dan niets meer. Dante vermeldt dat het verdriet om de lijken van haar laatste dode kinderen haar geest zozeer had verwrongen dat ze was beginnen blaffen als een hond. Shakespeare laat Hamlet een bespiegeling maken over treurspelen wanneer een acteur om haar in huilen uitbarst.
Over Paris werd al voor zijn geboorte voorspeld dat dor hem rampen over de stad zouden komen. Toen Hekabe van hem zwanger was, droomde ze een keer dat ze een brandende fakkel baarde, die langzaam een enorme vlam werd die de hele stad is as legde. Priamus liet waarzeggers en droomuitleggers raadplegen, die verklaarden dat als de zon die Hekabe zou baren zou blijven leven hij zijn stad in het verderf zou storten. Direct na Paris geboorte gaf zijn vader de baby mee aan dienaren met de opdracht hem om te brengen of in het bos te vondeling te leggen. De jonge Paris werd daarna op de bosrijke top van het naburige Idagebergte achtergelaten met de gedachte dat hij snel door honger of verscheurende dieren zou sterven. De baby werd echter gezoogd door een berin en de herder die hem vond voedde hem daarna op als zijn zoon, die hij de naam Paris gaf. Hij groeide er op tot een krachtige herder die zorgde voor de koninklijke kudden op de berg. (meer…)
Op 5 maart was het zeventig jaar geleden dat Joseph Stalin stierf. Als leider van de USSR van 1924 tot aan zijn dood in 1953 vestigde hij een totalitair regime, lokte massale hongersnood uit, veroorzaakte de Grote Terreur en leidde de Sovjet-Unie naar de overwinning in de Tweede Wereldoorlog. Meduza, een vanuit Riga (Letland) opererende onafhankelijk Russisch weblog, had een interview met professor Ronald Grigor Suny, een historicus en politicoloog aan de Universiteit van Michigan, en auteur van verschillende boeken over Stalin en het stalinisme, over Stalins politiek, zijn opkomst aan de macht in de eerste jaren van de USSR en de nalatenschap van het stalinisme, die zich laat omschrijven als ‘Bolsjewistische politiek was oorlogvoering’.
Wie was Stalin vóór de revolutie van 1917?
Stalin werd geboren als een zeer arm persoon en hij ontwikkelde zich na verloop van tijd tot wat ik een outlaw zou noemen. Hij begon als een relatief religieus persoon, als een jonge man. Hij was een romantische dichter. Hij schreef gedichten in het Georgisch die als redelijk goed werden beschouwd. Hij ging naar het seminarie volgens de instructies en verlangens van zijn moeder. En toen raakte hij in dat seminarie, dat in sommige opzichten meer revolutionairen dan priesters voortbracht, vervreemd van het tsaristische regime en van de kerk en nam hij de lokale dissidente ideologie in zich op, wat een soort marxisme was. Vreemd genoeg was er in Georgië, in plaats van dat nationalisme de dominante aantrekkingskracht was op jonge mensen in de jaren 1890, een zeer machtige en invloedrijke marxistische beweging onder leiding van een man genaamd Noe Žordania. En Stalin werd onderdeel van die beweging. Maar als jonge man was hij behoorlijk militant. Hij had zijn eigen verlangens. Hij was een ruige kerel, een soort straatvechter, en uiteindelijk werd hij aangetrokken tot de meer militante vleugel van de sociaal-democratie in het tsaristische Rusland, dat wil zeggen het bolsjewisme. Er waren aspecten van zijn revolutionaire ervaring vóór 1917 die al vooruitgaven van het soort persoon dat hij zou zijn. Hij was een manipulator, hij was pragmatisch, hij was machiavellistisch, hij deed alles om de zaak te bevorderen. En hij identificeerde zich met die oorzaak. Er was bij Stalin dus altijd die vreemde combinatie van de behoefte om een revolutie te creëren en om zichzelf te promoten. (meer…)
Op zaterdag 9 oktober 2022 overleed in Alkmaar op 81-jarige leeftijd de oud-wielrenner Cees Lute, een dag nadat zijn generatiegenoot Gerben Karstens overleed. Cees Lute (Castricum, 13 maart 1941 – Alkmaar, 9 oktober 2022) was profwielrenner van 1961 tot 1968, een tamelijk korte periode met bescheiden successen. In Als je de Tour niet hebt gereden (deel 1), waarin in drie delen alle Nederlandse deelnemers aan de Tour worden beschreven, schreef de wielerjournalist Fred van Slogteren het volgende portret over hem.
“Een Flandrien is een begrip uit de Vlaamse wielersport. Straatarme jongens die voor de Tweede Wereldoorlog als werkloze de koersfiets als enige mogelijkheid zagen om zich uit de bittere armoede te verheffen. Hele boeken zijn er over volgeschreven met het opschrift Made in Flanders. Toch heeft ook ons land zijn Flandriens voortgebracht. Vele zelfs, tot in de jaren vijftig aan toe. Zoals Cees Lute uit Castricum, een boeren- en tuindersdorp aan de Noord-Hollandse kust. Het gezin waaruit hij is voortgekomen, was niet extreem arm, want vader had werk in de grote papierfabriek aan het Noordzeekanaal en verdiende zelfs twee maal zo veel als de buurman. Wat niet wilde zeggen dat het thuis een vetpot was, want er moesten dagelijks negen monden worden gevuld. Zijn ouders waren vroom katholiek en vanwege de wens van de Heer en meneer pastoor werd in de echtelijke sponde gedisciplineerd gewerkt om het kindertal te vergroten. Als vader niet op de fabriek was, dan schoffelde hij in zijn moestuin en koesterde het gewas waar ze met z’n elven van moesten eten. Als het weekloon was verdeeld, was er nauwelijks iets over voor leuke dingen voor de mensen, het adagium van de nog piepjonge Joop den Uyl, die dat pas hardop durfde zeggen toen er begin jaren zestig in Groningen een gigantisch aardgasveld werd ontdekt. Dat luidde het begin van de welvaart in, waar Ceesje Lute, de oudste van het negental, nooit eerder over had horen spreken. (meer…)
Timothy W. Ryback is een Duits-Amerikaans historicus en wetenschapper. Hij was een tijd directeur van het Institute for Historical Justice and Reconciliation (IHJR) in Den Haag, een instituut dat onderzoek doet naar historische multi-etnische problemen. Daarvoor werkte hij voor de Académie Diplomatique Internationale in Paris, het Oostenrijkse Salzburg Global Seminar en Harvard University. Ryback heeft een aanzienlijk aantal publicaties op zijn naam staan voor gerenommeerde Amerikaanse historische bladen en kranten. In 2008 publiceerde hij Hitler’s Private Library: The Books That Shaped His Life, dat ook in een Nederlandse vertaling verscheen. Hij maakte daarbij gebruik van de lijst met honderden titels van boeken uit de privécollectie van de Führer, compleet met de aantekeningen die Hitler in die boeken had gemaakt. Die lijst was vlak daarvoor opgedoken in de Library of Congress in Washington. Timothy Ryback onderzocht hoe Hitlers intellectuele ontwikkeling was verlopen en hoe bepaalde formuleringen en ideeën uit die boeken terechtkwamen in zijn geschriften, toespraken, gesprekken, denken en activiteiten. Ryback is gefascineerd door he concentratiekamp Dachau. In 1999 maakte hij er in opdracht van The New Yorker een reportage over de vraag hoe de inwoners kunnen leven met het verleden van het stadje, dat het eerste concentratiekamp van de nationaalsocialisten had en ruim twaalf jaar een epicentrum was van Teutoons geweld en wreedheid. Hier verrezen de eerste crematoriumovens en eerste gaskamer en werden de eerste medische experimenten met menselijke wezens uitgevoerd. Hij kwam er in contact met Martin Zaidenstadt, een Poolse jood die in 1942 in het kamp terecht kwam en sindsdien in Dachau is blijven wonen om dagelijks bij het kamp aan bezoekers te getuigen over de gruwelijkheden die er hebben plaatsgevonden. In 1999 publiceerde Ryback hierover The Last Survivor: In Search of Martin Zaidenstadt. In 2014 verscheen van hem Hitler’s First Victims: The Quest for Justice, dat ingaat op de eerste slachtoffers in het kamp in april 1933. Het boek verscheen in 2015 in een Nederlandse vertaling met een wat misleidende ondertitel, waarop nog wordt teruggekomen. (meer…)
Servais Knaven (Lobith, 6 maart 1971) was professional wielrenner van 1994 tot en met 2010 en aansluitend tot eind 2022 ploegleider bij het Britse Team Sky. De bakkerszoon uit Lobith had als renner een lange carrière als knecht voor verschillende ploegen, met één deelname aan de Giro, negen maal aan de start in de Tour de France en vier startplaatsen in de Vuelta. Steeds eindigden die deelnames van de knecht in een plaats achterin de rangschikking of in een opgave. Knaven koerste immers niet voor zeges en ereplaatsen. Dat gold ook voor zijn vele deelnames aan alle wielerklassieker, maar dan kon hij af en toe voor eigen succes gaan. Zo’n enkele keer eindigde hij dan in de top-10. Zijn allergrootste overwinning haalde hij in 2001 in de 99ste editie van Parijs-Roubaix, een klassieker die hij tussen 1995 en 2010 elk jaar uitreed en met die 16 opeenvolgende deelnames mederecordhouder is. De fiets waarop Knaven de koers won werd niet schoongespoten maar in een Amsterdamse winkel tentoongesteld. Eind 2010 stopte Servais Knaven nog redelijk onverwachts als renner en liet dus de gelegenheid alleen recordhouder te worden dus schieten. Marcel Wuyts schreef in April 2020 voor Sporza onderstaand artikel over de helse kasseienrit in 2001:
. (meer…)
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog. Aan de oorlog gingen een paar conflicten vooraf (de Duitse Oorlog in 1866, de Luxemburgse Kwestie in 1867 en de Spaanse troonopvolging in 1870), die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. Na de oorlogsverklaring op 19 juli 1870 vonden op 2 augustus de eerste gevechtshandelingen plaats met de inname van Saarbrücken door de Fransen, waarvan de Vlaamse journalist en schrijver August Snieders in 1872 in zijn Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871, uitgebreid verslag deed.
Snieders maakt in zijn verslag melding van een telegram dat keizer Napoleon III (1808-1873) op 2 augustus 1870 naar keizerin Eugénie (1826-1920) had gestuurd en tot haar grote ontevredenheid ook onmiddellijk openbaar had gemaakt. Deze Spaanse gravin Eugénie de Montijo, die voluit de indrukwekkende titel had van María Eugenia Ignacia Augustina Palafox de Guzmán Portocarrero y Kirkpatrick, 9e gravin van Teba, zou de laatste keizerin van Frankrijk worden. Ze had een indrukwekkend en lange stamboom, dit in tegenstelling tot die van haar echtgenoot waarvan de familie tot 1795 slechts een bescheiden rol speelde in Genua en Corsica. Theresia werd van jongsaf opgevoed om in hoge kringen te verkeren en frequenteerde alle bals en evenementen on een geschikte echtgenoot aan de haak te slaan. (meer…)
Giovanni Battista Costa (1833–1893) werd op 12 mei 1833 in Livorno geboren. Hij begon zijn artistieke opleiding in Livorno bij Guiseppe Baldini, die ook de eerste leermeester was van Giovanni Fattori (1825-1908), een van de leiders van de Italiaanse impressionistische Macchiaioli-groep. Costa ging daarna naar Pisa, waar hij de fresco’s van Benozzo Gozzoli in de Camposanto kopieerde. In 1858 verhuisde hij naar Florence, waar hij de Academie volgde onder leiding van Enrico Pollastrini. Die legde op dat moment de laatste hand aan zijn Il trasporto di s. Caterina d’Alessandria voor een kerk in Livorno, waaraan Pollastrini tussen 1837 en 1861 werkte. In 1859 deed Costa mee aan de Ricasoli-wedstrijd, een nationale schildercompetitie die werd georganiseerd door de regering van Bettino Ricasoli, voor de sector ‘Militaire episodes van de laatste oorlog’. Costa won de eerste troostprijs, een bedrag van dertig franciscanen. Vanaf dat moment exposeerde Costa regelmatig, aanvankelijke vooral met religieuze onderwerpen maar vanaf omstreeks 1870 werd zijn aandacht verlegd naar historische verbeeldingen, genrestukken en talloze schilderijen over het oude Rome en de mysterieuze Oriënt. In 1879 schilderde hij zijn Odalisk met rode waaier, dat direct werd aangekocht door de Milanese Vereniging ter Aanmoediging voor Schone Kunsten. Een tot de verbeelding sprekend werk dat door veel schilders werd gekopieerd. In 1888 werd het schilderij tentoongesteld op de internationale tentoonstelling in München, waarvoor in de catalogus een gravure van het schilderij werd opgenomen. Vanwege het ontbreken van een foto of zelfportret van Giovanni Battista Costa is die in de kop van het artikel opgenomen. Hij exposeerde later ook in Zuid-Amerika en Japan. In 1875 werd hij, samen met de architect en restaurateur Giuseppe Castellazzi (1834-1887) en de beeldhouwer Giovanni Paganucci (1827-1889), door de Japanse regering uitgenodigd om in Tokio een school voor schone kunsten op te richten en daar schilderlessen te gaan geven. De Italiaanse kunstenaars accepteerden dit voorstel niet, waarschijnlijk vanwege de lage vergoeding die hen werd geboden. Op 6 december 1893 overleed Costa in Florence na een langdurig ziekbed. (meer…)
Roger De Pauw (Antwerpen, 27 februari 1921 – Brasschaat, 3 augustus 2020) is weer zo’n totaal vergeten renner en gezien zijn zeer bescheiden palmares is daar wel wat voor te zeggen. Hij had natuurlijk de pech dat hij 19 jaar was toen de oorlog uitbrak en hij pas op 24- of 25-jarige leeftijd echt kon beginnen aan een ‘wielercarrière’. Zo ver te achterhalen valt behaalde slechts hij één overwinning. In 1952 won hij een dernycriterium in Wilrijk. Dat was toen nog een zelfstandige gemeente, maar hoort momenteel tot de gemeente Antwerpen. Kan dus goed beschouwd worden als een thuiswedstrijd voor Roger. In 1953 haalde hij met zijn Franse ploegmaat Raphaël Glorieux een eervolle derde plaats in de koppelkoers Houlier-Comés, die tussen 1926 en 1958 in de Parijse wintervelodroom werd verreden als eerbetoon aan de Franse renners en schoonbroers Léon Comès en Léon Hourlier, die als Franse militairen op 16 oktober 1915 samen met zijn schoonbroer Léon Hourlier met hun vliegtuig waren verongelukt. Zijn meest gememoreerde prestatie is de vijfde plaats die hij samen met Louis Van Schil tijdens de Olympische Spelen in Londen in 1948 behaalde op het onderdeel Tandem-sprint 2.000 meter. Een discipline die ook al lang tot het verleden hoort. Het goud werd behaald door de Italianen Renato Perona en Ferdinando Terruzzi, die in de finale de Britten Alan Bannister en Reg Harris versloegen (zie afbeelding boven). Een Frans tweetal (Gaston Dron en René Faye) veroverde de derde plaats door de Zwitsers Jean Roth en Max Aeberli te verslaan. In de rangschikkingen eindigden de volgende vier teams (België, Denemarken, Nederland en Verenigde Staten) op de gezamenlijke vijfde plaats. De lijst werd gecomplementeerd met Oostenrijk (9e) en op de 10e en laatste plaats Argentinië. Er is geen enkel beeld van Roger de Pauw bewaard gebleven, slechts een filmpje zonder commentaar laat de finalewedstrijd zien. (meer…)
76e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Adolf Ziegler (Bremen, 16 oktober 1892 – Varnhalt, 11 september 1959) was een Duitse schilder en politicus. Zijn vader was architect en ook aan moederszijde had men enkele architecten, zodat de jonge Ziegler altijd omringd werd door kunstenaars. Vanaf 1910 studeerde Ziegler aan de Academie voor Schone Kunsten München bij Max Doerner (1870-1939), een kunstschilder en restaurator die voor ambachtelijke kunstschilders een handboek had geschreven waarin de technieken werden beschreven om verf te gebruiken en behandelen. Zijn opleiding werd verstoord doordat hij zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aanmeldde voor actieve dienst. Na de oorlog pakte hij in 1919 zijn studie in München weer op en volgde toen lessen bij de art nouveau-kunstenaar Angelo Jank. Er is weinig bekend over het vroege werk van Ziegler, maar gezien zijn leermeester omstreeks 1920 mag het niet verbazen dat hij in die periode modernistische schilderijen maakte. De kunstcriticus en museumdirecteur Alois Schardt, in november 1933 door de nazi’s op non-actief gezet, zei eind jaren dertig vanuit zijn nieuwe domicilie Los Angeles dat Ziegler ‘… in vroegere tijden een moderne schilder en een ijverig bewonderaar was van de werken van Franz Marc….Zijn transmutatie verliep langzaam…voordat hij deze positie innam, was hij een van de meest extreme moderne schilders, maar een van inferieure rang.’ Er zijn echter geen vroege werken bewaard gebleven. Na zijn contacten met de nationaalsocialistische beweging ruilde hij zijn moderne stijl in voor een representatieve en realistische stijl die zijn geestverwanten waardeerden. (meer…)
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog. Aan de oorlog gingen een paar conflicten vooraf (de Duitse Oorlog in 1866, de Luxemburgse Kwestie in 1867 en de Spaanse troonopvolging in 1870), die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. Na de oorlogsverklaring op 19 juli 1870 vonden op 2 augustus de eerste gevechtshandelingen plaats met de inname van Saarbrücken door de Fransen.
De Vlaamse journalist en schrijver August Snieders (1825-1904) publiceerde in 1872 zijn Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871, waarin onderstaande weergave van de inname van Saarbrücken:
De operatiën tegen Saarbrucken hadden, doch zonder goed gevolg, aanvang genomen, toen de keizer, vergezeld van zijn zoon, den 2den Augustus uit Metz naar Forbach vertrok en vervolgens naar Saarbrucken – een Pruisisch grensstadje, met ongeveer 10.000 inwoners, nijverig en welvarend, bloeiend, op den linkeroever der Saar gelegen en met eene brug aan de voorstad St.-Johann verbonden. Het prachtige bosch van Forbach; eene reeks van groene bergruggen; welige tuinen, die zich, van de hoogten gezien, als groote bloemtuilen voordoen; schaduwrijke wandelingen; de groepen huizen en monumenten der stad, door het daar bevaarbaar wordende water als omslingerd; de kolenmijnen en wijngaarden; de spoorweglijnen die in de verte verdwijnen – gansch die mengeling van natuur en menschenhand levert de meest schilderachtige vergezichten op.
Drie spoorweglijnen kruisen elkander te Saarbrucken. Deze lijnen verbinden haar met Trier, het hertogdom Luxemburg, Maintz en Metz. Het was dit opene stadje, zoo dikwijls reeds door den oorlog geteisterd; zoo dikwijls reeds van meester veranderd, dat het eerste tooneel van het gevecht worden moest. (meer…)
De Luxemburger Jean Diederich kreeg ooit de weinig flateuze titel ‘Erectiespecialist wint op heilige wielergrond‘. Het artikel is een genot om te lezen, maar barst toch ook wel van de fouten en twijfelachtige omschrijvingen. Komisch om te lezen hoor, maar een klein beetje naspeuringen doen, laat zien dat Bim, zoals zijn bijnaam luidde, een meer dan voortreffelijke renner was en een meer dan behoorlijke erelijst en hoeveelheid geld bij elkaar fietste. Zie bijvoorbeeld de (Franstalige) necrologie die bij zijn overlijden op 90-jarige leeftijd werd geplaatst.
Die bijnaam Bim dankte de renner omdat hij heel kort als zestienjarige in een apotheek werkzaam was, waar het potentiemiddel Yohimbine over de toonbank ging. Het middel werd vanwege haar glorieuze werking ‘Joe Bim’ genaamd. In Stuyfssportverhalen wordt de naam verbasterd in Yohimbix en de bijnaam ingekort in Bim. We zullen het houden op kleine verschrijvingen van de auteur. Stuyfersant verzucht vervolgens: ‘Je moet er maar niet aan denken wat dáár voor gif in zat’. Nou dat is niet zo moeilijk te achterhalen. Yohimbine is een stofje dat voorkomt in de bladeren en de schors van de yohimbe-boom en al eeuwenlang bekend stond om zijn werk als stimulans en afrodisiak. Het werd niet alleen in Luxemburg verkocht, maar ook in Nederland werd het veel verkocht als voedingssupplement voor de behandeling van seksuele dysfunctie. En niet alleen in de duistere vijftiger jaren. Pas sinds 28 mei 2007 is in Nederland de verkoop van voedingssupplementen die yohimbe-alkaloïden (of derivaten daarvan) bevatten verboden. Dit is gebeurd nadat diverse bijwerkingen werden gemeld, zoals verhoging van de bloeddruk en hartslag, beïnvloeding van de werking van geneesmiddelen en het verergeren van psychische klachten. De verkoop van Yohimbe-alkaloïden, zoals yohimbine, zijn sindsdien in bijna alle andere EU-landen verboden. Yohimbine wordt echter nog wel als geneesmiddel verkocht. Zo is in België yohimbine onder de merknaam Yocoral® nog steeds te koop op medisch voorschrift bij de apotheek. Echt gif is het dus niet, maar het is duidelijk: overdaad schaadt. Maar we dwalen af, terug naar Jean Diederich.
(meer…)
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog. Aan de oorlog gingen een paar conflicten vooraf (de Duitse Oorlog in 1866, de Luxemburgse Kwestie in 1867 en de Spaanse troonopvolging in 1870), die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. Na de oorlogsverklaring op 19 juli 1870 vonden op 2 augustus de eerste gevechtshandelingen plaats met de inname van Saarbrücken door de Fransen.
Op 19 juli 1870 verklaarde Frankrijk dus de oorlog aan Pruisen, in de verwachting een snelle en simpele overwinning te halen. Een opvatting die in de Europese pers algemeen werd gedeeld. Maarschalk Edmond Lebœuf (1809-1888), de Franse minister van Oorlog, had als ten tijde van de Luxemburgse Kwestie (1867) een plan opgesteld voor een Frans offensief om de Duitse expansiedrift te beteugelen. Daarin werd uitgegaan van een doorsteek in het front tussen Thionville en Trier, waarna naar het oosten kon worden opgerukt om de verbinding tussen de Noord- en Zuid-Duitse staten onmogelijk te maken. Vanwege de uitstekende Franse spoorwegverbindingen en Franse militaire vestingen in de regio een voor de hand liggend plan met grote kans van slagen. Het plan werd echter in 1868 door de Franse generaal Charles Auguste Frossard (1807-1875) vervangen door een veel defensiever plan, waarbij legeronderdelen de steden Staatsburg, Metz en Châlons moesten bezetten om een mogelijke Pruisische aanval te kunnen weerstaan. (meer…)
Kornelis Pieter van de Sande (Tholen, 24 januari 1918 – De Bilt, 30 april 1945) was de zoon van Johannes van de Sande en Jacoba Scherpenisse, de enige zoon in een gezin met drie zussen. In oktober 1938 wordt hij als dienstplichtige met de rang van wachtmeester ingedeeld bij het regiment Huzaren Motorrijders. In mei 1940 is hij in Den Haag gelegerd bij de depottroepen van de cavalerie, die de Vesting Holland moet verdedigen. Op 1 juli 1940 gaat hij met groot verlof, maar gaat zich al snel voorzichtig bezighouden met verzetswerk. In december 1941 kreeg hij een betrekking van controleur bij de Crisis Controle Dienst (CCD), een in 1934 opgerichte overheidsdienst die toezicht moest houden op de handel in schaarse goederen. De dienst moest tijdens de oorlog op last van de bezetter ook de welig tierende zwarte handel bestrijden en het binnenhalen van de oogst streng controleren. Deze baan maakte het Van de Sande mogelijk zich veel intensiever bezig te houden met zijn ondergrondse werkzaamheden.
Vanaf begin 1942 sloot Van de Sande zich aan bij het Nationaal Steun Fonds (NSF), de groep-Albrecht en Natura, drie verzetsorganisaties die zich inzette voor onder meer de voedselvoorziening van onderduikers. Bij deze activiteiten gebruikte Van de Sande onder andere de schuilnamen Cornelis Burgers en Cornelis Snel. In 1942 trouwde hij in Oud-Vossemeer met Jo van der Vlies; in november 1943 werd hun zoon geboren in Sleeuwijk, waar het gezin inmiddels woonde. Vanaf 1943 werd de Duitse repressie steeds erger en groeide als gevolg daarvan ook het Nederlandse verzet. Kees van de Sande sloot zich nu in het Land van Heusden en Altena aan bij de Knokploeg (KP) en de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO), waarvan hij vanaf 5 september 1944 (‘Dolle Dinsdag’) districtscommandant is. In de maanden september en oktober 1943 werd het zuiden van Nederland bevrijd, maar het gebied boven de grote rivieren bleef na het mislukken van Operatie Market Garden bezet. (meer…)
.
Tinus van der Wulp (Roermond, 13 februari 1904 – Amsterdam, 19 juni 1979) is een van de vele honderden wielrenners die na zijn carrière al snel in de vergetelheid raakte en nog later ook uit alle fotoarchieven spoorloos lijkt te zijn verdwenen. In 1924 won hij als amateur de Ronde van Den Haag, ook al helemaal nergens meer iets over te vinden. En toch had deze Tinus van der Wulp geen onverdienstelijke wielerloopbaan. Hij was profrenner van 1928 tot 1935 en was in die periode uitsluitend actief in het baanwielrennen. In 1929 en 1930 werd hij tweede in het Nederlands kampioenschap stayeren. In 1935 werd hij zelfs Nederlands kampioen, door de zeven concurrenten te verslaan. Dat waren in volgorde van plaats in de eindrangschikking Henk Alkema, Wim Buis, Cor Blekemolen, Frans Lorie, Bertus De Graaf, Woldendorp en J.C. Korf. Het moet een zwak bezet deelnemersveld zijn geweest, want met uitzondering van Blekemolen zijn ze allemaal verdwenen ‘in the mist of time’.
Maar die Blekemolen was wel een fenomeen. Die werd Nederlands kampioen in 1914, 1920 en 1931, haalde podiumplaatsen in 1915, 1919, 1922, 1924, 1926, 1927, 1930 en 1932 en was in 1914 ook wereldkampioenschap geworden. Er had meer ingezeten als er geen Eerste Wereldoorlog had tussen gezeten. Zowel Van der Wulp als Blekemolen namen in 1935 afscheid van de wielersport. Aan het afscheid van Tinus werd geen letter gewijd, maar Bleekemolen verscheen plechtig in het Polygoonjournaal. Bij het ontbreken van materiaal van Van der Wulp moeten we het daar dus mee doen. (meer…)
.
Lobith, rond 1900.
Links naast de zeilen de villa van steenfabrikant Th. G.J. Daams, die in 1899 samen met scheepsbouwer G.H. Bodewes en aannemer G.H. van Hezewijk de Lobithse Stoombootmaatschappij oprichtte, die een vaste stoombootverbinding onderhield met Nijmegen en Arnhem.
Jan Rijkmans (Steenwijk, 3 februari 1920 – Scheveningen, 14 april 1944) was een Nederlandse verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een van de vele honderden die tijdens de oorlog hun leven gaven, maar inmiddels bijna zijn vergeten. Rijkmans was in Steenwijk autohandelaar. Amper twintig jaar toen de oorlog uitbrak en direct in heel Drenthe zeer actief betrokken bij allerlei verzetsactiviteiten.Toen in het voorjaar van 1943 door het verzet in Meppel een knokploeg werd opgericht, slot Rijkmans zich hierbij direct aan.
Op 7 juni 1943 pleegde drie man van de KP-Meppel (Klaas Roelof Woltjer, Hendrik Drogt en Jan Daniël Rijkmans) een overval op het gemeentehuis in Wanneperveen. Om 17.00 uur kwamen ze aan bij het gemeentehuis, één van hen had een klein model van een cylinderrevolver bij zich waarmee de aanwezige gemeentesecretaris Lucas Wuite werd bedreigd. De twee anderen stalen de zaken waarvoor ze gekomen waren en knipten voor het weggaan de telefoondraden door. Bij het verlaten van het gemeentehuis werd nog achterwaarts een schot gelost, waarschijnlijk om de aanwezige ervan te weerhouden direct in actie te komen. Bij de goed voorbereide overval werden 1650 persoonskaarten, 70-80 blanco persoonsbewijzen, zegels, het bevolkingsregister, het woningsregister, een stalen kistje met slot met allerlei visakten meegenomen. Het bevolkingsregister werd verstopt onder het hooivak in de boerderij van Roelof Kooiker. Overvaller Klaas Woltjer overnachtte na de overval bij de familie Garnaat in Meppel en reisde een dag later op de fiets naar Groningen. Van de andere twee is niet bekend waar ze na de overval heengingen. Secretaris Wuite gaf de Duitsers ondeugdelijke signalementen van de overvallers, zodat de Sicherheitsdienst (SD) aanvankelijk weinig aanknopingspunten had. Het duurde niet lang voor de SD de waarheid grotendeels hadden achterhaald. Ze stelden een lijst op, de Bildtafel der in den Nordprovinzen im Zuge der Aufklarung von Mord- und Sabotage, met daarop 31 namen en foto’s van leden van de noordelijke knokploegen. Op de lijst stonden Woltjer en Drogt, maar Rijkmans ontbrak aanvankelijk. (meer…)
Louis Darragon (Vichy, 6 februari 1883- Parijs, 28 april 1918) was de zoon van een bakker in Vichy, die op zeventienjarige leeftijd het wielrennen ontdekt en al heel snel allerlei regionale en nationale wedstrijden wint. In 1901 doet hij mee aan een zesdaagse in de Verenigde Staten en in 1902, pas negentien jaar oud, wint bij in het baanwielrennen de Grand Prix-wedstrijden in Cannes, Menton en Clermont-Fernand. Daarna stapt hij over naar het stayeren, wat in die periode een attractieve maar ook levensgevaarlijke discipline is. De website Stayer France heeft een ijzingwekkend overzicht van de tientallen wielrenners die vanaf 1898 in afgrijselijke ongelukken het leven lieten. Darragon zal in 1906 (Genève) en 1907 (Parijs) twee maal wereldkampioen stayeren bij de professionals worden; in 1909 (Kopenhagen) en 1911 (Brussel) eindigde hij op de tweede plaats. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog betekende voor zijn generatie een ruwe onderbreking van de wielerloopbaan. Darragon meldde zich aan als vrijwilliger en werd als automobilist ingezet voor het vervoer van soldaten en munitie. Nadat hij in 1917 vanwege verwondingen uit de dienst werd ontslagen, kon hij terugkeren naar de wielerbanen.
Op 28 april 1918 komt Louis Darragon op 35-jarige leeftijd om het leven bij de ‘Grand Prix de l’Heure’ op de Vélodrome d’Hiver, in Parijs. Bij de tweedaagse wedstrijd achter de grote motoren brak het linker pedaal toen hij een snelheid van ongeveer 75 kilometer per uur had. In de voorgaande rondes had hij al een paar keer aan dat pedaal gezeten om een mankementje te herstellen. Tevergeefs. (meer…)
Firmin André Salles, de Franse fotograaf met zo’n imposant oeuvre van verschillende landen van het toenmalige Franse koloniale rijk, zou volgens George Knight de koloniale verhoudingen (1895-1899) fotograferen (‘De foto’s van de Franse ontdekkingsreiziger en fotograaf André Salles (1860-1929) in de collectie van de Bibliothèque nationale de France zijn prachtig. Ze geven een beeld van de laat 19de en vroeg 20ste eeuwse samenleving. Inclusief koloniale verhoudingen.’) Dat ‘inclusief koloniale verhoudingen’ lijkt me in het werk van Firmin André Salles nu totaal niet aan de orde te zijn. Salles zal wel niet van koloniale smetten vrij zijn, hij was immers niet voor niets ‘inspecteur des colonies’, maar zijn fotowerk getuigt toch eigenlijk alleen maar van enorme liefde voor de exotische landen die hij vanaf 1883 bezocht. Niet vreemd dat hij er na de eeuwwisseling nog vaak op vakantie terugkeerde, in een tijd dat toerisme nog een bijna onbekend woord was. Hij fotografeerde er zelden de kolonialen, in wiens kringen hij ongetwijfeld vaak zal hebben verkeerd, maar vooral de lokale bevolking in hun dagelijkse bezigheden, de steden, het platteland en de monumenten uit het verleden. Een enkele keer zijn blanken de hoofdpersonen op zijn foto’s, het zijn de grote uitzonderingen binnen zijn werk, de zeldzame keren dat iets van koloniale verhoudingen doorsluimert. Zoals op de foto: ‘Indochine. A bord du paquebot d’Extrême-Orient. Henri et Toutou Sweert de Landas Wijborgh, et leur babou javanaise, à bord de l’Oxus allant à Batavia, 1895’. Knight geeft hierbij als begeleidende tekst: ‘Op de bovenste foto zien we twee witte kinderen uit het oude adellijke Nederlandse geslacht Weerts de Landas Wyborgh met hun Javaanse baboe op de Franse pakketboot Oxus die een lijndienst onderhoudt vanaf Marseille naar het Verre Oosten op weg naar Batavia. Waarschijnlijk is vice-admiraal Jacques Henri Leonard Jean Sweerts de Landas Wyborgh de vader van de kinderen. Tot maart 1895 was hij adjudant van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Beelden vertellen meer dan 1000 woorden: de zelfverzekerde kinderen en de gedienstige baboe’. (meer…)
Firmin André Salles (Tarbes, 5 september 1860 – Paris, 2 februari 1929) is vooral als fotograaf in de herinnering gebleven. In 1883 was hij als jeugdige marinecommissaris aanwezig op de vloot onder leiding van admiraal Amédé Courbet (1828-1885) en daardoor betrokken bij de eerste militaire operaties in Tonkin in Noord-Vietnam en vervolgens betrokken bij de gewelddadige Tonkin-campagne (juni 1883-april 1886) van Frankrijk om de regio om te vormen tot een protectoraat. Daarna zal Salles ook aanwezig zijn bij soortgelijke campagnes tegen Formosa en de Pescadores-eilanden (momenteel Penghu-geheten) in de Stille Zuidzee. De Pescadores werden op 31 maart 1885 tijdens de Chinees-Franse Oorlog (1884-1885) door admiraal Courbet bezet om van de archipel een permanent steunpunt voor de Franse vloot te maken. Na een vredesverdrag op 9 juni 1885 moesten de Fransen echter weer vertrekken. Nog voordat de evacuatie overleed Courbet op 11 juni 1885 op Pescadores. Ook daarna is Salles als ondergeschikte een opvarende van Franse oorlogsschepen die bij koloniale gevechten zijn betrokken.
In 1886 publiceerde hij zijn eerste foto’s, gemaakt tijdens een verblijf in Eritrea. Van 1891 tot 1893 verbleef hij op de Dévastation, die hoofdzakelijk in het gebied van de Middellandse Zee vaart. Hij fotografeert er onder meer op Corsica, in Athene, Palestina en Palestina. In 1894 rondde hij een opleiding af die hem bevorderde tot ‘inspecteur des colonies’, om onder die titel in de jaren 1895-1896 terug te keren naar Indochina. De indrukwekkende fotoreportages die hij maakte in Vietnam, Cambodja en Laos staan aan het begin van een grootse Frans koloniale fotografie. Als inspecteur en fotograaf bezocht hij ook de Stille Zuidzee, Dahomey en Somalië. In 1898-1899 verbleef hij in het Caraïbisch Gebied en maakte daarbij onder meer een geweldige fotoreportage van Martinique. Na 1899 woonde hij in Frankrijk, maar bracht met regelmaat een vakantie dor in Indochina. Hij publiceerde een aantal artikelen en fotoboeken. (meer…)
Harm Smits (Amsterdam, 30 januari 1923 – Duffel, België, 12 februari 1988) was een Amsterdamse coureur met een zeer bescheiden palmares. Hij begon bij de Amsterdamse wielervereniging ARC Ulysses en was direct na de oorlog een van de sterkste amateurs, maar na de overstap naar de profs kon hij deze belofte niet helemaal inlossen. Hij was beroepsrenner tussen 1947 en 1959 en alleen al de opsomming van ploegen waarvoor hij reed is een aardige indicatie dat hij geen hoogvlieger was en waarschijnlijk elk jaar weer blij was ergens onderdak te hebben gevonden: Individueel (1947, 1953, 1956, 1958 en 1959), Végé en Dilecta-Louvet-Wolber (Fr, 1948), Joco (1949), Garin-Wolber (Fr, 1950), RIH, Patria WKC (Dui) en Ceylon-Joco-Pontiac (1951), Express (Dui) en Odol (1952), Determeyer en Feru (Zw, 1954), Dossche Sport-Titan (Bel, 1955) en Radium-RIH (1957).
Harm Smits reed in zijn carrière nooit de Tour de France, nooit de Giro en nooit de Vuelta. Bij slechts drie wielerklassiekers stond hij ooit aan de start: In 1949 werd hij 71e in Parijs-Brussel, in 1950 eindigde hij als 59e in Luik-Bastenaken-Luik en in 1951 was hij 22e in Gent-Wevelgem.
Hij haalde de meeste overwinningen in 1952 toen hij een etappe won in de Ronde van Duitsland en dagzeges had in Roosendaal, Eede en Wouw. De eindstand van die laatste koers op 21 september 1952 laat zien dat het deelnemersveld van bescheiden allure was: 1. Harm Smits (Antwerpen) 130 km in 3.33.38; 2. Brinkman (Maasland); 3. v., d. Zande (Halsteren); 4. Loos (Amsterdam); 5. Buuron (Bergen op Zoom); 6. Grist (Soest); 7. Bijster (Amsterdam); 8, Maas (Geldrop); 9. Steenbakkers (Den Bosch); 10, Schoenmakers (Eindhoven); 11. Ewers (Wormerveer); 12. Mangelaars (Hoogerheide); 13, Hulshof (Den Bosch). Hij staat hier al genoemd als inwoner van Antwerpen, want al vroeg in zijn wielerloopbaan hing Smits in België wonen. Hij zou er ook niet meer vertrekken. (meer…)
Alfred Léonard Loewenstein (Brussel, 11 maart 1877 – Noordzee, 4 juli 1928) was een Belgische ondernemer, die zijn fortuin maakte tijdens de opkomst van de elektriciteitsvoorziening en de handel in kunststoffen. In alle officiële documenten werd de naam geschreven als ‘Löwenstein’, wat niet onlogisch is want zijn vader was de welgestelde wisselagent Bernard Löwenstein (1849-1915), een Joodse Duitser die zich in januari 1846 in België vestigde. Op 16 november 1872 trouwde Bernard in Sint-Joost-ten-Node met Fanny Dansaert (1855-1922), de dochter van de makelaar, wisselagent en kunstverzamelaar Chrétien Dansaert. De familie zou haar naam geven aan de trendy Dansaertwijk in hartje Brussel. Er zou later over Alfred Loewenstein worden geschreven dat hij ‘al in de kinderkamer de beurslucht had ingeademd’. Behalve Alfred werd uit het huwelijk een dochter geboren, Hélène Loewenstein, die op 24 april 1885 al op tienjarige leeftijd zou overlijden. Vader Bernard claimde later in 1881 de Belgische nationaliteit te hebben aangevraagd en ook zijn dienstplicht te hebben vervuld, maar bewijzen daarvan zijn in zijn dossier van de Staatsveiligheid niet terug te vinden. Door de grote economische crisis aan het eind van de negentiende eeuw kwam Bernard diep in de schulden, namelijk een totaal van 18.000 Belgische frank in een tijd dat een beambte per maand ongeveer 90 frank verdiende. Zoon Alfred beloofde die reusachtige schuld binnen twee jaar terug te betalen en deed dat ook. Hij slaagde er namelijk in al op zeer jeugdige leeftijd een gigantisch fortuin te vergaren dankzij gedurfde financiële speculaties. (meer…)
Märket is een piepklein onbewoond eiland van slechts 0,033 km² in de Oostzee, tussen het Zweedse vasteland en de Finse Ålands-eilanden. Deze eilandengroep met verregaande autonomie binnen Finland ligt in de Scherenzee, met de Botnische Golf in het noorden en de Baltische Zee in het zuiden. Het gebied telt ruim 26.000 eilanden en scheren, die elk een eigen naam hebben, waarvan slechts 6.757 eilanden een oppervlak hebben dat groter is dan ¼ hectare en waarvan maar 65 enige bewoning hebben. In totaal wonen er maar iets van 30.000 inwoners die merendeels wonen in de hoofdstad Mariehamn op het grootste eiland Åland (12.000 inwoners) en de buurgemeente Jomala (5.000 inwoners). En hoewel alle eilanden, op Märket na, geheel tot Finland horen, is Zweeds de gesproken taal voor de bewoners en ook de officiële taal met de Finse overheid. De Ålands-eilanden hebben ook een autonome regering, een eigen parlement, een eigen politiekorps, een eigen vlag, een eigen volkslied, eigen kentekenplaten, een eigen postservice, een eigen internetextensie (.ax), geeft sinds 1984 eigen postzegels uit en Ålandse schepen varen niet onder de Finse vlag maar onder Ålandse vlag uit. De Ålands-eilanden hebben één zetel in de Noordse Raad en één afgevaardigde in het Finse parlement. Hun autonome status is verankerd in de Finse Grondwet en de Ålandse autonomiewet, en kan slechts na instemming van 2/3e meerderheid van het Finse en Ålandse parlement worden aangepast. Na twee referenda in 1994 is eerst het lidmaatschap van de autonome regio tot de Europese Unie geregeld en daarna de aparte status op belastingtechnisch gebied geregeld om de belangrijkste inkomstenbron (scheepvaart, handel en toerisme) voor de eilanden veilig te stellen. Omdat Åland niet binnen het btw-gebied van de Europese Unie valt, kunnen op schepen die Åland aandoen tabakswaren en alcoholica btw-vrij verhandeld worden. De grote veerboten tussen Stockholm en Helsinki of Turku maken om die reden allemaal een tussenstop in Mariehamn of Långnäs. (meer…)
Armand Desmet (Waregem, 23 januari 1931 – 17 november 2012) was een Vlaamse beroepsrenner tussen 1955 en 1967. Van 1955 tot 1960 reed hij voor de Belgische formatie van fietsenfabrikant Groene Leeuw, een bedrijf van Adolphe De Kimpe, waarvan vanaf 1942 tot 1966 diens zoon Albert “Berten” De Kimpe de ploegleider was. Vanaf 1958 functioneerde Groene Leeuw in samenwerking met afwisselende co-sponsors. Hoogtepunt van Groene Leeuw was de Ronde van Spanje 1960 waar de ploeg de winnaar en tweede van het eindklassement (Frans De Mulder, met vier ritwinsten, en Armand Desmet) leverde, met Tuur Decabooter nog een renner in de top-tien had, die bovendien twee ritten won en de blauwe trui van het puntenklassement kreeg. In 1961 stapte Desmet over naar de concurrerende Belgische formatie Faema-Flandria van Lomme Driessens en later Briek Schotte, waar Rik van Looy de eerste twee jaar de bepalende renner was. In 1964 ging hij rijden voor Solo-Superia, waar opnieuw Rik van Looy de grote meneer was en het jeugdige talent Eddy Merckx een jaartje in meereed. In 1967 stapte Armand Desmet over naar zijn vierde Belgische ploeg, Flandria – De Clerck, waar hij zijn carrière afsloot. (meer…)
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog.
Aan de Frans-Pruisische Oorlog gingen een paar conflicten vooraf (de Duitse Oorlog in 1866, de Luxemburgse Kwestie in 1867 en de Spaanse troonopvolging in 1870), die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. In 1870 zouden de steeds toenemende spanningen tussen beide partijen escaleren, perfect georkestreerd door kanselier Otto von Bismarck van de Noord-Duitse Bond. Nederland keek vanaf de zijlijn bevreesd toe, bang dat haar neutraliteit geschonken zou worden en het een van de kleine koninkrijkjes zou worden die door die Noord-Duitse Bond zou worden opgeslokt. (meer…)
Roger Lapébie (Bayonne, 16 januari 1911 – Pessac, 12 oktober 1996) was in de periode 1932-1939 een redelijk succesvol, maar ook wat omstreden wielrenner, die vanwege de Tweede Wereldoorlog zijn carrière abrupt afgebroken zag worden. Hij maakte in 1932 zijn debuut in de Ronde van Frankrijk als lid van de Franse nationale ploeg die dor Tourdirecteur Henri Desgrange werd samengesteld. Hij wist gelijk één etappe te winnen, de 12e etappe op 22 juli van Gap naar Grenoble over 102 kilometer. Het jaar daarop mocht hij opnieuw in de nationale ploeg van start, maar wist toen gen ritzege te behalen. Toch was het geen onsuccesvol jaar voor hem: winnaar van eindklassement van de GP de l’Echo d’Alger, van het eindklassement van de Trophée Jean Floch, van Parijs-Angers, van het eindklassement van Parijs-Saint Etienne en vooral winnaar van het Franse nationale kampioenschap.
Ook 1934 was een prima jaar, want tweede in het eindklassement van Parijs-Nice, winnaar van hert prestigieuze Criterium International, voor de tweede maal winnaar van het eindklassement van Paris – Saint-Etienne en winnaar van Paris – Vichy. Lapébie beweerde later in 1934 te zijn bestolen van de zege in Parijs-Roubaix. Hij reed in de finale een platte band en hij leende van een toeschouwer een fiets, die hij later bij een controlepost weer inruilde voor zijn eigen fiets. Hij wist terug te keren in de kopgroep en de rit te winnen. Daarna volgde diskwalificatie omdat hij niet kon aantonen dat de fiets waarmee hij won dezelfde was als waarmee hij was gestart. Lapébie bleef zich zijn leven lang beschouwen als de echte winnaar en niet de Belg Gaston Rebry. In de Tour de France haalde Roger Lapébie maar liefst vijf overwinningen, werd zes maal tweede en eindigde in het klassement als derde op een respectabele afstand van 52.15 minuten van winnaar Antonin Magne. (meer…)
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog.
Aan de Frans-Pruisische Oorlog gingen een paar conflicten vooraf, die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. In 1870 zouden de steeds toenemende spanningen tussen beide partijen escaleren, perfect georkestreerd door kanselier Otto von Bismarck van de Noord-Duitse Bond. Nederland keek vanaf de zijlijn bevreesd toe, bang dat haar neutraliteit geschonken zou worden en het een van de kleine koninkrijkjes zou worden die door die Noord-Duitse Bond zou worden opgeslokt. (meer…)
De betekenis van de uitdrukking is: ‘van weinig betekenis’ en is ontleend aan de tuinbouw, waar onder ‘de koude grond’ de onbeschutte moes- of tuingrond wordt verstaan en een tegenstelling is ontstaan met de kunstmatig verwarmde broeikassen, waarin alles sneller groeit en meer zorg aan de productie zou worden besteed. Gewassen op de koude grond daarentegen zouden weinig zorg krijgen en ook nog eens van personen die minder onderlegd of voorbereid zijn. Alsof de traditionele manier van landbouw bedrijven niet meer was dan kijken hoe de planten groeiden die gewoon buiten in de grond stonden en op een gegeven moment geoogst moesten worden. Alsof daarvoor ook geen deskundigheid noodzakelijk was.
Dat ‘van de koude grond’ kan eigenlijk overal voor geplakt worden. De meest gebruikte toevoegingen zijn tegenwoordig echter bij psychologie en filosofie. Psychologie van de koude grond staat dan gelijk aan ‘amateur-psychologie’ of ‘onbeduidend gepsychologiseer’. Op 17 januari 1968 kwam de uitdrukking Psychologie van de koude grond voor het eerst in de krant toen De Telegraaf in een recensie over het laatste boek van Harry Mulisch schreef: ‘Dit geschrift van Mulisch druipt eenvoudig van zelfingenomenheid, pseudofilosofie en psychologie van de koude grond.’ (meer…)
Emanuele Sella (Vicenza, 9 januari 1981) werd in 2004 prof bij het kleine ploegje Ceramica Panaria. Nog datzelfde jaar won hij tot ieders verrassing de 11e etappe in de Giro d’Italia, een tamelijk vlakke rit over 228 kilometer van Porto Sant’Elpidio naar Cesena. Hij zal dat jaar als 12e eindigen in het klassement. Het jaar daarop wordt hij zelfs 10e op 12.33 van winnaar Salvodelli. Bij zijn vierde deelname in 2007 is hij elfde in het eindklassement. Kortom, geen absolute top maar toch zeker geen onverdienstelijk ronderenner. Maar dan wint hij tot verrassing van jan en alleman in de Giro van 2008 ineens drie bergetappes. Op 5 augustus 2008 werd bekendgemaakt dat Sella positief is bevonden op het gebruik van Cera (een derde generatie epo), een middel waarvan werd gedacht dat het in de urine niet traceerbaar zou zijn. De eerste sporter die op Cera werd betrapt was de Italiaanse wielrenner Riccardo Riccò die tijdens de Ronde van Frankrijk van 2008 twee etappes had gewonnen. Na afloop van de Ronde in juli 2008 werd bekend dat de opsporingstechnieken waren verbeterd en werd besloten om van een aantal verdachte renners opnieuw de urine en het bloed te onderzoeken. Het bleek toen dat ook Stefan Schumacher (2 ritzeges en twee dagen in de gele trui), Leonardo Piepoli (1 ritzege) en Bernhard Kohl (winnaar bolletjestrui en nummer 3 van het eindklassement) het middel hadden gebruikt. Emanuelle Sella kwam eraf met een lichte schorsing, keerde terug in het peloton, maar reed geen platte prijs meer. In 2015 stopte hij met wielrennen. (meer…)
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog.
Aan de Frans-Pruisische Oorlog gingen een paar conflicten vooraf, die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. In 1870 zouden de steeds toenemende spanningen tussen beide partijen escaleren, perfect georkestreerd door kanselier Otto von Bismarck van de Noord-Duitse Bond. Nederland keek vanaf de zijlijn bevreesd toe, bang dat haar neutraliteit geschonken zou worden en het een van de kleine koninkrijkjes zou worden die door die Noord-Duitse Bond zou worden opgeslokt. (meer…)
In de Belgische gemeente Heusden-Zolder bevindt zich Kasteel Meylandt, waarin een kunstacademie is gevestigd. Het kasteel dateert uit 1385 toen het als groot landhuis met de naam Hof van Boeckt voor het eerst werd vermeld. Vanaf 1603 wordt de naam Milandt gebruikt en als het landgoed in 1715 in handen komt van de familie De Theux wordt de naam nogmaals aangepast. De familie noemt zich vervolgens De Theux de Meylandt. De familie laat het kasteel enige malen verbouwen., de laatste maal in 1907 tot het huidige neoclassicistische kasteel. Nadat de familie in 1959 vertrekt, wordt het kasteel eigendom van de gemeente Heusden, die er in 1972 een kunstacademie in onderbrengt. Rond het kasteel ligt een openbaar park met een aantal vijvers. In dat park werd in 1994 een standbeeld geplaatst van de kunstenaar François Joré van Barthélémy de Theux de Meylandt, voormalig lid van het Nationaal Congres, Belgisch premier en een van de belangrijkste staatslieden tijdens de eerste decennia van het onafhankelijke België. Het beeld is later verplaatst naar het Sint Willibrordusplein in Heusden, maar verdween later uit de openbare ruimte.
Op de internetpagina van Heusden-Zolder kwam ik een stokoud berichtje tegen van zondag 6 juli 2008 waaruit in elk geval kan worden opgemaakt dat ook dit beeld niet langer ergens te bewonderen is: ‘Gapen naar de drie Gratiën. Wie geregeld langs kasteel Meylandt komt, heeft zich de afgelopen dagen wellicht al vergaapt aan het kunstwerk dat daar op een sokkel in geroest metaal staat. Het gaat om een beeldengroep van François Joré die de drie Gratiën uit de klassieke oudheid voorstelt. De beelden, uitgevoerd in felgrijs polyester, tonen sensuele organische vormen en zijn een ode aan de schoonheid van de vrouw. Kunstenaar François Joré, uit Lummen, is bij ons geen onbekende, hij maakte ook de borstbeelden van Graaf de Theux en gouverneur Bovy en restaureerde het beeld van de Kluis. De 3 Gratiën blijven staan tot midden 2009. Het is de bedoeling dat op de multifunctionele sokkel telkens andere beeldhouwwerken prijken. Als die allemaal de sensuele toer opgaan, komt de verkeersveiligheid aan het Meylandt nog in het gedrang!’ (meer…)
Félix Sellier (Spy, 2 januari 1893 – Gembloers, 16 april 1965) was een Belgisch wielrenner met de bijnaam ‘Le Mineur’ vanwege zijn eerdere beroep van mijnwerker. Hij werd pas in 1920 op 26-jarige leeftijd, wat vanwege de Eerste Wereldoorlog niet eerder mogelijk was. Hij was actief tot 1931 en boekte vin die elf jaar tijd enkele mooie overwinningen. Zo won Felix Sellier drie etappes in de Ronde van Frankrijk (13e etappe 1921, 14e etappe 1922 en de 4e etappe 1926), eindigde hij in zijn zeven deelnames daarin vier keer bij de beste tien, waarvan in 1922 een derde plaats. Sellier won drie maal Parijs-Brussel (1922, 1923 en 1924) en één maal Parijs-Roubaix (1925), haalde tal van ereklasseringen in de bekende klassiekers, won de Ronde van België (1924) en werd twee maal Belgisch kampioen (1923 en 1926).
.
.
.
.
. (meer…)
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog.
Aan de Frans-Pruisische Oorlog gingen een paar conflicten vooraf, die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. In 1870 zouden de steeds toenemende spanningen tussen beide partijen escaleren, perfect georkestreerd door kanselier Otto von Bismarck van de Noord-Duitse Bond. Nederland keek vanaf de zijlijn bevreesd toe, bang dat haar neutraliteit geschonken zou worden en het een van de kleine koninkrijkjes zou worden die door die Noord-Duitse Bond zou worden opgeslokt. (meer…)
Gerrit Willem Kastein (Zutphen, 25 juni 1910 – Den Haag, 19 februari 1943) ging nadat hij in Zutphen in 1927 de HBS-B had afgemaakt aan de Rijksuniversiteit Groningen geneeskunde studeren. Hij was er snel actief in enkele verenigingen, zoals de Groningsche Studenten Geheelonthouders Vereeniging, de Groningsche Studentenvereeniging voor den Volkenbond en de Sociaal-Democratische Studentenclub. In 1932 werd Kastein lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), een nieuwe partij die op 28 maart van dat jaar was opgericht door Piet J. Schmidt en Jacques de Kadt als linkse afsplitsing van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De afsplitsing was het gevolg van het verbod van het partijbestuur op het blad De Fakkel (dat eerder De Socialist heette) vanwege de te felle interne kritiek. De Fakkel werd daarna het partijblad van de OSP, onder redactie van de journalist Frank van der Goes, een van de leden van de literaire beweging der Tachtigers en een van de vertalers van Das Kapital van Karl Marx. In 1935 zou de OSP fuseren met de Revolutionair-Socialistische Partij (RSP) van Henk Sneevliet tot de trotskistische Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP). Toen was Kastein al overgestapt naar Communistische Partij Holland (CPH), die vanaf 1935 de correctere naam Communistische Partij Nederland (CPN) aanhield.
Begin 1933 werd Kastein coassistent in de Psychiatrisch-Neurologische Klinik van de Universität Heidelberg. Dat was precies in de periode dat in Duitsland Adolf Hitler aan de macht kwam. Hij ontmoette er zijn latere echtgenote Ria Sachse, met wie hij twee kinderen zou krijgen. Vanaf 1934 studeerde hij weer in Leiden, waar hij in 1935 afstudeerde en assistent in de Psychiatrisch-Neurologische Kliniek Rhijngeest in Oegstgeest werd. Hij schreef in de daaropvolgende jaren veel artikelen over neurologische onderwerpen, vooral over de insulinecomatherapie en de cardiazol-shocktherapie ter genezing van schizofrenie. In 1937 promoveerde Kastein op het proefschrift Eine Kritik der Ganzheitstheorien. (meer…)
Roman Sandgruber (1947) is een Oostenrijks historicus, die tot zijn pensionering in 2015 hoofd was van het Instituut voor Sociale en Economische Geschiedenis aan de Johannes Kepler Universiteit in Linz. Hij heeft vooral publicaties over de stad Wenen op zijn naam staan, met bijzondere aandacht voor het rijkste deel van de stedelijke bevolking (‘Traumzeit für Millionäre. Die 929 reichsten Wienerinnen und Wiener im Jahr 1910‘ (1913), ‘Rothschild. Glanz und Untergang des Wiener Welthauses‘ (2018) en ‘Reich sein: Das mondäne Wien um 1910‘). Daarnaast twee boeken over het gebruik van allerlei (onschadelijke) genotsmiddelen, zoals koffie, thee, chocolade, tabak en cola, ook gedurende de jaren kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. In juni 2020 schreef hij het artikel ‘Hitler hätte sicher Freude gehabt’ waarin hij fel afstand nam van de voorgestelde verbouwing van het geboortehuis van Hitler in het Oostenrijkse grensstadje Braunau am Inn. Een verbouwing die geheel in de lijn lag van ouderwetse architectonische uitgangspunten van de Führer. Op verdere belangstelling voor de persoon van Adolf Hitler en zijn politieke beweging heeft Sandgruber nooit blijk gegeven. Zijn uitgave in 2021 van een biografie van Alois Hitler (1837-1903) mag dan ook best verrassend worden genoemd.
Sandgruber zou van Anneliese Smigielski, de achterachterkleindochter van Josef Radlegger die in 1895 de boerderij Rauschergut in Hafeld bij Lambach verkocht aan Alois Hitler, de 31 zakelijke brieven hebben ontvangen die Alois Hitler na de koop aan Radlegger had verstuurd. Ze zou het bundeltje brieven recent hebben teruggevonden op een of andere zolder en de correspondentie hebben afgegeven aan Sandgruber. Dit roept allereerst de vraag op waarom ze hiervoor uitgerekend Sandgruber uitkoos. Er zijn gerenommeerde historici met gedetailleerde kennis over de (jonge) persoon Adolf Hitler die eerder in aanmerking zouden komen de brieven kritisch door te nemen. (meer…)
Jane Renouardt (1890-1972)
In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw voelden veel Nederlandse schrijvers zich aangetrokken tot het Rusland van na de revolutie en was lid/sympathisant van de Communistische Partij Holland (CPH). In 1930 deden Freek van Leeuwen, Jac. van Hattum, Klaas Smelik en Jef Last in het tijdschrift De Nieuwe Weg een oproep om een Arbeiders-Schrijverscollectief op te richten. Vanwege de grote belangstelling werd nog datzelfde jaar het ‘arbeiders-schrijverscollectief’ Links Richten opgericht, dat een gelijknamig tijdschrift ging uitgeven In de jaren 1932 en 1933 zouden elf nummers verschijnen. De latere uitgever Geert van Oorschot, van wie de gedichtenbundel Gevangenis door het collectief werd uitgegeven, was in de beginfase van Links Richten van organisatorisch belang. Het tijdschrift bevatte, naast beschouwingen over communistische literatuur, korte verhalen, poëzie en boekbesprekingen. Tot de vaste auteurs behoorden Freek van Leeuwen, Bertus Meijer (1900-1980), Jef Last, Maurits Dekker (1896-1962), G.J.M. van het Reve (1892-1975), A.J. Koejemans (1903-1982) en Anton de Kom (1898-1945). Bekende kunstenaars zoals Joris Ivens, Theun de Vries, E. du Perron en Jacques Gans leverden eenmalig een bijdrage. Een eenmalige bijdrage was er ook van ene Johan Miera, Leve de Burgeroorlog, die hier al eens is gepubliceerd. Het tijdschrift hield op te bestaan toen er onenigheid ontstond over de aanleiding tot de Rijksdagbrand. Velen waren het niet eens met het officiële standpunt van de CPH dat Marinus van der Lubbe een handlanger van de nazi’s was geweest en beëindigden hun medewerking.
(meer…)
Kasteel Middachten, gelegen in het Gelderse De Steeg (gemeente Rheden), werd in 1190 voor het eerst vermeld als bezit van Jacobus de Mithdac. Het toenmalige kasteel lag strategisch tussen de hoge Veluwezoom en het lage moerassige land in een lus van de rivier de IJssel. Het middeleeuwse versterkte huis met grachten, torens en dikke muren werd gebouwd op een uitstekende locatie voor een verdedigingswerk en bood de bewoners voldoende bescherming.
In 1357 kwam het kasteel in bezit van Everardus van Steenre (1335-1392/1400), de zoon van Herman van Steenre, die het huis ten Weerde bij Steenderen en van de Hof te Rheden bezat. Deze Herman van Steenre staat aan het begin van de stamreeks van het Gelderse riddergeslacht Van Middachten. Op 28 augustus 1814 werd bij Souverein Besluit R.J.A.F. van Middachten, heer van Vrieswijk en Oldhagensdorp (1755-1840) benoemd in de ridderschap van Overijssel waardoor hij en zijn nageslacht tot de adel van het koninkrijk gingen behoren. Met een kleindochter van hem stierf het geslacht echter in 1901 uit.
Everardus van Middachten nam na het verkrijgen van het bezit in 1357 de naam Van Middachten aan en liet een omgrachte en onderkelderde vierkante donjon bouwen met twee haakse vleugels aan een binnenplaats. Ook liet hij een forse voorburcht aanleggen. Ze horen nu tot de oudste bouwdelen van het kasteel. In 1624 en 1629 werden flinke vernielingen aangericht door graaf Hendrik van den Bergh (1573-1638), heer van Stevensweert en markgraaf van Bergen op Zoom, die tijdens de Tachtigjarige Oorlog in Spaanse dienst was. Hij was toen stadhouder van Spaans Opper-Gelre. Hij streed onder meer bij Gulik, bij de twee invallen van de Veluwe (in 1624 en 1629) en bij de belegeringen van Breda, Grol en ’s-Hertogenbosch. (meer…)
François Dufrêne (Parijs, 21 december 1930 – Parijs 12 december 1982) was een Franse kunstenaar, die zich met allerlei kunstvormen bezighield. Hij was schilder, vervaardigde objecten, schreef theoretische essays over geestverwanten schrijvers-dichters (onder meer over Henri Chopin, Carlfriedrich Claus, Bob Cobbing, Maurice Lemaître, Franz Mon, Josef Anton Riedl en Gerhard Rühm) en trad op als zanger en dichter. Als experimenteel dichter hield hij zich vanaf 1953 bezig met klankpoëzie (poésie sonore), de vorm waarbij alle betekenis is losgelaten en alleen de klank belangrijk is. In Nederland zou Johnny de Selfkicker de luidruchtige vorm hiervan in performances laten zien/horen. Dufrêne was binnen Frankrijk ook een vooraanstaand vertegenwoordiger van de kunststroming die zich Lettrisme noemde, die haar naam ontleende aan het gegeven dat in heel veel kunstwerken letters en symbolen bepalend waren. Hij maakte ook deel uit van de groep Nouveau Realisme, die aan de Nederlandse Nul-beweging verwant was.
De werken van Dufrêne bestond vaak uit houten panelen waarop aan de achterzijden door een (dé-)collegetechniek abstracte voorstellingen waren aangebracht, veel met letters en symbolen dus, terwijl op de voorzijden collages van Raymond Hains en Mimmo Rotella stonden. Het streven was met deze techniek het dagelijkse leven in de kunst te integreren. Het werk van Dufrêne zou daarmee een substantiële bijdrage leveren aan het ontstaan van de objectkunst en kunstperformances. (meer…)
David Franciscus ’t Kindt (Gent, 12 januari 1699 – Gent, 14 juli 1770) werd op 27-jarige leeftijd in zijn geboortestad meester bij het ambacht van de timmerlieden. Als architect werkte hij veel samen met Bernard de Wilde (1691 – 1772) en samen waren ze de belangrijkste vertegenwoordiger van de Gentse rococo, waarbij de Franse Lodewijk XV-stijl met vermengd met de uitbundige rococo-stijl uit Zuid-Duitsland. De Franse barok-stijl had als algemene kenmerken dat veel gebruik werd gemaakt van dure materialen, dat de bouwstijl zwaar, pompeus en symmetrisch was en dat men probeerde indruk te maken door te werken met reusachtige afmetingen en uitgestrekte, hoge zalen. In Gent bevinden zich nog steeds de volgende gebouwen van David ’t Kindt: de Wijdenaardbrug, die vroeger de Reep overspande aan het Bisdomplein (1734), de Hoofdwacht, dat nu deel uitmaakt van de Handelsbeurs aan de kouter (1738), Hotel Oombergen, nu de zetel van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1745), Hotel de Coninck, momenteel het Design Museum Gent (1753), Hotel d’Hane-Steenhuyse (1768) en Hotel Clemmen, het huidige Museum Vander Haeghen (1746-1772). Verder bouwde hij heel wat particuliere huizen. (meer…)
Paul Gustave Sidonie Guermonprez (Gent, 28 december 1908 – Overveen, 10 juni 1944) was de zoon van Belgische ouders die in 1917 tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Nederland waren gevlucht. Zijn kinderjaren hadden Paul en zijn broer Oscar doorgebracht in Brussel, waar vader George Charles Guermonprez werkzaam was als civiel ingenieur bij de gemeente. Het gevluchte gezin werd eerst opgevangen bij baggermaatschappij Bos en Kalis in Sliedrecht, waarmee de vader contacten had. opgevangen. Van 1920 tot 1924 was George Guermonprez directeur Gemeentewerken in Helmond, daarna had hij dezelfde baan in Sliedrecht. Paul volgde eerst een studie aan de afdeling Chemie en Techniek van de MTS te Dordrecht, die hij niet afmaakte. In Amsterdam volgde Paul een opleiding aan de School voor Suikerindustrie aan de Herengracht, die gewoonlijk werd aangeduid als de Suikerschool. Deze school leidde mensen op voor een baan in de suikerindustrie, bij voorkeur ‘in den vreemde’. Vanaf 1931 vertrok hij naar Nederlands-Indië, waar hij wordt ingeschakeld bij de suikercampagne op Kadipatan. Vlak voor zijn vertrek trouwt hij met Arda Hessefelt, maar het huwelijk liep snel uit in een scheiding. In Indië maakt hij een reeks foto’s van het dagelijkse leven en de cultuur van het Indonesische volk. Vanwege de economische malaise en zijn protesten tegen de ongelijkwaardige behandeling van de Indonesiërs door de Europeanen werd Guermonprez op 26 januari 1932 ontslagen.
Begin 1932 was hij al weer terug in Europa, want net als zijn vader had Guermonprez veel belangstelling voor fotografie. In 1932 ging hij in Berlijn aan Bauhaus fotografie en architectuur studeren. Hij krijgt onder meer les van de fotograaf Walter Peterhans. De nationaalsocialisten hadden Bauhaus gedwongen vanaf dat jaar in Berlijn te vestigen, maar maakte duidelijk dat ze niets wilden weten het progressieve en ‘bolsjewistisch’ gebrandmerkte Bauhaus. Na Hitlers machtsovername in 1933 besloot Bauhaus zelf de deuren te sluiten en niet langer toe te geven aan de politieke eisen van de nieuwe machthebbers, zoals de verwijdering van Joodse en buitenlandse docenten. (meer…)
Ir. Lothar (Louis) van Gogh (Sukabumi, 7 februari 1888 – Tjimahi, 28 mei 1945) was lid van een lid van het geslacht Van Gogh, dat sinds 1964 deel uitmaakt van het Nederlands Patriciaat. Daarmee worden families aangeduid die enkele generaties lang op de voorgrond traden met bijvoorbeeld prominente bestuurders, wetenschappers, predikanten, medici, officieren en/of zakenlieden. Het gaat hierbij om niet-adellijke families en niet-adellijke takken van adellijke families. De schilder Vincent van Gogh is de bekendste loot aan deze stamboom, die teruggaat op Gerrit van Goch, een simpele soldaat en tamboer die rond 1648 overleed. Lothar van Gogh was een achterneef van de schilder. Hij werd in het voormalige Nederlands-Indië geboren in Sukabumi, waar zijn ouders Johannes van Gogh (1854-1913) en Jeanette Louise Vos (1854-1906) toen een plantage hadden.
Aan het begin van de twintigste eeuw was het gezin Van Gogh in Haarlem een vooraanstaande sportfamilie. De broers Jo, Frans, Lothar en waren speelden in het eerste elftal van HFC, maar waren ook verdienstelijke spelers in cricket, tennis, hockey en bandy. Lothar van Gogh speelde bijvoorbeeld tussen 1904 en 1922 als batsmen van cricketclub Rood Wit negentien maal voor het Nederlands Cricketteam. Hij waas de enige van de broers die het als voetballer tot het Nederlandse Elftal bracht. De sportbeoefening werd er bij de broers door vader Van Gogh van jongsaf aan ingebracht, in een periode dat sportbeoefening nog lang geen gemeengoed was. ‘Sporten is beter dan kaartspelen in het café’, was het motto thuis. (meer…)
André van Noort, van beroep archivaris, was jarenlang voorzitter en bestuurslid van het Historisch Genootschap Warmelda in Warmond. Hij richtte voor de vereniging in 2014 het historische tijdschrift De Hekkensluiter op en schreef in de loop der jaren een aantal artikelen en boeken over de geschiedenis van Warmond. Daarbij moet hij zijn gestuit op Arnold Meijer, de fascistenleider die vanaf september 1926 studeerde aan het Groot-Seminarie Warmond. Hij moest enkele jaren later vanwege een ernstig oplopend conflict met praeses mgr. Henricus Taskin (1865-1946) het seminarie verlaten. Deze mgr. Taskin, die in de periode 1906-1939 de leiding had in het seminarie, stond bekend als een zeer conservatief en autoritair bestuurder. Nu had Meijer ook een behoorlijk autoritair karakter, dus een botsing met het ‘schrikbewind’ van de praeses was onvermijdelijk. Van Noort heeft de korte maar zeer bepalende periode in het leven van de priesterstudent Arnold Meijer in Warmond aangegrepen om een biografie te schrijven over de fascistenleider van Zwart Front en later Nationaal Front.
De wat onheilspellende naam Zwart Front riep direct associaties op met de strijd binnen de NSB over de vraag of de beweging moest inzetten op de Groot-Nederlandse gedachte en dus een zelfstandige Nederlandse fascistische beweging moest blijven of dat Nederland juist moest opgaan in de Duitse Rijk en dus ook de fascistische beweging daarin moest opgaan. In tegenstelling tot de eerste gedachte zaten Arnold Meijer en Zwart Front niet op de laatste koers. Dat was de politiek van Henk Feldmeijer (1910-1935) die, gesteund door de invloedrijke Rost van Tonningen, binnen de NSB de felste tegenstander was van Anton Mussert. De namen Meijer en Feldmeijer zorgen dus voor verwarring, de naam Zwart Front deed de rest. Arnold Meijer en Anton Mussert zaten politiek op dit punt op dezelfde lijn, maar bestreden elkaar verder waar ze maar konden. In elk geval was het met alle drie heren slecht kersen eten. (meer…)
Begin 1895 schilderde Jac. Van Looy zijn poes in het schilderij Witte poes in een open raam. Hij gebruikte opvallend lichte kleuren en brede, vlotte penseelstreken, waardoor het erg zomers voorkomt. Het zonlicht wordt weerkaatst door de borst van de poes. Normaal gesproken schilderde Van Looy in tamelijk donkere kleuren. Om onduidelijke redenen heeft hij dit werk nooit helemaal afgemaakt, zodat het beperkt is gebleven tot een schetsmatige opzet. Deze impressionistische werkwijze was voor tijdgenoten zoals Isaac Israëls en George Hendrik Breitner erg gebruikelijk, maar voor Van Looy juist erg ongebruikelijk, want hij had een duidelijke voorkeur voor meer doorwerkte schilderijen. er ontbreekt dus ook een vernislaag.
Wellicht kon hij het werk niet afmaken omdat hij in september 1895 met zijn echtgenote Saskia van Gelder afreisde naar Londen. Daar bezocht hij onder meer op Leicester Square het Empire Theatre bezoekt en schreef er dit gedicht over de Griekse zeegod Triton. Bij terugkeer wachtte hem veel werk voor het nieuwe Tweemaandelijksch Tijdschrift voor letteren, kunst, wetenschap en politiek, waarvan in september 1895 de eerste uitgave zou verschijnen, en daarna kan simpelweg de belangstelling voor dit tussendoor-schilderij van zijn poes verflauwt zijn.
, (meer…)
Franz Konrad (Liesing, 1 maart 1906 – Warschau, 8 september 1951) was de zoon van een mijnwerker, die na de middelbare schooltijd als verkoper ging werken voor verschillende bedrijven in de levensmiddelenbranche. Aansluitend kreeg hij een baan als filiaalleider bij een coöperatieve verenging. Daar kon hij op een gegeven moment de verleiding niet weerstaan om van zijn werkgever geld achterover te drukken. Hij verloor in 1931 uiteraard zijn baan, maar werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Na zijn ontslag uit de gevangenis zwierf hij een tijdje doelloos rond. De advocaat die hem had verdedigd, bracht hem toen in contact met de Oostenrijkse tak van de NSDAP. Konrad werd op 1 april 1932 lid van de NSDAP (lidnr. 1.085.499) en op 1 september 1932 ook van de SS (lidnr. 46.204). Konrad, die in 1931 in het huwelijk was getreden, werd in 1931 ook lid van Lebensborn en kreeg daarbij direct drie kinderen toegewezen. Toen de NSDAP op 19 juni 1933 tot verboden partij werd verklaard, kreeg Konrad de leiding over de SS-Sturmgruppe 5/II/38.
Op 25 juli 1934 probeerden de Oostenrijkse nationaalsocialisten de regering van kanselier Engelbert Dollfuss omver te werpen, maar daar werd in grote delen van het land aanzienlijk minder aan meegedaan dan de nazi’s hadden verwacht. Op 30 juli 1934 moesten die zich neerleggen bij een nederlaag. In de vijf dagen van de Juliputsch hadden meer dan tweehonderd mensen het leven verloren, waaronder kanselier Dollfuss. Meer dan 4.000 nationaalsocialisten werden veroordeeld tot gevangenisstraffen. Daarvan kregen dertien man de doodstraf. Veel anderen vluchten naar Duitsland of Joegoslavië. Franz Konrad hoorde tot het legertje dat werd opgesloten. (meer…)
Ferdinand von Sammern-Frankenegg (Grieskirchen, 17 maart 1897 – 20 september 1944) was de zoon van een magistraat uit de omgeving van Linz. Vanaf 1915 diende hij gedurende de Eerste Wereldoorlog en dec eerste naoorlogse jaren in het Oostenrijkse leger. Hij diende aanvankelijk aan het front, maar nadat hij door een granaat verwond was geraakt kwam hij terecht bij de militaire politie. Op 4 november, vlak voor het definitieve einde van de langdurige en bloedige oorlog, werd hij door de Italianen krijgsgevangene gemaakt. In september 1920 werd hij in vrijheid gesteld en iets later in de rang van 1e luitenant uit de actieve dienst ontslagen. Na zijn vrijlating begon hij aan een juridische opleiding aan de Universiteit van Innsbruck, waar hij in september 1922 afstudeerde. In zijn studententijd was Von Sammern-Frankenegg ook lid geworden van de traditionele, conservatieve studentenvereniging Skalden, waar veel werd getreurd over het verlies van Zuid-Tirol aan Italië en leden die gedurende de oorlog het leven hadden verloren. De vereniging had een antisemitische instelling, die in de loop der jaren steeds erger werd. Vanaf 1932 was het leden sterk verboden Joodse lokalen te betreden of ‘niet-arische’ winkels binnen te gaan. Na 1921 waren veel leden van Skalden dan ook lid van een paramilitaire organisatie. Dat gold ook voor Ferdinand von Sammern-Frankenegg. Hij werd daarna lid van twee paramilitaire organisaties, de Bund Oberland (1920–1926) en de Steirischen Heimatschutz (1922–1932). Ook was hij lid van de Deutsch-Völkischen Turnverein (1922–1932), die zich niet alleen bezig hield met turnen, maar met politiek. Al in 1919 waren via een Arierparagraaf Joden, andere ‘nicht-Deutsche Völker’ en leden van een vakbond van deze koepelorganisatie, uitgesloten van lidmaatschap. (meer…)
Arnout van Cruijningen (Kloetinge, 3 augustus 1960) studeerde in Nijmegen Geschiedenis, met Staats- en Bestuursrecht als belangrijke bijvakken. Zijn doctoraalscriptie ging over de geschiedenis van de ‘inhuldiging des Konings’. Hij is gespecialiseerd in dynastieke geschiedenis, wat tot uiting kwam in een groot aantal publicaties over Europese vorstenhuizen in de nationale en internationale media. Met name over het Huis Oranje-Nassau in relatie met de vaderlandse geschiedenis heeft hij veel geschreven. Daarnaast heeft Van Cruyningen veel historische werken vanuit het Engels vertaald. Begin dit jaar verscheen van hem ‘1672. Het Rampjaar van de Republiek’. De uitgever merkt op de achterzijde op dat Van Cruijningen in dit boek een levendig beeld schetst van de hachelijke situatie van de Republiek: ‘Welke militaire en politieke schokken deden zich voor? Wat ging er aan het Rampjaar vooraf en wat waren de gevolgen? In dit rijk geïllustreerde boek bespreekt Van Cruijningen de belangrijke gebeurtenissen en personen in deze bewogen periode in de Nederlandse geschiedenis”.
Het boek is inderdaad rijk geïllustreerd met een groot aantal kleurenfoto’s, maar het boek moet toch vooral worden gezien als een snelle inleiding op de gebeurtenissen die aan het Rampjaar voorafgingen. Net als de tv-serie Het Rampjaar, waarvan de twee eerste delen inmiddels zijn uitgezonden, heeft het boek van Van Cruijningen veel aandacht aan de strijd tussen enerzijds de Loevesteiners/regenten en anderzijds het Huis van Oranje en hun medestanders. Gezien de specialisatie van de auteur niet erg verrassend en ook niet onbelangrijk, want de inval van de buitenlandse legers zorgden voor een verstrekkende politieke omwenteling in de Republiek. Willem III werd aangesteld als stadhouder en legeraanvoerder, waarmee de bijna absolute macht van het Huis Oranje-Nassau weer helemaal was hersteld. De regenten-bestuurders die aan de macht waren, moesten rigoureus het veld ruimen, wat op de meest gruwelijke wijze tot uiting kwam met de moordpartij door het grauw van Den Haag op de gebroeders Johan en Cornelis de Wit. (meer…)
In de Griekse mythologie was Triton een zoon van Poseidon en Amphitrite. Poseidon, vaak uitgebeeld met een drietand, was de god die heerste over de zee, de wateren en hun goden, was een god van de paarden en (als ‘Aardschudder’) van aardbevingen. In de Romeinse mythologie heette hij Neptunus. Zijn vrouw Amphitrite was de godin van de zee. Poseidon werd verliefd op haar toen ze met haar zusters een rituele dans uitvoerde. Ze weigerde echter met hem te trouwen en vluchtte. Poseidon stuurde een dolfijn achter haar aan, die erin slaagde haar terug te brengen. Als beloning werd de dolfijn veranderd in een sterrenbeeld en aan de hemel geplaatst. Poseidon was de jongste zoon van Kronos en Rhea, die verder Hades, Demeter, Hestia, Hera, Zeus en Chiron baarden. Poseidon huwde behalve Amphitrite ook Aphrodite, Demeter en Medusa en het spreekt dat uit die huwelijken een behoorlijke reeks nakomelingen voortkwamen. Om er enkele te noemen: Rhode, Kymopolea, Benthesikyme, Theseus, Polyphemus, Orion, Belus, Agenor, Neleus, Atlas, Pegasus, Chrysaor en dus Triton. Het geheel is in het begin behoorlijk onoverzichtelijk, maar ook als het overzicht aan familierelaties wat verloren gaat, het blijft zeer vermakelijke literatuur. (meer…)
Het gehucht Westenschouwen op Schouwen-Duiveland was in de zestiende eeuw een welvarend vissersdorp. Vanaf 1800 kwamen restanten van het dorp bloot te liggen. De haven was niet groot, er was ruimte voor maximaal tien schepen, maar ze was toch belangrijk in de 14e en 15e eeuw. De Westenschouwse vissers transporteerden haring, krab en uien naar Engeland en importeerden wol, laken en steenkolen. In 1911 werden ‘steenfondamenten van woningen, wellen of tonputten en rondom woningen overblijfselen van allerlei aard’ gevonden, in 1947 kwamen nieuwe resten bloot te liggen en ook in 1967 en 1976 kwamen overblijfselen van het verzwolgen dorp naar boven. Nadat in de 16e eeuw de haven verzandde, trokken de vissers er weg. Halverwege de 18e eeuw stond slechts de verlaten kerktoren nog in de duinen. In 1845 werd die toren gesloopt; er verrees wel een nieuwe, bescheiden nederzetting. Nadat de toren was afgebroken, wordt de Plompe Toren, de toren van het ook verdwenen Koudekerke, beschouwd als de resterende toren van Westenschouwen. Deze 23 meter hoge toren staat nog net binnendijks en in het dijkprofiel. De kerk van ‘Coudekerk’ was eind 15e eeuw gebouwd, maar toen vanaf 1550 de Oosterschelde noordwaarts oprukte en het Zuidland van Schouwen wegvrat, werd in 1583 besloten de nederzetting te verlaten. De kerk werd gesloopt, maar de toren liet men staan omdat die uitstekend kon dienen als baken voor de drukke scheepvaart op de Oosterschelde naar de haven van Antwerpen. Nog voor 1700 was het hele dorpje weggespoeld en stond nog slechts de toren fier overeind. Alle schepen die naar Antwerpen voeren, zeilden toen nog langs deze route. De Oosterschelde rukte echter verder op en nog voor 1700 was het hele dorp weggespoeld. In 1935 werd de Plompe Toren gerestaureerd; in 1962 voor een tweede maal om de oorlogsschade te herstellen. Deze toren is voor het publiek geopend. (meer…)
Marguerite Agniel werd op 21 januari 1891 geboren in de staat Indiana. Ze was het oudste kind van de Frans-Joodse immigrant en boer George Agniel en de Engelse Ada Flowers. Toen haar vader eind 1893 overleed stond haar moeder alleen voor de opvoeding van zes opgroeiende kinderen. Op 21 maart 1917 trad Marguerite in New York in hert huwelijk. Ze had toe een carrière als actrice-danseres op Broadway en kreeg bekendheid als een soort gezondheids- en schoonheidsgoeroe. In november 1926 verscheen ze in de uitgave van Vogue, waarin ze afslankoefeningen via grondoefeningen demonstreerde. De oefeningen waren erg geïnspireerd op yoga-asana, lichaamshoudingen waarmee een beoefenaar van hata-yoga zich rekt en strekt om daarmee lenigheid, gevoel voor evenwicht, uithoudingsvermogen en vitaliteit ontwikkelt, plus leert zich goed te concentreren. De daarop volgende jaren schreef ze hierover artikelen in het magazine Physical Culture. In 1929 maakte de fotograaf John de Mirjian deze foto’s met Agniels grondoefeningen.
Agniel kreeg grote bekendheid met haar boek The Art of the Body: Rhythmic Exercise for Health and Beauty, dat in 1931 verscheen en rijkelijk werd geïllustreerd met foto’s van haarzelf. Het was een van de eerste boeken waarin yoga en nudisme als een logische combinatie werden gepresenteerd. In het voorwoord liet ze weten dat haar danstechniek was gebaseerd op die van Ruth St. Denis (1879-1968), een Amerikaanse pionier op het gebied van moderne dan met veel invloeden uit het Midden-Oosten en Azië. Haar ‘system of ‘aesthetic athletics’ zou geïnspireerd zijn op het werk van Bernarr Macfadden (1868-1955), een voorstander van veel fysieke training en ontwikkeling van de lichaamsbouw. Verder noemde ze de seksuoloog Havelock Ellis (1859-1939) en de musicoloog Sigmund Spaeth (1885-1965) als belangrijke invloeden. (meer…)
Jacques Noach (Londen, 1946) is de oudste zoon van Sally Noach en zijn tweede echtgenote, Annie Visser, met wie hij in maart 1946 in Kensington (Groot-Brittannië) was getrouwd. Jacques Noach werkte na zijn universitaire studie als registeraccountant en had veel bestuursfuncties. Hij is onderscheiden met de Franse ‘Chevalier dans l’Ordre National de Mérite’. De titel ‘Chevalier’ (ridder) wordt verleend aan degenen die minimaal 35 jaar oud zijn en die zich minimaal tien jaar als militair of in een ambtelijke functie verdienstelijk hebben gemaakt voor de Franse staat. Nadat zijn vader in 1980 overleed heeft hij diens archief (documenten, brieven, foto’s) uitgezocht en recent aan het NIOD geschonken. In die tussenliggende periode heeft hij archiefonderzoek gedaan naar het ‘dossier Sally Noach’ en zijn bevingen in dit boek beschreven. Integraal onderdelen van het boek zijn de uitgebreide notitie ‘Mededeelingen 25 september 1942’ die Sally Noach in december 1942 opstelde over zijn ervaringen met de Nederlandse diplomaten in Frankrijk en Portugal en in Deel 2 de autobiografie Sally Noach. Het moest gedaan worden, die in 1971 verscheen, met medewerking van de journalist Max Haringman.
Het deel dat door Jacques Noach is geschreven, beslaat (pagina 11-156) is kleiner dan de stukken die kunnen worden toegeschreven aan Sally Noach (pagina 161-348). Daarin zit een behoorlijke overlap aan historische informatie en een echt begenadigd schrijver is zoon Jacques helaas niet. Dat moet vader Sally ook niet zijn geweest. Hij liet wijselijk zijn notitie van december 1942 door een secretaresse van een van de Londense ministeries uitwerken en schakelde voor zijn autobiografie een journalist-schrijver in. Groot verschil tussen beide schrijvers is dat Sally probeert een zo’n neutraal mogelijk verslag van zijn belevenissen en gedachten op papier te zetten, terwijl bij zoon Jacques vaak de emotie over het onrecht dat zijn vader is aangedaan de boventoon voert. Terecht, maar daarover straks meer. (meer…)
Johannes ter Horst (Enschede, 1 april 1913 – Usselo, 23 september 1944) kreeg thuis een principieel bijbelse opvoeding. Op de christelijke lagere school ‘De Bron’ werd dat aangevuld met verhalen uit de bijbelse en vaderlandse geschiedenis. Na de lagere school volgde hij een bakkersopleiding en werd bakker in Enschede. Al in 1940 begon hij vanuit zijn gereformeerde geloofsovertuiging met illegale activiteiten. Waarschijnlijk werd hij daarbij erg beïnvloed door Klaas Schilder (Kampen, 19 december 1890 – Kampen, 23 maart 1952), een vooraanstaand theoloog en hoogleraar in de Gereformeerde Kerken. Die sprak zich in zijn geschrift ‘Geen duimbreed’ in 1936 onomwonden uit tegen het nationaalsocialisme, het fascisme en de NSB. Een christen zou geen lid van de NSB en soortgelijke partijen mogen zijn. Aan het begin van de bezetting verzette Schilder zich fel tegen de Duitsers, waarbij hij zich behalve op zijn theologische opvattingen ook beriep op het Landoorlogreglement, waarin in 1899 tijdens de Haagse Vredesconferenties de rechten en plichten van oorlogvoerende partijen waren vastgelegd en die in 1907 werden herzien. Het bevatte onder meer duidelijke regels over de wijze van besturen van bezette landen en de omgang met krijgsgevangenen. Schilder schreef in het blad De Reformatie felle anti-Duitse artikelen, waarna hij werd gearresteerd en pas werd vrijgelaten na de belofte te stoppen met deze opruiende artikelen. Hij hield zich daar aan, wat hem na de oorlog op veel kritiek kwam te staan. In augustus 1944 werd de inmiddels ondergedoken Schilder vanwege zijn theologische standpunten afgezet als hoogleraar en predikant van de Gereformeerde Kerken, wat op 11 augustus 1944 in de Lutherse Burgwalkerk in Den Haag leidde tot een afsplitsing, de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), ook wel de Artikel 31-kerk genoemd. Ter Horst wordt vaak een ‘Artikel 31’er’ genoemd omdat zijn geloofsovertuiging hierbij aansloot. Hij overleed echter vlak na de vrijmaking van de kerk. (meer…)
Op vrijdag 8 oktober overleed in het Noord-Brabantse Dongen op tachtigjarige leeftijd de oud-wielrenner Gerben Karstens (Leiden, 14 januari 1942). Karstens, die profwielrenner was tussen 1965 en 1980, stond in het peloton bekend om zijn humor, maar ook als een sprinter waar gedegen rekening mee moest worden gehouden. Hij won zes ritten in de Tour de France, veertien keer in de Vuelta en één maal in de Giro. Daarmee is hij een van de vijf Nederlanders die etappes heeft gewonnen in alle drie de grote rondes. De andere vier zijn Jeroen Blijlevens, Erik Breukink, Jean-Paul van Poppel en Tom Dumoulin. In de Tour de France stond hij elf keer aan de start; de laatste keer in 1978 werd hij in de zeventiende rit uit de strijd genomen. In de andere tien deelnames eindigde hij op behoorlijke afstand van de winnaar, met als opvallende uitschieter een dertigste plaats in 1967, op slechts 40’46” van de verrassende Franse winnaar Roger Pingeon. Een Tour waarin voor het eerst werd begonnen met een korte tijdrit, die werd gewonnen door José-Maria Errandonea. Een Tour die echter vooral wordt herinnerd als de editie waarin Tom Simpson in de dertiende etappe (Marseille-Carpentras, 211,5 km.) overleed op de Mont Ventoux aan een combinatie van hitte, alcohol en doping. De etappe werd gewonnen door Jan Janssen, maar toen was het glorieuze van de etappe al lang verdwenen. Gerben Karstens droeg twee dagen de gele trui in de Ronde van Frankrijk.
In Als je de Tour niet hebt gereden (deel 1), waarin in drie delen alle Nederlandse deelnemers aan de Tour worden beschreven, schreef de wielerjournalist Fred van Slogteren het volgende portret over Gerben Karstens. (meer…)
Pieter Boelmans ter Spill (Alkmaar, 26 januari 1886 – Den Haag, 31 oktober 1954) speelde in zijn korte voetbalcarrière drie interlands, allen in 1907. Op 1 april 1907 debuteerde hij in Oranje in een vriendschappelijke wedstrijd tegen Engeland, wat op voorhand een kansloze onderneming was voor de Nederlandse amateurs. De eindstand van 1-8 was niet geflatteerd. Boelmans ter Spill was na Eddy de Neve en Mannes Francken de derde midvoor voor het Nederlands Elftal. In de beide eerste interlands in 1905 stond De Neve in de spits en was met zes doelpunten de gedroomde man om nog jaren op die positie te staan. Een militaire carrière stond dat echter in de weg. In 1906 was hij nog een keertje present, maar daarna was het afgelopen. In de beide interlands in 1906 stond Mannes Francken midvoor, maar die wist niet te scoren. Dus in 1907 mocht Boelmans ter Spill het proberen. Dat daarvoor weinig kansen waren tegen de oppermachtige Engelsen nam iemand hem kwalijk. Later dat jaar (21 december 1907) werd in Engeland nogmaals tegen de Engelsen gespeeld en kon na een 12-2 nederlaag de terugreis worden aangevangen. Daar was Boelmans ter Spill niet meer bij. Hij had ook in de twee andere interlands ( 14 april 1907, België-Nederland 1-3 en 9 mei 1907, Nederland-België 1-2) geen doelpunten gemaakt en dus kwam een direct einde aan de interlandloopbaan van de rijzige spits van HFC. De Nederlandsch Elftal Commissie wilde in eerste instantie kiezen voor een andere HFC’er gedacht: H. Oetgens van Waveren Pancras Clifford, een telg uit een Amsterdams regentengeslacht dat sinds 1815 tot de Nederlandse adel hoorde. Uiteindelijk viel de keuze op de 19-jarige Spartaan Cas Ruffelse, die in de al genoemde 12-2 nederlaag in Engeland de beide tegendoelpunten wist te maken. (meer…)
Rense Havinga (1988) studeerde in Amsterdam Militaire Geschiedenis en Krijgswetenschappen en is sinds 2011 werkzaam als historicus en conservator bij het Vrijheidsmuseum in Groesbeek. Hij is verder actief binnen de Transgendervereniging Nijmegen en had enige jaren bij de gemeente Nijmegen zitting in de adviescommissie ‘LHBT-beleid’. Tot september 2019 heette het Vrijheidsmuseum het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945) en hield zich voornamelijk bezig met de bevrijding van de Nederlands-Duitse grensregio in 1944-1945. Het nieuwe museum heeft de vorm van een parachute, dit ter herinnering aan de dropping van duizenden Amerikaanse parachutisten op de landingsterreinen bij Groesbeek tijdens Operatie Market Garden op 17 september 1944 en aan het grote Rijnlandoffensief in februari en maart 1945. In het Vrijheidsmuseum komen naast de bevrijding thema’s aan de orde als de opkomst van het fascisme, de Duitse dictatuur en bezetting, de periode van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog en de relatie met hedendaagse conflicten. Havinga maakte voor het museum vijftien wisseltentoonstellingen en leidde het team dat vanaf begin 2022 een tentoonstelling over de Zwarte Driehoek vormgaf. Hij publiceerde ook dit boek over ‘… het vergeten verhaal van de vervolging van de allerarmsten in Duitsland en Nederland tussen 1933 en 1945’. (meer…)
Tijdens zijn deelname aan de expeditie van George Wheeler in het zuidwesten van de Verenigde Staten van 1871 tot 1874 fotografeerde Timothy H. O’Sullivan (1840-1882) onder de Indiaanse stammen die toen in dat gebied woonden. Dat betrof vooral de Navajo’s, wat een Anglo-Amerikaanse verbastering is van na-WA-cho. Volgens Spaanse bronnen behoorden ze tot de zogenaamde Pueblovolkeren, de verzamelnaam die zij gaven aan alle indiaanse volkeren van Noord-Amerika die leefden in pueblo’s (kleien gebouwen, wit of okergeel gekleurd en met Mexicaanse en Spaanse invloeden). Het woord na-WA-cho betekende in de indiaanse taal ‘dief van het land’ en het is dus niet onbegrijpelijk dat het volk zelf deze benaming afwijst en liever Dineh wordt genoemd.
Toen de Spaanse conquistadores steeds verder naar het noorden optrokken, kwamen ze in aanraking met de Dineh. Die kochten van de Spanjaarden paarden, leerden van hen hoe ze zilver konden bewerken, werden ook bijgebracht hoe ze schapen en geiten moesten fokken en gingen tarwe en fruit verbouwen. De Spanjaarden introduceerden ook de slavernij in de regio. De Dineh trokken naar het noorden om Chaticks-si-Chaticks (Pawnee) gevangen te nemen en als slaven te verkopen. De Dineh bereikte een bescheiden welvaart. Toen Amerikaanse kolonisten eind achttiende eeuw naar het westen oprukten, kwamen ook zij in contact met de Dineh, omdat hun leefgebied tamelijk onvruchtbaar was werden ze met rust gelaten. (meer…)
Timothy H. O’Sullivan (c. 1840 / Staten Island, 14 januari 1882) was een Amerikaans fotograaf die beroemd werd door zijn foto´s van de Burgeroorlog (1861-1865) en de ontsluiting van het westen van de Verenigde Staten. Over zijn jonge jaren is weinig bekend. Mogelijk werd hij in Ierland geboren en verhuisde twee jaar later met zijn ouders naar New York, maar het is ook niet uitgesloten dat zijn ouders al voor zijn geboorte naar New York waren afgereisd en dat de kleine Timothy werd nagestuurd. Vast staat in elk geval dat hij als teenager in dienst werd genomen door Matthew Brady, een fotograaf die ook beroemd zou worden vanwege zijn foto´s van de Burgeroorlog en zijn portretten.
O’Sullivan claimde bij de aanvang van de Burgeroorlog als Eerste Luitenant in dienst te zijn gekomen van de Union Army (het leger van de noordelijke staten), maar bewijzen daarvan zijn in de legerarchieven nooit gevonden. Alexander Gardner, een fotograaf in de staf van generaal George McClellan, beschreef O’Sullivan als iemand die voor hem veldwerk verrichtte. James Horan, die een biografie over O’Sullivan schreef, meende dat hij als burgerfotograaf verbonden was aan de ‘Topographical Engineers’, een legeronderdeel dat ermee was belast met het in beeld brengen van federale civiele werken, zoals vuurtorens, fortificaties aan de kust en zeeroutes. Daarbij zou hij in zijn vrije tijd foto’s hebben gemaakt. Van november 1861 tot april 1862 volgde hij de troepen van Gardner, wat hem voerde langs Fort Walker, Fort Beauregard, Beaufort, Hilton Head en Fort Pulaski. Nadat hij eervol ontslag uit het leger had gekregen kwam hij weer in dienst van Brady. Vanaf juli 1862 volgde hij de Veldtocht in noordelijk Virginia (19 juli – 1 september 1862) van generaal John Pope. (meer…)
Georges Reverdy was een hout- en kopergraveur uit Lyon ui de Renaissancetijd. Hij werd voor het eerst vermeld in 1529 en zou omstreeks 1565 in Lyon zijn gestorven. Er zijn veel onduidelijkheden over zijn naam en leven. Zijn gelatiniseerde handtekening ‘G. Reverinus’ deed specialisten vermoeden dat hij een Italiaan was en ze gaven hem de naam Gaspare Reverdino. Anderen dachten van doen te hebben met een Duitser of Fransman. Uiteindelijk werd hij dus beschouwd als afkomstig uit Lyon. Er zijn maar een paar directe bronnen waarin Reverdy wordt genoemd, zoals door de dichter Nicolas Bourbon die in zijn Nugae uit 1538 een paar verzen aan hem wijdde en Georgius Reperdius noemde. Er is ook een korte mededeling in de bibliotheek van La Croix du Maine uit 1584. De graveur, die dol was op historische en mythologische onderwerpen, vaak uit het oude Rome, raakte na de 17e eeuw in de vergetelheid, uit de analyse van de ongeveer zestig werken die van hem bewaard zijn gebleven werd later zijn leven ‘geconstrueerd’, wat tot diverse misvattingen leidde. Zo werd hij op een gegeven moment door Johann Friedrich Christ en Jean-Michel Papillon beschreven als een houthakker van oorsprong.
Als eerste probeerde Adam von Bartsch in zijn werk Le Peintre Graveur het leven en de werken van Georges Reverdy ordelijk te beschrijven. Het Franstalige Le Peintre Graveur verscheen tussen 1803 en 1821 in 21 delen en omvat de inventarisatie van grafiek van de oude meesters van de 15e tot en met de 18e eeuw, gerangschikt naar school. Het wordt vandaag de dag nog steeds als standaardreferentie aangehaald. Bartsch voerde het naar hem genoemde volgnummersysteem in voor de etsen van Rembrandt van Rijn (bijv. „Bartsch 17“ of „B17“) en voor het grafische werk van vele andere kunstenaars. Het systeem van Bartsch geldt tot op de dag van vandaag als standaard. Ook Von Bartsch meende echter dat de graveur een Italiaan met de naam Reverdino was vanwege een stilistische vergelijking met de werken van Giulio Bonasone en Agostino Raimondi. (meer…)
Afrika, omstreeks 1900
Cornelis de Groot (Den Haag, 13 oktober 1913 – Amsterdam, 8 maart 1945) was sinds begin 1940 een jonge ambtenaar op het ministerie van Economische Zaken. Hij was gehuwd en had drie kinderen. Hij was tijdens zijn rechtenstudie redacteur van diverse studentenbladen, waaronder van Propria Cures, het satirische en tegendraadse Amsterdamse studentenblad. De Groot was in zijn studententijd actief in de politiek en de journalistiek voor onder meer De Socialist, Rood Kader en Fundament. In 1936 ging hij naar Spanje om als ‘oorlogscorrespondent’ reportages van de burgeroorlog te maken. In die tijd hielp hij ook Duits-Joodse vluchtelingen aan onderdak en verder transport. Nadat hij zijn meestertitel had behaald, werd hij opgeroepen voor militaire dienst en werd op grond van zijn universitaire titel uitgekozen om reserveofficier te worden. De Groot was echter pacifist en antimilitarist en wilde als gewoon dienstplichtig soldaat zijn diensttijd doorbrengen. Hij kwam toen terecht bij de Geneeskundige Troepen. In de mobilisatieperiode was De Groot directiesecretaris bij de KLM. Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen was hij ingedeeld bij een afdeling luchtafweer bij het vliegveld Haamstede op Schouwen-Duiveland.
Vliegveld Haamstede was in 1931 het eerste vliegveld waarop de KLM vanaf Waalhaven interne lijnvluchten vloog. Daarna volgde diensten naar Vlissingen en Knokke. Omdat die vluchten vooral door rijke Rotterdammers werden gebruikt om naar het casino te gaan, werden die vluchten ‘miljonairslijntjes’ genoemd. Rond 1936 was vliegveld Haamstede na Schiphol en Waalhaven het derde transportvliegveld van Nederland. Vanwege oplopende politieke spanningen aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werd het vliegveld in 1939 voor gewone vluchten gesloten. Ze zouden na de oorlog niet meer worden hervat. Vanaf 1939 werd het een militaire vliegschool en in maart 1940 door de militaire autoriteiten gevorderd voor de verdediging van Nederland. Bij het uitbreken van de oorlog stonden op het vliegveld 26 vliegtuigen. Op een na werden die op 13 mei 1940 door Duitse Messerschmitts vernietigd. (meer…)
In de periode 1482-1786 werden langs de Afrikaanse Goudkust (Ghana) een groot aantal kastelen, forten en versterkte handelsposten gebouwd door (onder andere) Portugezen, Britten, Nederlanders, Spanjaarden, Denen, Zweden en Duitsers. Al die bouwwerken verrezen toen door de Europese ontdekkingsreizen allerlei nieuwe handelsactiviteiten en kolonies ontstonden. Dat ging gepaard met veel onderlinge conflicten en strijd met de Afrikaanse mogendheden. De verdedigingswerken kwamen tot stand om de eigen handel, die grotendeels bestond uit handel in goud en slaven, te beschermen. Veel van die forten en kastelen staan nu op de Werelderfgoedlijst van UNESCO, variërend van in uitstekend onderhouden staat tot bouwvallen en ruïnes.
Een daarvan betrof Fort Batenstein in het dorp Buttre aan de kust in de bossen van Ahantaland ten oosten van de kaap Three Points. In 1598 bouwde de West-Indische Compagnie in de omgeving een factorij in het bos. Zo’n factorij was een kleine nederzetting als steunpunt voor overzeese handel, die werd bestuurd door een afgevaardigde namens de WIC. Vaak bestond een factorij uit een paar pakhuizen, woningen voor het personeel, een kerk en een hoofdkantoor, soms met een garnizoen en een versterking of fort om de handelspost tegen indringers of aanvallers te kunnen verdedigen. (meer…)
Eerder is al de mooie versie van de Drie Gratiën van de Duitse impressionist Lovis Corinth (1858-1925) aan de orde geweest. Dat werk dateerde uit 1904, maar in 1920 maakte de schilder ook een tekening, die duidelijk op zijn eerdere olieverfschilderij was geïnspireerd. Nadat hij in 1925 was overleden, werd zijn werk een decennium later door de nationaalsocialisten kritisch bekeken. Wie dat latere werk een beetje kent, zal zich daarover niet erg verbazen. Er is namelijk behoorlijk veel naakt, ook van jonge mannen, wat niet strookte met de rechtlijnigheid van Goebbels en trawanten. Zijn expressionistische schilderijen uit de latere jaren werden dan ook door hen gezien als Entartete Kunst. Dat werk van Corinth verscheen daarom op de tentoonstelling Entartete Kunst van Wolfgang Willrich. In 1937 werden bijna driehonderd schilderijen van Corinth in beslag genomen. Een deel van deze werken ging verloren, maar het meeste andere museale werken vonden via een veiling in Zwitserland een nieuwe eigenaar. Deze prent van 34.2 x 26.2 cm dook in New York.
In 1672 ligt de splitsing van Rijn en Waal oostelijker, bij Fort Schenkenschans in de omgeving van Lobith. Het dorp Millingen ligt op een ruim aantal kilometer na de splitsing. Er bevinden zich bij het dorp twee kastelen, het Huis te Millingen en het Huis te Zeeland. Beide huizen hebben veel te kampen met overstromingen en met de strijd tussen Gelre en Kleef om dit grensgebied. Zo werd het Huis te Millingen in 1499 door de Kleefsen verwoest, maar in 1510 werd het toch weer herbouwd. Op een kaart van de cartograaf Isaac van Geelkercken uit 1638 werd het Huis te Millingen weergegeven in de uiterwaarden van de Waal, omgrensd door een gracht. Het huis moet bij benadering ten noordwesten van het huidige dorp hebben gelegen, buitendijks en op de splitsing van de Rijndijk en Loswal.
In juni of juli 1672 werd het Huis te Millingen, door de Fransen grotendeels vernield, één van de vele kastelen die ze in de Gelderse regio vernielden in hun streven slechts natuurlijke grenzen te hebben. De veel voorkomende overstromingen in het gebied zorgden ervoor dat steeds restanten van de ruïne door het water verdwenen. Tot 1768 stonden in het landshap nog enkele muren overeind, die vagelijk herinnerde aan de voorbije glorie. In 1930 werden die laatste restanten van de voorburcht echter afgebroken en werd in het kader van de onvermijdelijke vooruitgang het terrein afgegraven en geëgaliseerd. De afgegraven grond werd gebruikt om de laatste grenzen van de burcht, de grachten, te dempen. Over de gebeurtenissen in juni-juli 1672 zijn geen details bekend. Het meest logisch lijkt dat ze langs Millingen kwamen op weg naar Nijmegen, dat eerst vanuit het net veroverde Fort Knotsenburg werd belegerd en toen dat niet tot het gewenste resultaat leidde vanaf 2 juli 1672 vanaf de zuidelijke oever van de Waal werd belegerd. (meer…)
75e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
De Hamburger Kunsthalle is een museum/kunsthal in het centrum van Hamburg, dat kunst vanaf de Middeleeuwen tot de huidige tijd omvat. Het bestaat uit drie delen, met in totaal meer dan 13.000 m² aan kunstwerken.
Het oudste deel is het Kunstmuseum, dat tussen 1865 en 1869 in baksteen werd gebouwd in opdracht van de in 1817 opgerichte Kunstverein. Die kunstvereniging kwam in 1846 met het plan in de stad een groot museum te bouwen. De gemeente stelde hen enkele jaren later een flinke lap grond ter beschikking. De architecten Georg Theodor Schirrmacher (1833-1864) en Hermann von der Hude (1830-1908) werden ingeschakeld voor het ontwerp. De façade is in de stijl van de Italiaanse Renaissance, met overal terracotta beeltenissen van kunstenaars, grote beeldhouwwerken en andere details. Op 22 december 1865 werd de eerste steen gelegd; bijna vier jaar jaren, op 20 augustus 1869, vond de officiële opening plaats. De totale bouwkosten waren 618.000 mark geweest, waarvan 316.000 door de Hamburgse bevolking werd opgebracht, 250.000 mark uit de staatskas kwam en de resterende 52.000 mark uit andere inkomsten kwam. In de eerste jaren bestond de kunstverzameling vooral al allerlei schenkingen en wat aankopen die pasten bij de toenmalige kunstsmaak. (meer…)
Fred van Slogteren heeft een zeer lange geschiedenis als auteur van verhalen en boeken over het wielrennen achter de rug, maar de krasse tachtiger heeft nu een heel ander geschiedenisverhaal geschreven. Het gaat over de levens van Appie Soesan en zijn echtgenote Beppie Soesan-Bolle. De ondertitel bij het korte verhaal (130 pagina’s) luidt ‘Het veelbewogen leven van Appie Soesan’, maar in werkelijkheid zijn er maar een paar zeer bewogen jaren, namelijk vanaf medio 1942 tot het eind van de oorlog. In die oorlogsjaren wordt de dan amper zestienjarige Appie samen met zijn ouders eerst vanuit Amsterdam overgebracht door het doorgangskamp Westerbork en al snel daarna wordt het gezin op transport gezet naar Auschwitz. Zijn broer Ruben is die weg al eerder gegaan.
Tot aan het begin van de oorlog had het leven van het gezin er redelijk zorgeloos uitgezien. Vader had een eigen schildersbedrijfje waarmee hij redelijk goed de kost kon verdienen, ook nog toen Nederland door de Duitsers werd bezet omdat de clientèle hoofdzakelijk uit Joodse opdrachtgevers bestond. Het optreden van de Duitsers zorgde uiteraard voor ongemak en toenemende ongerustheid, want het aantal anti-Joodse maatregelen nam vanaf mei 1940 snel toe. Het begon in juli 1940 met een verbod aan Joden om te werken voor de luchtbeschermingsdienst of in Duitsland. Ook het verbod eind juli 1940 op ritueel slachten raakte het deel van de Joodse bevolking dat niet strikt volgens de geloofsbepalingen leefde maar amper. Dat gold ook voor het verbod om nog langer mensen van ‘Joodschen bloede’ in overheidsdienst te benoemen of voor de overheid te laten werken. Het gezin Soesan zal er weinig van hebben gemerkt, maar ongetwijfeld bevreesd zijn geweest dat dit slechts het begin zou zijn en weldra maatregelen zouden volgen die hen wel degelijk zouden raken. En dat gebeurde dan ook. Amper anderhalf jaar later waren alle Joodse kranten verboden (uitgezonderd Het Joodsche Weekblad van de Joodse Raad), mochten Joden niet meer naar de bioscoop, zwembaden, stranden, cafés, theaters, universiteit en ander onderwijs, was de gehate gele ster ingevoerd, was in Amsterdam de Joodsche wijk met prikkeldraad afgezet en moesten ze alle radio’s hebben ingeleverd. De werkelijke lijst is afgrijselijk lang. Maar nog steeds viel er, zeker in Amsterdam met haar grote Joodse bevolking, ondanks alle restricties en discriminerende bepalingen redelijk mee te leven. (meer…)
Andries Kalter (Rotterdam, 11 november 1904 – Zwolle, 21 maart 1945) was de zoon van een Rotterdamse expediteur. Bij het uitbreken van de oorlog woonde de Nederland-Hervormde Andries Kalter in Nieuw-Amsterdam, dat samen met de pal daarnaast gelegen een tweelingdorp vormt, die sinds januari 1998 bij de gemeente Emmen horen. Hij was er grossier in groenten en aardappelen. In zijn woonplaats begon Kalter vanaf 1941 met het helpen van de tientallen Franse en Poolse krijgsgevangenen die erin waren geslaagd uit een van de Duitse concentratiekampen te ontsnappen. Dat betrof gevangenen uit de Emslandkampen, een groep van kampen in het Emsland en het graafschap Bentheim, gelegen in Noordwest-Duitsland in de buurt van de Nederlandse grens; aan de Nederlandse kant van de grens grofweg van Winschoten tot Coevorden. In totaal vielen onder de Emslandlager vijftien kampen die vanuit Papenburg werden geleid. Daarvan was Börgermoor het meest gevreesde kamp. De naziregering en regionale overheden in het Emsland hadden een overeenkomst waarin werd bepaald dat de gevangenen als dwangarbeiders konden worden gebruikt om het uitgestrekte veengebied in het Emsland te ontginnen. De ontgonnen gebieden zouden bijdragen aan een grotere economische zelfstandigheid van Duitsland. De kampen hadden wisselende functies. Ze werden door de nazi’s gebruikt als: concentratiekampen (1933-1936), strafgevangenenkampen (1934-1945), militaire strafgevangenenkampen (1939-1945), krijgsgevangenenkampen (1939-1945) en buitenkampen van het concentratiekamp Neuengamme (1944/45). De veranderende functies van de kampen is verweven met de ontwikkelingsgeschiedenis van het nationaalsocialisme. (meer…)
Op de website van Deutsche Welle verscheen in 2014 het artikel Musikalisches Säbelrasseln van Klaus Gehrke, waarin hij betoogt dat tussen 1871 en 1914 veel Europese staten wetenschappelijk en cultureel op hun hoogtepunt waren, maar dat tegelijkertijd de ressentimenten tussen de diverse staten steeds hoger opliepen. Die stemming kwam ook in de muziek tot uiting, wat met de titel (‘Muzikaal wapengekletter’) goed is weergegeven. Een groot aantal componisten bracht nationalistische werken uit, die in het vaderland op enorm veel bijval konden rekenen. Toen de Eerste Wereldoorlog eenmaal was uitgebroken, had dit onmiddellijk een effect op de muziek die in de concertzalen te horen was. Voor de oorlog was de muziek van Richard Wagner in Frankrijk al niet bijster populair, maar vanaf 1914 waren zo ongeveer alle Duitse componisten taboe in Franse concertzalen.
Het artikel ging vergezeld van een Duitse harmonie die tijdens de Eerste Wereldoorlog door een Frans plaatsje marcheert. De foto inspireerde een Nederlandse blogger tot de volgende gedachte: ‘De foto geeft de alledaagse invulling waar nationalistische liederen en leiders toe oproepen. De muzikanten van het voorste gelederen staan er onscherp op. Ze leiden met hun muziek de oorlog in. De scherpte zit ‘m in de geweren in het midden. De helmen zijn niet de Pickelhauben uit het begin van de oorlog, maar de Stahlhelm die pas in 1916 in massaproductie werd genomen. Het lijkt een straatbeeld in Midden-Europa, zoals in ons historisch besef veel oude straatbeelden Midden-Europees lijken, maar het is waarschijnlijk Midden-Frankrijk. Achter het front bij Verdun? Omdat Elzas-Lotharingen vanaf 1871 Duits gebied was, is het niet logisch om te veronderstellen dat daar 43 jaar later nog Franstalige opschriften op winkels staan.’ (meer…)
De Portugese zeevaarder Diogo Cão (circa 1440-1486) maakte in opdracht van koning Johan II van Portugal twee ontdekkingsreizen langs de westkust van Afrika. Op zijn eerste reis (1482-1483) ontdekte hij de Kongostroom en kwam hij in contact met het stroomopwaarts gelegen koninkrijk van de Bakongo. Daarna volgde hij de Afrikaanse kust tot aan Kaap Santa Maria in Angola. Op zijn tweede reis (1485-1486) kwam Diogo Cão zelfs tot aan Kaap Kruis in Namibië. Aangenomen wordt dat hij op deze reis bij Kaap Kruis is overleden en daar ook werd begraven. In 1483 voer hij de monding van de rivier Catumbela op. De rivier ontspringt in de heuvels van Cassoco, ruim 240 kilometer landinwaarts, en mondt uit in de Atlantische Oceaan. Op dat punt was sprake van groene heuvels en vegetatie, terwijl het omringende land dor en onherbergzaam was. Landinwaarts stroomt de rivier in ravijnen door een kaal gebergte. Vanwege de koude Benguelastroming langs de kust, lijkt het punt bij de monding uitstekend geschikt voor een nederzetting. Er zal later de plaats Catumbela worden gevestigd. (meer…)
De Duitse industrieel Adam Opel (Rüsselsheim, 1837-1895) was de zoon van een slotenmaker. Net als zijn twee broers begon hij als leerling-bankwerker in de werkplaats van zijn vader. Hij werkte vervolgens in naaimachinefabrieken in België, Frankrijk en Engeland. Toen hij in 1862 weer terugkeerde in Rüsselsheim richtte hij zijn eigen naaimachinefabriek op. In 1868 trouwde Adam met Sophie Scheller (1840-1913), de welgestelde dochter van een herbergier. In 1884 fabriceerde zijn fabriek al 18.000 stuks per jaar. Het werd de basis voor het familiebedrijf Opel. Vanaf 1886 begon Opel met de fabricage van fietsen, die toen steeds populairder werden. De firma Opel ontwikkelde zich al snel tot de grootste fietsfabriek van Duitsland. In de jaren twintig van de vorige eeuw was Opel zelfs de grootste fietsenproducent ter wereld. Op 21 juli 1926 presenteerde Opel de eenmiljoenste Opel-fiets. Nadat Adam Opel in 1895 op 58-jarige leeftijd als gevolg van tyfus overleed, namen zijn weduwe en zijn vijf zonen Carl, Wilhelm, Heinrich, Fritz en Ludwig Opel de leiding over de fabriek over. In 1898 begon de familie Opel met de productie van auto’s, dat zou uitgroeien tot de kern van hert bedrijf. Fietsen worden overigens ook weer geproduceerd. De vijf broers waren verdienstelijke wielrenners en stapte met regelmaat op een vijfpersoonsfiets, de quintuplet. Deze fiets staat nu in het Opelmuseum. (meer…)
Frans ten Kate (1927) deed in 1954 doctoraalexamen in sociale geografie, werkte vervolgens mee aan een cursus van de luchtmachtstaf in Den Haag en was daarna als docent geschiedenis werkzaam op het lyceum in Zeist. In 1968 promoveerde hij aan de Rijksuniversiteit in Utrecht op het proefschrift De Duitse aanval op de Sovjet-Unie in 1941 (Operatie Barbarossa). Een krijgsgeschiedkundige studie. Voor zijn studie sprak Ten Kate met tien Duitse hoge officieren die bij de Duitse aanval betrokken waren. Na de oorlog werden die allemaal vanwege verschillende oorlogsmisdrijven die ze op hun geweten hadden tot de doodstraf of tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld, maar elk van hen liep na enkele jaren weer vrij rond. Niet zelden ook nog verontwaardigd dat ze na de oorlog ter verantwoording werden geroepen, terwijl ze slechts hun plicht voor volk en vaderland hadden gedaan. Ten Kate vertelde in 1968 in een interview dat veldmaarschalk Albert Kesselring, die onder meer verantwoordelijk was voor de bombardementen op Warschau, Rotterdam en tal van Engelse steden, enthousiast over zijn oorlogservaringen vertelde. Hij schroomde ook tegen zijn Nederlandse gesprekspartner niet met dezelfde geestdrift te vertellen over de geslaagde operatie in Rotterdam. Slechts één van de tien geïnterviewden liet merken spijt te hebben gehad van zijn aandeel in de oorlog. Iedereen sprak redelijk frank en vrij, wat Ten Kate in de gelegenheid stelde zeer nauwgezet de Duitse standpunten bij elk van de vele gebeurtenissen gedurende de periode juni 1941- april 1942 te kunnen weergeven. Dit boek is een heruitgave van zijn proefschrift uit 1968, aangevuld met een nawoord waarin de analyse van Ten Kate is geactualiseerd met resultaten van recent militair-historisch onderzoek. (meer…)
Senegal, Afrika, omstreeks 1900
Vernielde dorpen en kastelen in het Rampjaar 1672, deel 3
Net buiten Jaarsveld, een komdorp dat ongeveer zeven kilometer ten zuidwesten van IJsselstein aan de rivier de Lek ligt en deel uitmaakt van de gemeente Lopik, lag kasteel Jaarsveld. Het kasteel, dat ook wel kasteel Veldenstein werd genoemd, lag op de noordelijke oeverwal van de Lek ten noordoosten van het dorp. In 1108 had de bisschop van Utrecht aan de kapittels van de Dom en Oudmunster toestemming gegeven om in Hagestein een parochiekerk te stichten. Deze Hagesteinse kerk werd de moederkerk van een aantal kerken in de Vijfheerenlanden en net boven de Lek, waaronder de kerken van Everdingen, Lexmond, Vianen, Hei en Boeicop, Zijderveld, Jaarsveld en Tull en ‘t Waal. In Jaarsveld werd in 1258 het gerecht Jaarsveld (dat onder de Hagesteinse goederen viel) in leen uitgegeven aan Ghiselbert Uten Goye (Gijsbrecht van Goye), heer van Hagestein, van Houten en ’t Goy. Kasteel Jaarsveld werd voor het eerst genoemd als Otto van Cuijk, op dat moment de leenheer van het gerecht Jaarsveld, voor de aflossing van zijn hoge schulden gedwongen is al zijn lenen en goederen in het Sticht en in de landen van Amstel en Woerden af te staan aan graaf Willem III van Holland. De Hollandse graaf verkocht de heerlijkheid en huis Jaarsveld weer door aan de heren van Vianen, die afstammelingen van de Van Goye’s waren. In de volgende eeuwen wisselt Jaarsveld steeds van eigenaar, in eerste instantie binnen de familie van Goye. In de loop der tijd komt de naam Veldenstein in zwang. Rond 1384 bouwde Hendrik van Vianen op de strategische plek aan de Lek bij Jaarsveld het kasteel. Een goede plek om het verkeer op de Lekdijk en de scheepvaart op de Lek in de gaten te houden en centraal gesitueerd in de heerlijkheid Jaarsveld. Pas in 1413 werd Jan van Vianen alle rechten beleend op de heerlijkheid en het gerecht van Jaarsveld, dat ze al zo lang in bezit hadden en bewoonden. De leen bleef tot 1518 in het bezit van de heren van Vianen. (meer…)
Willem Pieter Speelman (Sellingen, 20 januari 1919 – Halfweg, 17 februari 1945) werd als zoon van een gereformeerde dominee geboren in het Oost-Groningse esdorp Sellingen, dat toen tot de gemeente Vlagtwedde behoorde en tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Westerwolde. De familie Speelman behoorde tot het gereformeerde deel van de bevolking, terwijl de meerderheid tot de Nederlands-hervormde kerk hoorde. Later verhuisde het gezin naar het Zuid-Hollandse Nieuwveen, waar vader Speelzoon een nieuwe betrekking als dominee kreeg. Daar raakte Willem Speelman bevriend met Anne Hendrik Kooistra (Amsterdam, 1 november 1919, Gross Rosen, 4 augustus 1942), de zoon van Hendrik Anne Kooistra, van 1926 tot 1947 de directeur van Johannes Stichting, die in Nieuwveen onderdak aan behoeftige ouderen bood. Wim Speelman had het gereformeerd gymnasium in Amsterdam doorlopen en was bij het uitbreken van de oorlog student economie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zijn jeugdvriend Henk Kooistra had in Amsterdam aan gevestigde gereformeerde kweekschool zijn akte L.O. behaald en was aan het solliciteren voor een baan. Hij werd in augustus 1940 aangenomen op de Eben-Haëzerschool in de Jordaan.Al op 29 juni 1940, kort na de Duitse inval, begon ze samen aan het eerste verzetswerk. Het tweetal gaf op die dag de Circulaire van het Comité ‘In Verdrukking Eén’ uit, waarin tot verzet werd opgeroepen.
Ieder die het onrecht zonder protest verdraagt, is schuldig.
Ieder die zijn materiële belangen stelt boven de uitspraak van zijn geweten, is schuldig.
Ieder die uit egoïsme onze goede zaak veronachtzaamt, verraadt haar min of meer en is schuldig.
Lauwheid, banghartigheid, halfslachtigheid: deze dingen zullen ons volk hun plaats onder de volkeren doen verliezen…
Elke opoffering, elke inspanning is winst en een stap in de richting van onze bevrijding.
De beide naïeve auteurs ondertekende de uitgave met zijn eigen naam. Ze zouden beide gedurende bezetting vanwege hun verzetswerk het leven verliezen, Kooistra op in 1942, pas 22 jaar oud. In de zomer van 1940 hadden beide 21-jarigen dan ook al contact met de Amsterdamse tak van de Ordedienst. (meer…)
Kort na de bezetting, op 14 augustus 1940, werd Anne Hendrik Kooistra (Amsterdam 1 november 1919) aangenomen als onderwijzer aan de Eben Haezerschool. Gevestigd op de hoek van de Bloemgracht en de Lijnbaansgracht stond de school ook bekend als de Inrichting voor Haveloze Kinderen. Op Anjerdag, 29 juni 1940, vervaardigde Kooistra met zijn jeugdvriend en dorpsgenoot Wim P. Speelman het eerste pamflet van het “Comité in Verdrukking Eén”. Ze verspreidden het geschrift in kleine kring met de bedoeling dat het overgeschreven zou werden en aldus een grotere reikwijdte zou krijgen. Het tweetal vroeg mensen uit hun kennissenkring, onder wie de Rotterdamse dominee J.J. Buskes, om kernachtige artikelen te schrijven. Opmerkelijk genoeg ondertekenden zij de pamfletten tot ver in september 1940 met hun eigen naam. Samen raakten ze betrokken bij de verspreiding van het illegale blad Vrij Nederland. Kooistra bracht geld en distributiebonnen rond en hield zelfs wapens verborgen op de zolder van zijn school. Tijdens de aanloop tot de Februaristaking van 1941 rukte hij een hakenkruisvlag van de vlaggenmast die voor het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat stond. In deze periode bouwde hij een sterke band op met zijn schoolhoofd H.M. van Randwijk. Op 3 april 1941 wist hij ternauwernood te ontsnappen toen een poging om naar Engeland over te steken door verraad mislukte. Een maand later probeerde de Sicherheitsdienst hem in zijn ouderlijk huis en later op zijn school te arresteren. Zijn vader wist hem op tijd te waarschuwen en met hulp van Van Randwijk dook Kooistra onder in Hoevelaken. (meer…)
Het eiland, gelegen in het estuarium van de Sierra Leone Rivier, vlakbij de monding in de Atlantische Oceaan, is met haar grootte van 3,8 bij 3,8 kilometer het grootste eiland in de provincie North-West van Sierra Leone. Op die ongeveer 7,5 km2 bevindt zich een groot scala aan vogels. In de vier plaatsjes die het eiland kent wonen ongeveer 5.000 mensen, die overwegend islamitisch zijn. De huidige economie steunt bijna geheel op visserij en landbouw; het toerisme is een beetje in opkomst. Onder de Portugese naam Ilha de taco komt het eiland in 1635 voor het eerst voor op landkaarten. Rond 1660 werd het eiland door Britse kolonisten bezet en verschijnt de naam Tasso of Tasso Island. Het fort dat de Britten op het eiland bouwde, had toen de functie van opslagplaats voor de lokale landbouw en voor exportproducten. In 1664 werd het kleine fort door Michiel de Ruyter veroverd op de ritten. Daarbij werd door hem namens de West-Indische Compagnie ruim 500 slagtanden van olifanten buit gemaakt. Het is niet bekend hoe lang de WIC bezet hield, waarschijnlijk niet langer dan een paar jaar. Het is onbekend of toen door de Hollanders het fort ten behoeve van de slavenhandel werd gebruikt. (meer…)
74e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Caspar David Friedrich schilderde in 1818 Der Wanderer über dem Nebelmeer, wat postuum zijn beroemdste schilderij zou worden en nu geldt als hét schilderij van de schilderrichting binnen de Romantiek. Het iconische olieverfschilderij van 94,8 cm bij 74,8 cm is pas laat zo beroemd geworden. Het was namelijk lang totaal in de vergetelheid geraakt en werd pas in 1935 teruggevonden. Vanaf 1970 is het te bewonderen in de Kunsthalle van Hamburg. Op de voorgrond schilderde Casper David Friedrich een jonge man op een rotsachtige afgrond, waaruit enkele andere richels uitsteken die een belangrijk deel van de onderste helft van het schilderij beslaan. De wandelaar staat met zijn rug naar de toeschouwer. Hij draagt een donkergroene overjas en heeft in zijn rechterhand een wandelstok. Zijn haar wappert in de wind. Hij kijkt uit over een landschap dat door een dikke zee van mist grotendeels aan het zicht wordt onttrokken. Door de mistbanken kunnen bomen op steile hellingen worden onderscheiden. In de verte rijzen aan de linkerkant vervaagde bergen op, die geleidelijk afvlakken in laagvlaktes aan de rechterkant. De mist vermengt zich uiteindelijk met de horizon en is dan niet meer te onderscheiden van de met wolken gevulde lucht. (meer…)
73e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Caspar David Friedrich (Greifswald, 5 september 1774 – Dresden, 7 mei 1840) was een Duits schilder-tekenaar uit de Romantiek. Dat was een stroming van eind achttiende eeuw tot halverwege de negentiende eeuw binnen de westerse schilderkunst en cultuur. De nadruk lag op de verbeeldingskracht en de subjectieve expressie van de individuele kunstenaar. De werkelijkheid werd altijd wat geïdealiseerd afgebeeld en er was steeds een ‘bezielde’ natuur. Onderwerpen waren vooral landschappen en historische gebeurtenissen; in mindere mate richtte men zich binnen de Romantiek ook op dromen, extreme ervaringen en de schaduwzijden van het leven van alledag. Naast Caspar David Friedrich behoorde de Engelsman John Constable en de Fransman Eugène Delacroix tot de bekendste romantische kunstenaars.
Friedrich werd als zoon van een molenaar geboren in Greifswald, dat toen nog in het Zweeds-Pommeren lag. Hij was de zesde van tien kinderen en werd streng opgevoed volgens de Lutherse waarden en normen. Al op jonge leeftijd verloor hij veel familieleden. Zijn moeder stierf in 1781 toen hij zeven was. Een jaar later stierf zijn zus Elisabeth; een tweede zus, Maria, bezweek in 1791 aan tyfus. De grootste tragedie vond plaats in 1787 toen zijn jongere broer Johann Christoffer door het ijs zakte en verdronk. Andere verhalen zeggen dat Johann Christoffer omkwam toen hij Caspar David probeerde te redden, die ook op het ijs in gevaar was. (meer…)
Frans van den Muijsenberg, 12 augustus 2006, Sachische Schweiz
Op de jonge duinen die zich rond de 12 eeuw langs de Noordzeekust hebben ontwikkeld, werd een dorp gebouwd. In een akte uit 1357 werd dat dorp voor het eerst genoemd. In die akte vroegen de dorpsbewoners een gunst aan de graaf. Vermoedelijk was de aanwezigheid bij de buurtschap Die Haghe vanaf het begin van de 13e eeuw van de residentie van de graven van Holland de aanzet tot het ontstaan van het kustdorp. Waarschijnlijk zorgde de toenemende vraag naar zeevis van de nieuwe, rijke nederzetting ervoor dat vissers zich in de omgeving vestigden. In de loop der eeuwen kreeg het vissersdorp enige malen stormvloeden te verduren. Tijdens de Allerheiligenvloed in 1570 verdween de helft van het dorp in de golven, waardoor de kerk aan de rand kwam te staan. Daar staat de kerk nog steeds. Tot omstreeks 1650 was Scheveningen alleen door een duinpad, het Westerpad, met Den Haag verbonden. Het pad kwam uit bij het Haagse Noordeinde. De verbinding tussen beide plaatsen werd aanmerkelijk verbeterd toen in 1665 de Scheveningseweg werd aangelegd, naar een ontwerp van Constantijn Huygens. (meer…)
Vandaag begint in Kopenhagen de 109e editie van de Tour de France. Inmiddels is het traditie dat wordt begonnen dat een korte proloog. Dit maal is een parkoers van 13 kilometer in de straten van de Deens hoofdstad uitgezet. Het is eigenlijk niet eens zo’n oude traditie. De primeur was op 29 juni 1967 toen in Angers een afstand van 5.775 moest worden afgelegd. Het was een Tour met slechts een paar favorieten, want enkele kopstukken moesten op allerlei redenen verstek laten gaan. Wereldkampioen Rudi Altig moest wapperend met een doktersattest laten weten de Tour aan zich voorbij te moeten laten gaan. De nieuwe Belgische wielerwonder Eddy Merckx gaf de voorkeur aan de Giro en bleef lekker thuis. De Italianen Gianni Motta, Franco Bitossi en Vittorio Adorni hadden ook zo hun redenen om thuis te blijven. Bij Jacques Anquetil gingen de jaren tellen en ging de voorkeur uit naar het verbeteren van het werelduurrecord. Resteerde slechts onze Jan Janssen, de Fransman Raymond Poulidor en de Italiaan Felice Gimondi als kandidaten voor de eindoverwinning. Het zou uiteindelijk een zeer verrassende uitslag worden, met de complete outsider Roger Pingeon als onverwachtse winnaar en podiumplaatsen voor Julio Jiménez (tweede) en Franco Balmamion (derde). Net naast het podium Désiré Letort (vierde) en de eerste topfavoriet, Jan Janssen met een achterstand van 9.47 op de eerste plaats. (meer…)
Vernielde dorpen en kastelen in het Rampjaar 1672, deel 2
Helpman was een dorp gelegen op de Hondsrug tussen Groningen en Haren, dat in 1245 voor het eerst werd genoemd in een oorkonde onder de naam Heltman. Later heette het dorp ook enige tijd Helpen. Het dorp was een van de dertien oorspronkelijke kerspelen en buurtschappen van Gorecht, het rechtsgebied rond de stad Groningen. Het oorspronkelijke dorp Groningen lag zelf ook in het Gorecht, maar had een eigen positie en werd op den duur als stad een eigen rechtsgebied. Kerkelijk was het Gorecht oorspronkelijk een parochie die onder de Sint Maartenskerk (Martinikerk) in Groningen viel. Die kerk geldt als moederkerk van alle kerken in het Gorecht.
Het Middelnederlandse woord kerspel had normaliter betrekking op een gebied dat onder het gezag stond van een bepaalde (parochie)kerk en maakte op die manier ook deel uit van de kerkelijke organisatie van een bisdom. Een kerspel beschikte over een kerspelkapel, die door de omwonende gelovigen moest worden bekostigd en onderhouden. Zij betaalden ook voor het levensonderhoud van de dienstdoende geestelijke. De kerspelkapel had niet de volledige zielzorg van de parochianen, want de bevoegdheden van de dienstdoende geestelijke werden beperkt door de stoolrechten (privileges) van de parochiepastoor. In de kapel werden geen sacramenten toegediend en voor de doop, het vormsel, een huwelijk of een begrafenis moest men naar de parochiekerk. Er mocht wel een mis worden opgedragen, godsdienstonderwijs worden gegeven, het naamfeest van de patroonheilige mocht worden gevierd en andere religieuze ceremoniën konden er worden gevierd. Ook in Helpman moet vroeger een kapel zijn geweest, maar daar zijn verder nooit sporen van gevonden. (meer…)
Kevin Prenger (1980, hoofdredacteur bij Traces of War) heeft met In de schaduw van Schindler. Jodenhelpers uit nazi-Duitsland zijn zevende boek gepubliceerd, waarvan de verhouding Duitsers en verzet tegen het nationaalsocialisme als rode draad te bespeuren is. Waarbij in de eerste drie boeken het begrip ‘verzet’ met de nodige voorzichtigheid moet worden bekeken. Dat waren namelijk biografieën van SS’ers die enerzijds volop meedraaide in de nazi-machinerie en de massamoord op Joden, socialisten, homoseksuelen, zigeuners, Jehova Getuigen en gehandicapten en anderzijds claimde betrokken te zijn in het Duitse verzet. Bij Kurt Gerstein (‘Een boodschapper uit de hel’) is een verzetsrol het minst twijfelachtig. Bij Konrad Morgen (‘Een rechter in Auschwitz’) was vooral sprake van een uiterst rechtlijnig jurist binnen het justitiële apparaat, maar hert betekende wel dat hij zijn hoofd behoorlijk ver boven het maaiveld uitstek. En dat is nooit een prettige positie. Hij overleefde het echter zonder noemenswaardige kleerscheuren, wat niet zonder betekenis is. Arthur Nebe (‘Het masker van de massamoordenaar’) was ronduit een massamoordenaar, die vanwege zijn passieve rol bij het complot van 20 juli 1944 (met de mislukte moordaanslag van Claus von Stauffenberg) en het feit dat ook hij dit met een doodstraf moest bekopen, ten onrechte lange tijd als verzetsheld werd gepresenteerd. Als iemand die per ongeluk verstrikt was geraakt in de afschuwelijke misdaden van het naziregime. De titel ‘Het masker van de massamoordenaar’ van Prengers boek spreekt boekdelen. In Meer dan alleen Auschwitz vertelt Kevin Prenger twaalf verhalen die de Holocaust beschrijven ‘vanuit een ander perspectief dan gebruikelijk’. Verhalen die makkelijk onafhankelijk van elkaar kunnen worden gelezen, maar tezamen een brede blik op verschillende facetten van de Jodenvervolging geven. Beter gezegd, de diverse manieren waarop door de Joodse bevolking met succes op allerlei ingenieuze en soms verbijsterende manieren werd geprobeerd in leven te blijven (meer…)
Op 8 en 9 oktober 2020 verschenen op dit weblog twee artikelen over Hans Island. In het eerste artikel is ingegaan op het territoriale conflict over deze kale rots van 1,3 km² in de Straat Nares, een kilometer of honderd ten zuiden van het dorp Alert, de noordelijkst gelegen permanent bewoonde nederzetting ter wereld, met 75 inwoners. In het tweede artikel werd ingegaan op de persoon waar het onbewoonde eilandje is vernoemd, de Inuit ontdekkingsreiziger Hans Hendrik (2 juni 1832 – 11 augustus 1889). Die maakte tussen 1853 en 1876 deel uit van vier poolreizen op zoek naar vermiste voorgangers in het onherbergzame gebied en tevens om dat gebied verder in kaart te brengen. Als dank voor zijn inspanningen en kennis van het arctische land werd dit eilandje naar hem vernoemd. Een zeldzaamheid overigens, want de rest van alle eilandjes, baaien, zeestraten, landpunten en dergelijke werd onveranderlijk naar een westerse ontdekkingsreiziger vernoemd. Over dat eiland ontstond echter in 1973 een conflict tussen Groenland (behorend tot Denemarken) en Canada, toen werd besloten dat de grens tussen beide landen en dus ook tussen de continenten Europa en Noord-Amerika door de Straat van Nares moest lopen. Nu bleek de grens precies over Hans Island te lopen. Beide landen vonden dat eiland niet zo belangrijk, maar om het Noordpoolgebied eromheen dat vele natuurlijke grondstoffen zou kunnen bevatten. Het eiland werd daarom niet opgenomen in het grensakkoord dat beide landen in 1973 sloten. Dat was een vuiltje dat later moest worden weggepoetst. Beide landen kwamen er steeds niet aan, waarna een serie plagerijen begon die in de Angelsaksische wereld ‘The Whisky War’ werd gedoopt. (meer…)
Julius Josephus Mohr (Haarlem, 1 februari 1893 – Buchenwald, 5 februari 1945) haalde op 19 december 1919 zijn vliegbrevet en was vanaf 1922 in dienst van de KLM, werkzaam in Parijs. Op 22 november 1923 trad hij in Rotterdam in het huwelijk met Jansje Cornelia van der Hilt (Charlois, 4 mei 1889). Binnen de Nederlandse kolonie in de Franse hoofdstad was hij blijkbaar een graag gezien iemand. In de meidagen van 1940 werd in Parijs door de Nederlandse gezant de Association de Seours aux Réfugiés Néerlandais opgericht. Het werd natuurlijk al snel duidelijk dat er niet alleen min of meer officiële vluchtelingen waren, maar dat er ook allerlei anderen personen geholpen moesten worden. Personen die een hoog risico hadden om gearresteerd te worden. Er werd daarom een afsplitsing van deze illegale activiteiten gedaan, waarvan Jules Mohr de leiding kreeg.
In 1943 raakte Mohr hierdoor betrokken bij het netwerk Dutch-Paris en hielp onder meer mee om piloten via Spanje te laten terugkeren naar Groot-Brittannië. Hij werkte daar samen met Jean Weidner, diens zuster Gabrielle Weidner, de diplomaat Johan Laatsman en de verzetsmannen Benno Nijkerk en Jan Doornik. Hij stond ook in contact met R.H.M. Verspyck, die in Parijs voor Unilever werkte, en diens dochter Mathilde Verspyck. Op 18 juli 1944 bevrijdden de geallieerden bij Normandië de steden St-Lo en Caen en staan nog maar tweehonderd kilometer van Parijs af. Die dag werd Mohr gearresteerd en opgesloten in het Polizeihaftlager Compiègne, dat ook bekend stond als Kamp Royallieu of Frontstalag 122. Ook andere Nederlandse verzetsmannen zoals Jacob Brantsen zaten hier een tijdje opgesloten. (meer…)
Ernst Knaack (Berlijn, 4 november 1914, Brandenburg, 28 augustus 1944) werd in 1928 van de Kommunistischen Jugendverband Deutschlands (KJVD), waarvoor hij zich in het district Prenzlauer Berg bezig ging houden met propaganda en agitatie. Dat betekende onherroepelijk dat hij vanaf januari 1933 toen de NSDAP aan de macht kwam intensief betrokken werd bij de strijd tegen het nationaalsocialisme. IN 1935 werd hij als 21-jarige voor het eerste gearresteerd en op 2 oktober 1936 door de Rechtbank Berlijn tot een gevangenisstraf van twee jaar veroordeeld. Na zijn vrijlating werd hij lid van de illegale verzetsorganisatie van Robert Uhrig. Op 26 maart 1942 werd hij door de Gestapo voor de tweede maal gearresteerd en toen overgebracht naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Daar werd hij opgesloten tot zijn proces. Op 6 juli 1944 werd hij door het Volksgerichtshof tot de doodstraf veroordeeld. In het Tuchthuis Brandenburg werden in de periode 1940-1945 door de nazi’s 1.807 politieke gevangenen om het leven gebracht. Daarvan waren 75 jonger dan twintig jaar, eentje was zelfs slechts zestien jaar oud.
Over de toen 29-jarige Ernst Knaack werd in het droge ambtelijke jargon vermeld: ‘De veroordeelde werd, met de armen op de rug vastgebonden, door twee bewakers om 12.36 uur binnengebracht. De beul Röttger uit Berlijn en zijn drie assistenten stonden klaar. Ook aanwezig was de gevangenisarts, Reg. Med. Rat. Dr. Müller. Nadat was vastgesteld dat degene die was binnengebracht inderdaad de veroordeelde was, werd opdracht gegeven verder te gaan met de procedure. De gevangene, rustig en geconcentreerd, werd zonder verzet naar de guillotine gebracht, waarna de beul de onthoofding volbracht en liet weten dat het vonnis met succes ten uitvoer was gebracht. De executie, vanaf het moment dat de veroordeeld werd binnengebracht tot de aankondiging van de beul dat het vonnis was uitgevoerd, duurde in totaal zeven seconden’. (meer…)
Op zaterdag 11 juni as. presenteert de Heemkundekring Rijnwaarden (HKR) een drone-documentaire en een boek, wordt de Tolhuys-maquette onthuld, vind de introductie plaats van een speciaal biertje en wordt een tentoonstelling geopend met unieke foto’s, historische voorwerpen (bajonet, kanonskogel), originelen en kopieën van kunstwerken (schilderijen, etsen, munt), historische landkaarten). Alles houdt verband met de Passage du Rhin, precies 350 jaar geleden in het weekend van 11-12 juni in 1672. Toen stak bij Lobith een leger van zo’n 20.000 soldaten de Rijn over. De Zonnekoning Lodewijk XIV was hoogstpersoonlijk aanwezig als bevelhebber. Het markeerde het begin van het Rampjaar 1672. Voor de heemkundekring mocht ik het boek schrijven en de uitgave verzorgen. Hieronder de inleiding van deze uitgave.
In de Nederlandse geschiedenis staat 1672 bekend als het Rampjaar, omdat de Republiek der Verenigde Nederlanden werd aangevallen door de koninkrijken Frankrijk, Engeland en Zweden en prinsbisdommen Münster en Keulen. Daaraan wordt altijd toegevoegd dat het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos was. Het tragische hoogtepunt was dat op 20 augustus de gebroeders Johan en Cornelis de Witt op gruwelijke wijze door het Haagse gepeupel werden vermoord. Vervolgens blijft de geschiedschrijving meestal beperkt tot de interne verdeeldheid binnen de Republiek, met de heftige meningsverschillen tussen Orangisten en Staatsen. Centrale punt hierin is de vraag of voor het Huis Oranje nu wel of niet een plaats in het landbestuur moet zijn weggelegd. Verder is er nog aandacht voor Utrecht en de Waterlinie, die Holland tegen vijandelijke aanvallen moest beschermen. (meer…)
.
Frans van den Muijsenberg, 31 januari 2018, Bahai Paleis, Marrakesj, Marokko.
Rafaël Sanzio da Urbino (Urbino, 6 april 1483 – Rome, 6 april 1520) was een Italiaanse kunstschilder en architect uit de Renaissance. Hij signeerde zijn werk vaak met ‘raphael urbinas’, de pseudo-Latijnse vorm van zijn naam. De toevoeging ‘Sanzio’ is een verwijzing naar de achternaam van zijn vader, de schilder Giovanni Santi, wat is afgeleid van het Latijnse sancti (heilig). Hij maakte fresco’s, altaarstukken, portretten, ontwerpen voor kerken, palazzo’s en wandtapijten. Zijn bekendste werk is de School van Athene dat zich in het Vaticaan bevindt. In de periode 1500-1504 was het wonderkind Raphael in Perugia leerling van Pietro Perugino, waarbij hij onder meer werkte aan fresco’s. Rond 1504 verhuisde hij naar Florence, waar hij bemerkte dat zijn techniek hier ouderwets en provinciaals werd gevonden. Hij wist zich echter al snel de stijl van Leonardo da Vinci en Michelangelo eigen ge maken. In zijn tijd in Perugia schilderde Raphael en Drie Gratiën, die zich nu in het Musée Condé van het kasteel van Chantilly bevindt. Algemeen wordt aangenomen dat hij zich voor dit olieverfschilderij liet inspireren door een beeld van de drie gratiën dat in de bibliotheek van de Dom van Siena staat. Bij dit schilderij beeldde hij voor het eerst vrouwelijke naakten aan zowel de voor- als achterzijde af, bijna exact zoals het beeldhouwwerk uit Siena. (meer…)
Harald Jähner (1953) studeerde literatuur, geschiedenis en kunstgeschiedenis aan de universiteit van Freiburg en Berlijn, die hij afsloot met een promotie op het beroemde boek Berlin Alexanderplatz van Alfred Döblin. Na zijn afstuderen werkte hij eerst een tijdlang als freelance journalist. Van 1889 tot 1997 was hij hoofd van de afdeling communicatie van het Haus der Kulturen der Welt in Berlijn, het nationale expositiecentrum voor moderne niet-Europese kunst. Tegelijkertijd was hij literair criticus voor de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Van 2009 tot 2015 was hij hoofdredacteur van de Berliner Zeitung. Sinds 2011 is hij bijzonder hoogleraar Culturele Journalistiek aan de Universität der Künste in Berlijn. In 2019 debuteerde hij met het boek Wolfszeit. Deutschland und die Deutschen, 1945-1955, waarover hij datzelfde jaar de Leipziger Buchmesse Preis ontving. Het boek is inmiddels in diverse vertalingen verschenen en een internationale bestseller.
Wolfstijd is een mentaliteitsgeschiedenis van de eerste naoorlogse jaren in Duitsland. Op het moment dat de Tweede Wereldoorlog werd beëindigd, bevond de helft van de mensen in Duitsland zich niet op de plaats waar ze thuishoorden of wilden zijn. Er waren negen miljoen evacués en daklozen na de jarenlange bombardementen op de grote steden. Er waren verder veertien miljoen vluchtelingen en verdrevenen, tien miljoen vrijgelaten dwangarbeiders en gevangenen en van lieverlee keerden miljoenen Duitse krijgsgevangenen weer terug. Dit hele samenraapsel van mensen moest samen met de andere helft van de bevolking op het resterende Duitse grondgebied een nieuwe onderlinge samenhang zien te vinden. Aanvankelijk sprak men over de eerste naoorlogse jaren over de ‘niemandstijd’ of de ‘wolfstijd’, namelijk de tijd waarin ‘de mens de mens tot wolf’ was geworden. Iedereen moest alleen voor zichzelf of de paar personen uit zijn roedel zorgen. (meer…)
Siegmund Sredzki (Berlijn, 30 november 1892, concentratiekamp Sachsenhausen, 11 oktober 1944) werkte aan de draaibank in een fabriek voor de Duitse wapen- en munitie-industrie, tot hij in 1915 werd opgeroepen voor militaire dienst. In 1918 nam hij tijdens de Novemberrevolutie deel aan de gewapende strijd. In dat jaar werd Sredzki ook lid van de Unabhängige Sozialdemokratische Partei Deutschlands (USPD), een socialistisch-pacifistische partij onder leiding van Hugo Haase. De partij was een jaar eerder opgericht door leden van de SPD-fractie in de Rijksdag. De SPD steunde toen de oorlogspolitiek van de Duitse generale staf en stemde steeds vóór nieuwe oorlogskredieten. De USPD volgde een revolutionair en marxistisch programma aan. De partij beschouwde zich daarmee als de enige erfgenaam van de socialisten August Bebel en Wilhelm Scheidemann. Binnen korte tijd kende de USPD 40.000 leden, terwijl de communistische Spartacusbond slechts 3.000 leden telde. In november 1918 werd Raad van Volkscommissarissen als voorlopige regering benoemd, waarin zowel de SPD als de USPD met drie leden vertegenwoordigd was. Tijdens de Spartacus-opstand in januari 1919 bleef de rechtervleugel van de partij trouw aan de regering waarin men zitting had, maar de linkervleugel van de USPD vocht aan de zijde van de opstandelingen mee. In de loop van 1919 keerde de rechtervleugel met voorzitter Hugo Haase terug naar de SPD; het grootste deel van de linkervleugel sloot zich aan bij de Kommunistishe Partei Deutschland (KPD) en het restant probeerde de USPD overeind te houden. In 1924 hield de partij echter op te bestaan. (meer…)
.
Peter Paul Rubens (Siegen, 28 juni 1577 – Antwerpen, 30 mei 1640), de beroemde Antwerpse schilder en diplomaat, is op deze website al drie maal aan bod geweest. In alle drie de gevallen als schilder-tekenaar van De Drie Gratiën (nummer 2, nummer 3 en nummer 40), die gezamenlijk symbool staan voor vruchtbaarheid, creativiteit en charme. Rubens heeft zich beziggehouden met veel bijbelse thema’s en onderwerpen uit de Oudheid, dus kon een schilderij van Cimon en Pero niet ontbreken. Zijn voorstelling lijkt heel veel op die van tijdgenoten, maar een opvallend detail is wel dat in zijn versie twee soldaten heimelijk gade slaan dat de dochter haar vader de borst geeft om hen voor de hongerdood te behoeden. Dat sluit pas later aan bij het verhaal. Nadat de oude Cimon na een maand nog steeds in leven is, tast men in het duister hoe dat mogelijk is. De cipier controleert dan of Pero mogelijk toch voedsel mee naar binnen neemt. Wanneer hij geen voedsel aantreft, besluit hij hen te bespieden en ontdekt hij dat Pero haar vader zoogt. Alle eerdere versies schijnen te wijzen naar de fase voordat deze controle plaatsvindt. Bij Rubens bespieden de soldaten vader en dochter. Weldra zal de rechter weten wat er aan de hand is.
72e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
.
Greifswald is een gemeente in de Duitse deelstaat Mecklenburg-Voor-Pommeren. De stad werd in de twaalfde eeuw gesticht, ontving in 1250 het Lübisches Stadtrecht en was in de Middeleeuwen een welvarende Hanzestad, wat in het historische centrum nog goed te zien is. De stad kwam ongeschonden uit de Tweede Wereldoorlog, maar de helft van de historische gebouwen ging daarna alsnog verloren, omdat in de DDR-tijd werd besloten deze unieke gebouwen te vervangen door de uniforme ‘plattenbau’ waarmee Oost-Duitsland toen werd ‘verwend’. Het schijnt dat in de Middeleeuwen Greifswald in het Nederlands als Griepswoude werd aangeduid, wat zou kunnen duiden op een oorsprong als Hollandse vesting in het kader van de Oostzeehandel, de ‘moedernegotie’ waarop de Hollandse welvaart was gebaseerd.
In de loop van de 14e en 15e eeuw verzandde echter de haven van Greifswald en kwam de stad verder van zee af ge liggen, waardoor het belang als Hanze- en handelsstad steeds minder werd. Al in 1456 werd in de stad een universiteit gevestigd, een van de oudste universiteiten in Europa. In 1933 werd de naam door de nazi’s veranderd in Ernst Moritz Arndt Universiteit, vernoemd naar een Duitse nationalist en vrijheidsstrijder uit de 18e eeuw. Zijn vrijheidsidealen hadden niets met de nationaalsocialistische ideeën van doen, maar het was in die tijd niet ongebruikelijk dat de nazi’s allerlei personen en theorieën onder hun beweging schaarden. Na 1945 werd de naam dan ook snel weer afgeschaft, maar in 1954 opnieuw in gebruik genomen, nu onder verwijzing van de eigenlijke vrijheidsidealen waarover Ernst Moritz Arndt schreef. De kunstverzamelaar Wilhelm Uhde bezocht deze universiteit begin 20e eeuw. Tot de beroemdheden die in Greifswald werden geboren behoren de schrijver Hans Fallada (1893-1947), de voetballer Toni Kroos (1993) en de kunstschilder Kasper David Friedrich (1774-1840). (meer…)
Vernielde dorpen en kastelen in het Rampjaar 1672, deel 1
Veldmaarschalk Johan Maurits van Nassau, die het bevel voerde over het Staatse leger dat gelegerd was van Muiden tot Abcoude, bezette op 19 juli 1672 het Slot Abcoude, waarvan voor her eerst melding werd gemaakt tijdens de verwoesting door Gijsbrecht van Amstel in 1274. Johan Maurits was in 1668 toen een oorlog met Frankrijk al dreigde weer veldmaarschalk geworden en was in 1672 de belangrijkste raadgever voor stadhouder Willem III. Hij had goede contacten met zowel de Hollandse bestuurders als met de keurvorst van Brandenburg-Pruisen, dus de ideale persoon om het contact met de belangrijkste bondgenoot van de Republiek te onderhouden. Hij zorgde ervoor dat Slot Abcoude gaat dienen als legerplaats voor de Staatse groepen. Hij moest ervoor zorgen dat de Franse troepen niet op schepen de Vecht konden afzakken. De doortocht door de Angstel, een meanderend riviertje van ongeveer tien kilometer, werd versperd door vaartuigen die met geschut waren bewapend. Alle riviertjes en vaarten waren op dezelfde manier bewapend, waardoor de weg naar Amsterdam was afgesloten.
Slot Abcoude zou het verste punt op de route Utrecht-Amsterdam worden dat de Fransen wisten te bereiken. Op 6 november 1672 werd het dorp Abcoude door Franse troepen in brand gestoken. Op 17 november 1672 gaf de hertog van Luxemburg, de Franse legeraanvoerder, aan honderdvijftig man de opdracht het dorp geheel te ruïneren. De Fransen marcheerden in een dag naar Abcoude en het slot, en staken in het dorp veel in brand. Op 30 november kwamen ze terug om alles wat nog overeind stond verder af te branden. Intussen was de verdediging van het slot versterkt, zodat het verzet erg heftig was en de verdedigers erin slaagden veel Fransen gevangen te nemen. (meer…)
In de Nederlandse geschiedenis staat 1672 bekend als het Rampjaar. ‘Het volk was redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos’, is hierbij een vaste uitdrukking. In het Rampjaar kreeg de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te maken met een gezamenlijke aanval van Engeland, Frankrijk en de bisdommen Münster en Keulen. Het Franse leger van omstreeks 120.000 man koos een wat langere weg vanuit Charleroi om de Spaanse Nederlanden te vermijden. Om dat mogelijk te maken waren de beide bisdommen bondgenoot gemaakt. Met de Engelsen werden enkele zeeslagen gevoerd, die bekend staan als de Derde Engels-Nederlandse Oorlog (1672-1674), waarin de Nederlandse zeevloot de overhand had. Op 1 juni 1672 trokken de bisschoppelijke leger, aangevuld met een flink contingent Franse soldaten, Twente en Overijssel binnen. Dit gedeelte van de Hollandse oorlog staat bekend als de Tweede Münsterse Oorlog (1672-1674), waarbij grote delen van het oostelijke en noordelijke deel van de Republiek werd bezet en te maken kreeg met grootschalige plundering, vernielingen, moorden en verkrachtingen. Op 12 juni 1672 trok het Franse leger bij Lobith de Rijn over. Eerder hadden ze alle Kleefse vestigingen van de Republiek in recordtijd overmeesterd. Bij de Slag bij Tolhuys te Lobith kon het zwakke leger van de Republiek makkelijk worden verslagen. De IJssellinie, die vanuit Arnhem naar Doesburg, Zutphen, Deventer en Zwolle liep, was voor de Republiek de eerste verdedigingslinie. Deze verdedigingslinie moest zorgen dat Holland en Zeeland, die werden beschouwd als de belangrijkste provincies, niet konden worden aangevallen. Door de gewonnen Slag bij Tolhuys was deze IJssellinie nier langer van belang. Het Franse leger kon nu snel doortrekken naar Utrecht. (meer…)
Gisteren aandacht geschonken aan de historische ontwikkeling van het Valleikanaal. Hieronder eerst een beschrijving over het kanaal die in 1998 werd geplaatst in De Volkskrant, als onderdeel van een serie columns over bijzondere waterwegen. Daaronder een kleine fotografische sfeerimpressie van het kanaal.
Het Valleikanaal
‘Via de Nederrijn kun je het Valleikanaal niet opvaren, ook niet met kano’s’, waarschuwt de boswachter nog eens. Ze heeft me zojuist betrapt in het vogelrustgebied van uiterwaarde de Blauwe Kamer, waar ik tussen zwartbehaarde runderen en heuphoge brandnetelresten het begin van het kanaal zocht. Over een hoge brug in de verte loopt de N233, langs de kerktoren van Rhenen. Vrachtwagens dreunen, eenden snateren, fazanten vliegen klapperend weg, de zon beschijnt de besneeuwde dijken. Voor mij ligt de Grebbeberg met zijn voeten in de rivier. Het begin van het Valleikanaal vlijt zich om de berg heen. De bevroren waterspiegel lijkt van matglas, op open plekken weerkaatst de oever helder.
Bij de rivierdijk loopt het kanaal de Gelderse Vallei in, vroeger lag hier een sluis voor scheepjes. De zuidflank van de Grebbeberg is door de provincie Utrecht uitgeroepen tot ‘aardkundig’ monument. Twee landschappen botsen hier op elkaar. Aan weerszijden van de vallei rijzen stuwwallen op: de Utrechtse Heuvelrug (met de Grebbeberg) en de Veluwe. Rechts liggen de flats van Wageningen en Ede. (meer…)
Het Valleikanaal van ongeveer veertig kilometer lang stroomt in noordelijke richting door de Gelderse Vallei, een streek in Midden-Nederland die ruwweg voor twee derde deel in Gelderland en voor een derde deel in Utrecht (en een piepklein stukje in Noord-Holland in de gemeente Blaricum. Het gebied wordt begrensd door de Utrechtse Heuvelrug, de Nederrijn, de Veluwe en de Veluwerandmeren. Een daarvan is het Eemmeer, het deel waar de Eem in uitkomt. De Eem, vaak genoemd als de langste Nederlandse rivier omdat het de enige rivier is die in ons land ontspringt en uitmondt, begint in Amersfoort en mondde voorheen na achttien kilometer uit in de Zuiderzee, later het IJsselmeer en nu dus in het Eemmeer.
De Gelderse Vallei ligt voor twee derde in de provincie Gelderland, voor een derde in de provincie Utrecht en een heel klein stukje Noord-Holland in de gemeente Blaricum. Het kanaal heeft zijn naam ontleend aan het feit dat ze door deze Gelderse Vallei stroomt. Op een aantal plaatsen vormt het de grens tussen de provincies Utrecht en Gelderland. Het kanaal begint aan de Nederrijn bij Rhenen, aan de voert van de Grebbeberg en mondt in Amersfoort uit in de Eem. Het doel van het kanaal was te zorgen voor een goede afwatering van de Gelderse Vallei en dus het voorkomen van wateroverlast voor de bewoners van de plaatsen waar het kanaal doorheen loopt: Rhenen, Wageningen, Veenendaal, Overberg, Scherpenzeel, Woudenberg, Leusden en Amersfoort. (meer…)
Willem Gerhard Janssen (Lonneker, 11 juni 1880 – Enschede, 8 september 1976) was een verdediger van de Enschedese voetbalclub EFC PW 1885 (Enschedese Football Club Prinses Wilhelmina). De club was op 30 juni 1885 opgericht als Enschedesche Football Club en fuseerde al op 30 oktober dat dat jaar met de voetbalclub Prinses Wilhelmina. In plaats van met de lange en wat onoverzichtelijke naam wordt de vereniging normaliter aangeduid als Prinses Wilhelmina. De club won tussen 1899 en 1907 vijf keer het kampioenschap van Oost-Nederland (1904, 1905, 1906 en 1907). Bij de daaropvolgende wedstrijden om de landskampioenschappen tegen de westelijke kampioenen moest men steeds het onderspit delven. De lub speelde in 1905 de finale van de Challenge international du Nord, een pre-oorlogse voorloper van het Europacuptoernooi. Het was een jaarlijks voetbaltoernooi dat in de periode 1898-1914 werd gespeeld in de Noord-Franse steden Lille, Roubaix en Tourcoing van 1898. In de beginjaren namen er enkel clubs uit Frankrijk en België deel, maar vanaf 1905 was het toernooi ook toegankelijk voor clubs uit Zwitserland en Nederland. Tussen 1909 en 1915 was het toernooi enkel toegankelijk voor Franse clubs en Engelse amateurclubs. In 1905 wist Prinses Wilhelmina de halve finale te winnen van de Parijse club Racing Club de France Football, die in1882 was opgericht en daarmee een van de oudste verenigingen in Frankrijk. In de finale verloor Prinses Wilhelmina met 3-1 van Union Sint-Gillis uit Brussel (uit 1897), op dat moment de beste Belgische club. Ze werd tien maal nationaal kampioen (1904, 1905, 1906, 1907, 1909, 1910, 1913, 1923, 1933, 1934, 1935), en hoeft slechts Anderlecht en Club Brugge voor zich te dulden. (meer…)
Joan Gelderman (Oldenzaal, 18 november 1922 – Vught, 4 september 1944) was de jongste van de vijf kinderen van de bekende Oldenzaalse textielfabrikant Joan Gelderman (1877-1975), een lid van de Eerste Kamer namens de Liberale Staatspartij van 1928 tot 1946. Hij was van 1921 tot 1928 ook de eerste voorzitter van de nieuw opgerichte Kamer van Koophandel voor Twente en Salland, verder president-commissaris van de Nederlandse Spoorwegen en de NV Heemaf, plus commissaris van de Koninklijke Nederlandse Katoenspinnerij, de Tilburgse Katoenspinnerij en de Centrale Werkgevers Risicobank. Als vooraanstaand ondernemer speelde hij een belangrijke rol op het gebied van de handelspolitiek en bij de samenwerking tussen textielondernemingen. Zijn vooraanstaande positie in Twente bleek uit zijn benoeming in 1945 tot Economische Commissaris van de provincie Overijssel en lid van de commissie Noodvoorziening van het Militair Gezag.
Joan Gelderman jr. had twee oudere broers en twee oudere zussen. Hij groeide op in villa De Hulst in hert landelijk gebied net buiten Oldenzaal. De buitenverblijf was midden in de 18e eeuw gebouwd en later vergroot met een park met lanen, bos en bouwgronden en een tuinkoepel. In 1916-1917 was de textielfabrikant Joan Gelderman eigenaar van het buitenverblijf, dat hij liet verbouwen naar een moderne villa. Ook werd het park gemoderniseerd, waarbij de oorspronkelijke, 18e eeuwse structuren grotendeels behouden bleven. Momenteel staan er op het uitgebreide landgoed een aantal zeer luxe appartementen. (meer…)
Parijs, de cancan, omstreeks 1890
Mariano Fortuny (Reus, Catalonië, 11 juni 1838 – Rome, 21 november 1874), was een Spaans kunstschilder, graficus en tekenaar. Hij groeide op bij zijn grootvader die beeldsnijder, meubelmaker en ontwerper was en kreeg zijn eerste lessen in tekenen in het atelier van Domingo Soberano in 1850 toen hij pas twaalf jaar oud was. Daarna ging hij nog in de leer bij de zilversmid en miniatuurschilder Antonio Bassa. In 1852 kon hij dankzij een toelage van twee geestelijken uit Reus naar Barcelona gaan studeren aan de Escuela de Artes Y Oficios, een kunstacademie, bij de beeldhouwer Domènec Talarn. In 1853 volgde hij de lessen aan de kustacademie van San Jorge eveneens in Barcelona, bij de schilders Claudio Lorenzale, Luis Rigalt en Pau Milá. In 1857 kreeg hij van de provincieraad van Barcelona een beurs om twee jaar in Rome te gaan studeren. Hij studeerde er aan de Academia Chigi en hield zich er daarnaast vooral bezig met het kopiëren van werken van oude meesters. In 1860 kreeg hij van de provincie Barcelona de opdracht om als oorlogsschilder naar Marokko te trekken om er schetsen te maken van de oorlogsverrichtingen van het Spaanse leger tijdens de Spaans-Marokkaanse oorlog van 1859-1860. Die eerste reis naar Noord-Afrika duurde slechts zes maanden, maar had een diepgaande invloed op de jonge kunstenaar. Het Marokkaanse licht en de exotische sfeer zullen zijn toekomstig werk diepgaand beïnvloeden. In Barcelona stelde hij een aantal van zijn Marokaanse tekeningen ten tentoon, waarop hij van de overheid de vraag kreeg om naar Versailles te reizen om er het schilderij “De verovering van de Smalah van Abd al-Kader” van Horace Vernet te bestuderen. Terug in Rome begon Mariano Fortuny aan zijn grote werk De slag bij Tétouan (3 bij 10 meter) en maakte er een serie van 73 gravures. Op verzoek van de provincie Barcelona keert hij terug naar Marokko om zijn werk af te maken. In in september en oktober 1862 verbleef hij in Tangers en Tétouan, waar hij naast het werk voor de provincie enkele werken schilderde die de oriëntalistische sfeer ademen. In 1863 keerde Fortuny terug naar Barcelona, waar zijn beurs met twee jaar werd verlengd. Vanaf 1865 was Agustín Fernando Muñoz y Sánchez, de hertog van Riánsares, zijn mecenas en belangrijke opdrachtgever. Vanaf 1968 vestigde Fortuny, die inmiddels getrouwd was, zich weer in Rome. Hij bezocht wel regelmatig Parijs omdat hij in Frankrijk een goede reputatie had opgebouwd, woonde ook nog een tijdje in Granada, maar keert in 1872 definitief terug naar Rome, waar hij twee jaar later overleed. (meer…)
71e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
.
Wilhelm Uhde (Friedeburg, 28 oktober 1874 – Parijs, 17 augustus 1947) was een befaamd Duits kunstverzamelaar en -handelaar, die als een van de eersten de moderne schilders op hun waarde schatte en ook belangrijk was voor de naam van naïeve schilders. Uhde studeerde eerst rechten aan de universiteiten van Lausanne, Göttingen, Heidelberg, Greifswald en Berlijn, maar stapte in 1899 over naar kunstgeschiedenis, dat hij in München en Florence studeerde. Hij schreef in die tijdenkele romans en essays over ethiek.
In 1904 vestigde Wilhelm Uhde zich in Parijs. Daar kocht hij een jaar later zijn eerste schilderij van Pablo Picasso. Hij was een van de eersten die geïnteresseerd was in de kubistische schilderijen van Picasso en Georges Braque, die op dat moment nog volstrekt onbekend zijn. In 1907 maakte hij in Parijs ook kennis met Robert Delaunay (1885-1941) en diens latere vrouw Sonia Terk (1885-1979), de grondleggers van het Orphisme. In 1908 trouwde Wilhelm Uhde met Sonia Terk, een indertijd niet ongebruikelijk verstandshuwelijk om Uhde’s homoseksualiteit te maskeren. In 1910 werd het huwelijk echter al ontbonden en kort daarna trouwde Sonia Terk met Robert Delaunay. Hun Orphisme was een overgangsvorm tussen kubisme en abstracte kunst, die in de korte periode 1910-1913 in Parijs populair was. De vooraanstaande Franse schrijver-dichter-essayist Guillaume Apollinaire omschreef de kunststroming in 1913 als de eerste volledig abstracte stijl binnen de schilderkunst, als een ‘peinture pure’. De schilderijen van Robert en Sonia Delaunay waren niet langer figuratief kubisme maar volledig abstract. Later zouden beiden toch weer terugkeren naar herkenbare schilderen. (meer…)
Oltman Reinder Thomsen (Leeuwarden, 5 november 1910 – Heveskes, 28 april 1945) groeide op in Scheemda en volgde in Groningen de MTS-opleiding Bouwkunde. Hij verhuisde daarna naar Amsterdam, waar hij zijn echtgenote Bep Tonia Lintvelt leerde kennen, die op 28 maart 1912 in de hoofdstad was geboren en kleuterleidster was. Oltman Reinder ging werken als bouwkundig opzichter werken bij de Dienst Weg en Werken van de Nederlandse Spoorwegen, eerst in Amsterdam en kort na de Duitse inval in Nederland in Utrecht. In 1936 trouwde Oltman en Bep; ze kregen in de loop der jaren vier dochter (Mirjam, Marijke, Karin en Anne-Marie).
Thomsen komt pas laat in de verzetsbeweging terecht. Toen de Nederlandse regering in Londen via Radio Oranje op 14 september 1944 de Spoorwegstaking afkondigde, legde de 30.000 personeelsleden van NS het werk neer. De Spoorwegstaking, die van september 1944 tot de bevrijding in mei 1945 zou duren, viel samen met het begin van Operatie Market Garden. De staking kon voor een groot deel via het Nationaal Steunfonds worden gefinancierd. De Duitsers waarschuwden dat de staking de voedselvoorziening in West Nederland in gevaar zou brengen en nadat Operatie Market Garden op een debacle was uitgelopen volgde inderdaad in West Nederland de Hongerwinter waarbij minstens 20.000 Nederlanders door honger en kou om het leven zouden komen. De Duitsers maakten van de staking ook gebruik door veel Nederlands spoorwegmaterieel naar Oost-Europa over te brengen. De staking hinderde de Duitse oorlogsmachine totaal niet en had voor hen zelfs het voordeel dat via de lege sporen veel sneller manschappen en materieel konden worden vervoerd. (meer…)
Op 25 juni 1925 werd de Zeeweg geopend, naar een ontwerp van de Haarlemse landschapsarchitect Leonard Springer. De weg liep vanuit Overveen, nu een dorp binnen de gemeente Bloemendaal, dwars door de duinen de Zeeweg naar het strand, naar Bloemendaal aan Zee en diende om het opkomende toerisme te bevorderen. Het was een ruime weg met links en rechts van de hoofdweg fiets- en wandelpaden. Vanaf de Kop van de Zeeweg loopt een boulevard naar Zandvoort. Na de bezetting bleef de Zeeweg en het strand nog enkele jaren geopend, maar in de zomer van 1943 sloten de Duitsers de stranden af. Op 23 juni 1943 werd het kustgebied tot Sperrgebiet verklaard en verrezen rond de Zeeweg Duitse kampementen en werd begonnen met de aanleg van bunkers en andere versterkingen. Restanten van deze verdedigingslinie, de Atlantikwall, zijn te zien in de Walzkörpersperre ten zuiden van de Zeeweg. Hiervoor werd het druk bezochte paviljoen ‘Het Ronde huis’ aan het eind van de Zeeweg afgebroken. Het duinengebied werd vol gelegd met mijnenvelden en daarmee levensgevaarlijk om te betreden. Voor de Duitsers dus de ideale plaats om te gebruiken voor executies en massagraven. In de nacht van 1 op 2 februari 1943 worden voor de eerste keer terechtgestelden in de duinen begraven. Dit als vergelding voor de in Haarlem door het verzet neergeschoten Feldwebel Bamberger, waarvoor SS- und Polizeiführer Rauter ‘joods-communistische kringen’ aansprakelijk stelt. Er werden 102 Haarlemmers gearresteerd, waarvan er tien als represaille worden geëxecuteerd. De terechtstelling vond plaats in het zandgat in de duinen onderaan de voet van Paviljoen De Uitkijk. De voor de executie verantwoordelijke Duitse officier geeft opdracht tot ‘veraschung’ van de tien kisten met lijken. Op 17 april 1945 vond de laatste executie plaats, toen Hannie Schaft werd geëxecuteerd en in een massagraf werd begraven. (meer…)
Op donderdag 5 april 1945 kwamen rond zes uur ’s avonds twee jonge Duitse soldaten op de boerderij van Klaas van Diepen om een paard en wagen te vorderen. Van Diepen was actief in het verzet. Juist op dat moment waren mensen uit de illegaliteit van Limmen bezig hun motoren te controleren en wapens schoon te maken. Van Diepen wist de beide soldaten weg te krijgen met de smoes dat de pest op de boerderij heerste en hij hen dus niet helpen. De Duitsers gingen toen naar de boerderij van boer Adrichem iets verderop. De verzetsmensen vreesden echter ontdekt te worden, wat kon leiden tot het oprollen van hun organisatie. Ze besloten ter plekke de twee Duitse militairen te liquideren. Ze volgden de Duitse militairen, die inmiddels bij de andere boerderij paard en wagen hadden gevorderd. De boer was zijn paarden al uit de wei aan het halen. De 19-jarige Johann Meiners, een van beide militairen, werd onmiddellijk neergeschoten. Omdat een revolver ketste kon de tweede soldaat schietend met zijn karabijn naar Limmen vluchten en direct aan zijn overste in Alkmaar doorgeven wat er was gebeurd. Op twee boerderijen was toen al grote paniek uitgebroken. De beide boeren, de geëvacueerde Egmonder Klaas Schol en de ondergrondse strijders werkten de gedode Duitser weg en namen zelf de vlucht. Cor Meijne, de zwager van Adrichem, bleef achter bij de echtgenote van Adrichem, zijn kinderen en het vee op de boerderij achter. (meer…)
Op de warme vrijdagmorgen 4 augustus 1944 tussen tien uur en half elf stopte een Duitse auto aan de Prinsengracht 263 voor de openstaande magazijndeuren van het bedrijfspand van NV Nederlandsche Opekta Mij., een filiaal van het in 1928 in Keulen gestichte moederbedrijf Opekta GmbH. Het bedrijf verkocht pectine, waarmee huisvrouwen thuis jam konden maken. Karl Josef Silberbauer, een Oostenrijkse politiefunctionaris en SS’er., en vier à vijf Nederlandse SD’ers in burger liepen het pand binnen. Een van hen stelde een vraag aan de magazijnchef die zijn duim omhoog stak en kort antwoordde: ‘Boven’. Na een korte speurtocht liep Silberbauer recht af op de boekenkast, waarachter zich de deur bevond die toegang gaf tot het achterhuis. Daar bevonden zich acht onderduikers: Otto Frank, zijn vrouw Edith en hun twee dochters Margot en Anne, Otto Franks zakenpartner Hermann van Pels, diens echtgenote Auguste en hun zoon Peter en de tandarts Fritz Pfeffer. Op bevel van Silberbauer moesten geld en sieraden worden afgegeven. Ruim 2,5 uur later kwam een gecharterde vrachtauto iedereen ophalen. In de tussentijd kon iedereen kleding en toiletgerei inpakken. De onderduikers werden naar het hoofdkwartier van de Aussenstelle des Befehlshabers der Sicherheitspolizei und des Sicherheitsdienstes aan de Euterpestraat overgebracht. Later vertelde Silberbauer dat hij voor de inval opdracht had gekregen van zijn superieur Julius Dettmann, die een telefonische mededeling had gekregen dat zich in het pand een aantal onderduikers bevond. (meer…)
Jean-Baptiste Greuze (Tournus, Saône-et-Loire, 21 augustus 1725 – Parijs, 21 maart 1805) was een Frans kunstschilder van voornamelijk genrestukken. Hij studeerde in Lyon bij de kunstenaar-kunsthandelaar Charles Gromdon. In 1750 vertrok hij naar Parijs om aan de academie te kunnen studeren. In de hoofdstad had hij direct succes zijn zijn schilderijen. Zijn vroege werk uit de periode vóór 1747 bestond vooral uit portretten en religieuze afbeeldingen. Later ging hij, geïnspireerd door Hollandse voorbeelden, steeds meer genrestukken maken. In de jaren 1755-1757 reisde Greuze door Italië, die tot gevolg had dat hij een ‘Italiaanse stijl’ ontwikkelde. Dat hield bij hem in een sentimentele en moraliserende stijl met een verholen seksuele implicatie. Hij schilderde een tijdje historiestukken, maar uiteindelijk keerde hij terug naar de genreschilderkunst. Een tijdlang liet Greuze zich beïnvloeden door de revolutionaire sfeer in Frankrijk, maar bleef daarbij wel trouw aan zijn verfijnde rococo-stijl. In de periode van de revolutie schilderde hij onder meer portretten van vertegenwoordigers van de revolutionaire raad en het Directoire, het vijfkoppige bestuur van Frankrijk in de jaren 1795-1799. In die jaren was een zijn van leerlingen Constance Mayer (16775-1821), die faam verwierf als schilder van portretten, allegorische onderwerpen, miniaturen en genrestukken. Lange tijd bleef het werk van Greuze erg populair, maar zijn werk raakte langzaam uit de gratie toen een neoclassicistische stijl in opkomst kwam. Hij ontving nog een opdracht voor een portret van Napoleon Bonaparte, dat in Versailles werd tentoongesteld. In 1805 overleed hij echter op 80-jarige leeftijd in armoedige omstandigheden. Hij werd begraven op het Cimetière de Montmartre. Werken van Greuze is te bewonderen in onder meer het Louvre in Parijs, de Wallace Collection in Londen, het Musée Fabre in Montpellier en in het aan hem gewijde museum in zijn geboorteplaats Tournus.
Tot de komst van de Portugezen in januari 1471 waren Sao Tomé en Principe twee onbewoonde eilandjes in de Golf van Guinee. In de directe omgeving bevonden zich nog een aantal kleine eilandjes, niet meer dan wat kale rotspunten in de oceaan. Ze bevinden zich op ruim tweehonderd kilometer voor de huidige hoofdstad Libreville van Gabon. De Portugezen besloten na hun verkenning dat hier wel een goede handelspost kon worden gevestigd. Het grootste eiland noemde ze Sao Tomé, naar de apostel Tomas. In 1493 bouwde ze er hun eerste nederzetting. Enkele jaren later werd ook een nederzetting gesticht op het ander eilandje dat ze Principe noemde naar prins Johan III van Portugal. Het ligt ongeveer 150 kilometer ten noorden van Sao Tomé. Hert bleek echter zeer moeilijk mensen bereid te vinden zich op het nieuwe Portugese territorium te vestigen. Aanvankelijk kwamen alleen groepen die in Portugal niet erg gewenst waren, zoals Joden. Eind 15e eeuw werden ongeveer tweeduizend Joodse kinderen naar Sao Tomé verscheept en onder de paar Portugese kolonisten verdeeld. Na een paar jaar waren er nog slechts zestig van hen in leven; de rest was bezweken aan de tropische ziekten.
De kolonisten die zich er hadden gevestigd merkten al snel dat de vulkanische grond goed geschikt voor landbouw waren. Vooral het verbouwen van suikerriet verliep er voorspoedig, maar dat was wel een arbeidsintensief proces. Rond 1550 waren de eilanden dan ook de grootste Afrikaanse suikerexporteur, mede dankzij de slaven die de Portugese van het Afrikaanse platteland overbrachten. Nadat er steeds meer concurrentie kwam van de goedkopere suiker van de Zuid-Amerikaanse plantages nam de productie hier af. In plaats daarvan werden Sao Tomé en Principe belangrijke doorvoerhavens voor de slavenhandel naar Latijns-Amerika. (meer…)
De expeditie van Cornelis Jol naar Luanda en Sao Tomé
30 mei – 31 oktober 1641
Cornelis Jol volgde direct de instructies die inhielden dat, ongeacht of de aanval op Luanda nu wel of niet succesvol was geweest, vervolgens direct moest worden verdergegaan naar San Tomé om dit eiland voor de Compagnie op de Portugezen te veroveren. Nu de eerste helft van de opdracht zo goed was verlopen, kon snel worden begonnen met het tweede deel van de missie. Al op 17 september 1641 vertrok Jol met een deel van de vloot naar de Bocht van Guinée. Hert belangrijkste doel was de overmeestering van het fort/kasteel Sao Sebastiao, dat het enige verdedigingswerk van betekenis en was gelegen op een smalle landtong in het zuidelijk gedeelte van de baai van Anna de Chaves, de haven van San Tomé. Het was dan weliswaar het enige echte verdedigingswerk, maar met haar vier bastions, muren van bijna acht meter hoog en dertig bronzen kanonnen was het wel een van de sterkste forten aan de West-Afrikaanse kust. Jol moest na de verovering van dit fort er vooral voor zorgen dat de verbindingswegen van de Portugezen naar de zee werden afgesneden.
Een paar schepen bleven achter in Luanda, anderen keerden onder bevel van viceadmiraal Jacob Huygensz terug naar Brazilië. De nieuwe viceadmiraal werd nu Matheus Jansen van de Leeuwinne uit de Kamer Zeeland. Ook kwam eer een nieuwe schout bij nacht, Jan Fransen Groot van de Enchuysen omdat de Eendracht van de Kamer Op de Maze niet meevoer. De manschappen bestonden uit vijf compagnieën met blanke soldaten en drie compagnieën met de Braziliaanse hulptroepen. Ze stonden onder leiding van de kapiteins Valet, Dammert, Koin en Clant. (meer…)
Antonius Otto Hermannus Tellegen (Zwolle, 25 mei 1907 – Overveen, 23 oktober 1943) was een Nederlandse arts die in zijn geboorteplaats Zwolle de middelbare school afmaakte en daarna in Leiden medicijnen ging studeren. Gij gold als een vooruitstrevend arts. Hij was bijvoorbeeld een van de oprichters van de bloedtransfusiedienst en ontwierp met enkele andere deskundigen een unieke operatie-auto. Die was precies bij het uitbreken van de oorlog gereed, maar de militaire geneeskundige dienst durfde de auto niet gelijk in gebruik te nemen, zodat de puntgave auto direct na de capitulatie door de Duitsers kon worden gebruikt. Hij was op 31 juli 1935 in Oosterbeek getrouwd met Henriette Catherine Westerouen van Meeteren. Het echtpaar zou vijf kinderen krijgen. In 1938 meldde Tellegen zich aan bij het leger toen hem ter ore was gekomen dat er een tekort aan militaire artsen was. Op 25 juli 1938 werd hij benoemd tot officier der tweede klasse. Op jongere leeftijd had hij een opleiding gehad tot reserveofficier bij de Bereden Artillerie en toen de rang van reserve eerste luitenant gekregen.
In die meidagen van 1940 werd hij overgeplaatst naar het hoofdkantoor van het Rode Kruis in Den Haag. Als eerste luitenant gaf Tellegen in de vroege ochtend van 10 mei 1940, vóór de officiële orders waren gegeven, de ziekenhuizen in Den Haag opdracht om alle observatiepatiënten en lopende patiënten naar huis te sturen. Een verstandig besluit, want vlak daarna moesten na de gevechten met Duitse parachutisten die boven de vliegvelden Valkenburg, Ockenburgh en Ypenburg waren gelanden veel gewonden in de Haagse ziekenhuizen worden opgenomen. Hij raakte zwaar gewond toen Duitse jachtbommenwerpers duikvluchten op de stad uitvoerden, juist op het moment dat hij op zijn motor door de stad reed in een poging Wassenaar te bereiken. Door Duitse parachutisten die zich hadden verschanst in het Haagse bos werd hij op het kruispunt Alkemadelaan-Wassenaars weg beschoten en getroffen. Pas op 4 oktober 1940 werd hij uit het ziekenhuis ontslagen en werkte hij korte tijd bij de Geneeskundige en Gezondheidsdienst in Amsterdam. (meer…)
Friedrich Percyval Reck-Malleczewen (Malleczewo, 11 augustus 1884 – Dachau, 16 februar1 1945) werd geboren op het landgoed Malleczewen in het toenmalige Pruisische plaatsje Malleczewen (tegenwoordig Pools en Maleczewo geheten) als de zoon van Hermann Reck (1847-1931), een grootgrondbezitter die bij de verkiezingen voor de Reichstag in 1912 namens het district Gumbinnen 6 voor de Deutschkonservative Partei in het parlement werd gekozen en tot het eind van de Eerste Wereldoorlog in november 1918 hierin zitting zou hebben. Deze partij, die in juni 1876 werd opgericht, behartigde de belangen van de adel, grootgrondbezitters, traditiegetrouwe protestanten en aanhangers van Otto von Bismarck en keizerlijke familie. Ze waren sterk gekant tegen elke vorm van centraal gezag en nog meer tegen sociaal-democratie. Friedrich wilde aanvankelijk musicus worden, maar begon uiteindelijk toch aan een studie medicijnen aan de universiteit van Innsbruck. Hij was een tijdje officier in het Pruisische leger, maar moest vanwege zijn diabetes ontslag uit het leger nemen. In 1908 trouwde hij met Anna Louise Büttner, met wie hij vier dochters en een zoon kreeg. De zoon zou gedurende de Tweede Wereldoorlog als dienstplichtig soldaat vermist raken. In 1930 scheidde het echtpaar na al jarenlang gescheiden van elkaar te hebben geleefd. In 1935 zou hij voor de tweede maal trouwen, met Irmgard von Borcke, waarmee hij opnieuw drie dochters kreeg. Na zijn afstuderen in 1911 was hij een jaar lang scheeparts op een Amerikaans schip. Daarna vestigde hij zich in Stuttgart, waar hij voor de Süddeutsche Zeitung journalist en theatercriticus werd. Vlak voor aanvang van de Eerste Wereldoorlog verhuisde hij naar een klein landgoed bij Pasing, dat toen nog een zelfstandige gemeente was maar sinds 1938 een buitenwijk van München is. (meer…)
Op 11 februari 1575 landde de Portugese ontdekkingsreiziger Paulo Dias de Novais (c. 1510 – 9 mei 1589) op de kuststrook van het huidige Angola. Hij werd gevolgd door een paar honderd mensen die zich als kolonist in het gebied wilden vestigen en ongeveer vierhonderd soldaten. Hij was de kleinzoon van de beroemde zeevaarder en ontdekkingsreiziger Bartolomeu Dias (ca. 1450 – op zee nabij Kaap de Goede Hoop, 29 mei 1500), die in 1488 als eerste Europeaan Kaap de Goede Hoop rondde en daarmee het voorbereidende werk deed voor de eerste tocht door Vasco da Gama naar India. Paulo Dias de Novais stichtte aan de kust het stadje São Paulo de Luanda, beschut gelegen achter het eiland Luanda. De stad zou al snel slechts als Luanda bekend staan. Het is momenteel de grootste stad en hoofdstad van Angola. Paulo Dias de Novais was er op zoek naar de mysterieuze zilvermijnen van Cambambe. Dat verder landinwaarts gelegen gebied zou pas in 1604 door de Portugezen worden bereikt en gekoloniseerd. Vanaf 1575 tot 1850 was Luanda het Portugese centrum voor de slavenhandel naar Brazilië. In 1618 bouwde de Portugezen bij het stadje de vesting Fortaleza Sao Pedro da Barra; in 1634 werd een tweede vesting voltooid: Fortaleza de Sao Miguel. Vanaf 1627 was Luanda het bestuurlijke centrum van Angola, met uitzondering van 1641 tot 1648 toen de West-Indische Compagnie er de baas was. (meer…)
Ethiopië, omstreeks 1890
De expeditie van Cornelis Jol naar Luanda en Sao Tomé
30 mei – 31 oktober 1641
De overtocht begon al niet echt voorspoedig. Een eerste vereiste om op de juiste manier Angola te bezeilen was om eerst voldoende naar hert zuiden te gaan en daarna gebruik te kunnen maken van de juiste wind om goed uit te komen. De om de Noord gaande stroom langs de kust van Brazilië was sterker dan gebruikelijk, zodat maar matige voortgang werd bereikt. Op 4 juni was nog maar drie mijl naar het zuiden gevorderd. Bovendien moest Jol rekening houden met twee langzame boten in zijn vloot, de Eendracht en de Coninck David. Pas op 14 juni werd op 18° zuiderbreedte de Abrolhos Archipel gepasseerd, vijf onbewoonde eilandjes aan de kust van de staat Bahia in het zuidoosten van Brazilië, berucht vanwege haar vervaarlijke koraalriffen in ondiep water, scherpe rotsen of zandbanken. Vanaf dit punt werd gebruikelijk de koers naar het oosten ingezet.
Met de nieuwe koers werd eerst flinke vooruitgang geboekt, maar vanaf 23 juni ging de wind draaien. De vloot kreeg te maken met plotseling wisselende winden, met flinke wervelbuien en regenvlagen. De zeilschepen konden moeilijk allemaal dezelfde koers aanhouden, zodat Cornelis Jol moeite had ervoor te zorgen dat geen enkele boot van zijn vlag afdwaalde. Op 1 juli was de vloot afgedwaald naar de 27e breedtegraad, te ver naar het zuiden om gebruik te kunnen maken van de gunstige wind. De vloot kwam terecht in een gebied met rustige en verraderlijke wind. Jol riep de Breeden Raad bijeen om de toestand te bespreken. Er was voorzien in een reis van vier weken, maar die waren nu verstreken met weinig progressie en veel onzekerheid hoelang de reis nog zou duren. De watervoorraden waren flink geslonken. Enkele schepen hadden maar voor twintig dagen aan drinkwater ter beschikking ‘twelck op soo lange voyage als voor handen was niet en mach strecken indien Godt de Heere ons niet merckelijck en segent ende een goede wint verleent’. Er werd besloten daarom het waterrantsoen terug te brengen van acht naar vijf mutskens (een mutske is ongeveer 40 cl.) per hoofd en per dag, maar tegelijkertijd per week iedereen twee mutskens brandewijn extra te geven. (meer…)
De expeditie van Cornelis Jol naar Luanda en Sao Tomé
30 mei – 31 oktober 1641
De West-Indische Gids, een uitgave van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde dat in de periode 1919-1959 verscheen, publiceerde in de nummers 1 en 2 van de jaargang 1942 twee artikelen van de historica Mej. J.B. van Overeem, geboren in Batavia in 1912, over het optreden van admiraal Cornelis Corneliszoon Jol in de Caraïbische zee. Midden in de oorlog artikelen over een Nederlandse zeeheld, met veel verwijzingen naar nog beroemdere Nederlandse zeehelden die de toenmalige wereldoverheerser Spanje met succes bestreden. Het kan worden gezien als een daad van wetenschappelijk-historisch verzet. Van Overeem zou later directrice worden van het Maritiem Museum Prins Hendrik in Rotterdam. Op 2 februari 1974 werd door haar en prinses Beatrix een buste van prins Hendrik van Oranje-Nassau (1820-1879) onthuld (zie foto hieronder). Inmiddels Prins Hendrik verdwenen uit de naam van het museum, de buste van wel ergens in het archief staan. Van Overeem heeft een groot aantal publicaties over de vaderlandse maritieme geschiedenis op haar naam staan. De sloot de artikelen af met de opmerking: ‘In 1641 hebben de Heeren XIX hem naar de kust van Guinee laten gaan, om, voordat vrede met Portugal werd gesloten, het slavendepöt Angola te bemachtigen. Hij heeft zijn opdracht volvoerd, doch ten koste van zijn leven. In hem verloren de Bewindhebbers een trouw en moedig scheepskapitein, die alom in de West-Indiën schrik had verspreid en menige Spaansche prijs had opgebracht.’ (meer…)
Cornelis Corneliszoon Jol (Scheveningen, 1597 – São Tomé, 31 oktober 1641) werd geboren in een Scheveningse schippersfamilie, maar woonde later in Amsterdam. Hij was getrouwd met Aeltje Jans, met wie hij drie kinderen had, een dochter en twee zoons. Beide zoons werden schipper bij de VOC. Zijn jongste zoon Cornelis was tijdens de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog (1652-1654) ook kapitein van het schip De Leyden en vocht toen dus ook, net als zijn vader in 1639, onder aanvoering van Maarten Tromp. In 1626 werd Cornelis Jol sr. in dienst genomen door de West-Indische Compagnie (WIC). Namens de WIC stak hij negen keer de Atlantische Oceaan over om de Spanjaarden en Portugezen langs de Braziliaanse kust en in de Caraïben te bestrijden. Jol was illustratief voor de soort admiraals die de compagnie in dienst had. In de Republiek der Zeven Provinciën was Jol een volksheld vanwege zijn grote moed, groot vakmanschap als navigator en zijn grote successen in de strijd met Spaanse en Portugese zeevaarders. Daarnaast had hij ook de reputatie zeer menswaardig om te gaan met krijgsgevangenen, want in tegenstelling tot enkele collega’s en zeker tot veel piraten en boekaniers werden bij Jol de bemanningen van veroverde schepen niet achteloos overboord gegooid. Jol voer met kaperbrieven, wat betekende dat hij als een kaper-kapitein van een particulier schip van de WIC toestemming had om schepen van vijandige landen aan te vallen en hun lading in beslag te nemen. De kaapvaart was dus een vorm van toegestane zeeroverij in oorlogstijd. Het merendeel van de buit moest worden afgestaan aan het land dat de kaperbrief had gegeven, maar er bleef ruim voldoende over om het een aantrekkelijke business te maken. Via de kaperbrief was de kapitein en zijn bemanning bovendien vrijgesteld van vervolging vanwege piraterij. Dit gold uiteraard niet in de vijandige landen en landen die daarmee bevriend waren. Daar volgde na arrestatie bijna zonder uitzondering een veroordeling tot de doodstraf wegens piraterij. (meer…)
Gorée is een eiland op drie kilometer van Dakar, voor de kust van Senegal. Over de oorsprong van de Franse benaming Gorée bestaan twee versies. Volgens de ene versie is het eden Franstalige verbastering van de eerdere Nederlandse naam Goeree, een verwijzing naar het voormalige Zuid-Hollandse voormalig eiland Goeree. In de tweede versie is het afgeleid van het ook Nederlandse ‘Goe Ree’ ofwel Goede Rede, wat de betekenis van ‘Goede Haven’ Heeft. De oorsprong van de naam verwijst dus naar het kortstondige Nederlandse verblijf. Het eilandje, dat oorspronkelijk Barsaguiche heette en maar 900 meter bij 300 meter groot was, werd in 1444 door de Portugese kapitein Dinis Dias ontdekt. Deze Diaz maakte in dienst van Hendrik de Zeevaarder minimaal twee reizen naar de Afrikaanse kust. In 1442 bereikte hij Kaap Blanc in het huidige Mauritanië. In 1444 verkende hij de westelijkste punt van Afrika (het huidige Guinea en Senegal) en ontdekte de Kaapverdische Eilanden en het eilandje Barsaguiche, dat hij de naam Ilha de Palma gaf. Dinis Dias was de eerste Portugese ontdekkingsreiziger die de opdracht kreeg om gericht op slavenvangst te gaan om daarmede de hoge kosten van de Portugese ontdekkingsreizen ge compenseren. Opdrachtgever Hendrik de Zeevaarder (1394-1460), de derde zoon van de Portugese koning, was overigens zelf alles behalve een groot reiziger, maar vooral de grote initiator en financier van veel reizen. Hij gaf de aanzet voor het Portugese wereldrijk én de Europese bemoeienis met de slavenhandel. In 1536 werd door de Portugezen op Ilha de Palma een slavernijhuis opgericht. (meer…)
Leendert Marinus Valstar (Naaldwijk, 10 augustus 1908 – Vught, 4 september 1944) was een tuinder uit Naaldwijk, in het centrum van de tuinbouwstreek Het Westland. In 1931 trouwde hij met Neeltje Dekker (’s-Gravenzande, 1904), met wie hij een kind kreeg. Hij was de zoon van Fulps Vincentinus Valstar (1879-1944), die in Naaldwijk een eigen tuinbouwbedrijf had en dit ook aanhield ondanks zijn drukke bestuurlijke werkzaamheden, zoals lid van de Raad van Toezicht van de Coöperatieve Boerenleenbank De Voorschotbank Naaldwijk (1909 – 1927), bestuurslid van de Veiling Naaldwijk (1910-1912), secretaris en penningmeester van de Bond Westland (1911-1917), medeoprichter en voorzitter van het Centraal Bureau van de Nederlandse Tuinbouwveilingen (1917-1944), Regeringscommissaris voor Groenten-, Fruit- en Sierteelt voor de uitvoering van de Landbouwcrisismaatregelen op het terrein van de tuinbouw en Voorzitter van het bestuur van het Hoofdbedrijfschap voor Tuinbouwproducten, onder Rijksbureau voor de Voorbereiding van de Voedselvoorziening in Oorlogstijd (1933-1944)
Na de crisis in de dertiger jaren kwam de Westlandse tuinbouw er weer langzaam bovenop, maar de belangrijke export naar Duitsland stortte geheel in toen in september 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Toen in mei 1940 de Duitsers ook ons land binnenvielen werd het ergste gevreesd, maar in de twee eerste bezettingsjaren ging het onverwachts goed met de tuinbouw. Pas in de tweede helft van 1942 begon de situatie te verslechteren. Na de problemen met de voedselvoorziening gedurende de Eerste Wereldoorlog en crisisjaren was in 1937 het Rijksbureau voor de Voorbereiding van de Voedselvoorziening in Oorlogstijd opgericht, waarbij het vrijemarktprincipe werd losgelaten en overheidsingrijpen de norm werd. Na de Duitse inval werd door de bezetter al op 17 mei besloten dat doorgedraaide (onverkoopbare) producten niet meer mochten worden vernietigd, maar moesten worden geëxporteerd naar Duitsland. Al de volgende dag werden de eerste wagonladingen groenten tegen een vooraf bepaalde vaste prijs naar Duitsland verzonden. Niet lang na de invoering van deze maatregel bepaalden de Duitsers ook dat 50% van de op de veiling aangevoerde producten direct tegen maximumprijzen aan Duitsland verkocht moesten worden. In 1941 werd dit zelfs verhoogd tot 80%. (meer…)
Iman Dozy (Fort Willem I, Ambarawa, 10 mei 1887 – Leiden, 14 mei 1957) was een blonde, krachtig ogende voetballer, die was opgeleid bij Excelsior, maar in 1901 al op veertienjarige leeftijd als invaller zijn debuut maakte bij Ajax Leiden, officieel de Leidsche Cricket- en Football-Club Ajax. Deze club werd op 1 juni 1892 opgericht, als fusie van de Leidse Studentenclub en de verenigingen Achilles, LCC, Rood-Wit en De Sikken. De club was sinds 1897 aangesloten bij de Nederlandse voetbalbond en was toen een van de sterkste vaderlandse clubs. In 1899 werd het kampioen van de Tweede Klasse na alle twaalf wedstrijden te hebben gewonnen en te eindigen met het doelsaldo 64-4. Tussen 1899 en 1910 spellde men elf seizoenen mee in de hoogste nationale competitie. Iman Dozy zou het merendeel van die jaren voor Ajax Leiden uitkomen en in totaal 175 wedstrijden voor de club uitkomen. De club haalde haar grootste succes door zich in 1900 te plaatsen voor de finale van de Nederlandse beker, die toen voor de tweede maal werd gespeeld. Ajax Leiden verloor echter deze finale met 3-1 van het Bredase Velocitas. In dat jaar 1900 gaven de Leidenaren toestemming aan een kleine Amsterdamse club om ook de naam van de Griekse held te mogen gebruiken. Dat AFC Ajax zou het nog ver schoppen. De Leidse club fuseerde in 1918 met LAV De Sportman en ging verder onder de naam Ajax Sportman Combinatie (ASC) (meer…)
Lovis Corinth (Tapiau, Oost-Pruisen, 21 juli 1858 – Zandvoort, 17 juli 1925) was een Duitse schilder en graficus, die geldt als een belangrijke vertegenwoordiger van het Duitse impressionisme. Hij bezocht het gymnasium in Koningsbergen. Vanaf 1880 bezocht Corinth, wiens talent al op jeugdige leeftijd was ontdekt, de Münchener Academie. Deze opleiding kon wedijveren met Parijs, dat op dat moment hét Europese centrum van de avant-gardistische beweging was. In München onderging hij de invloed van de School van Barbizon en Gustave Courbet, zoals destijds in München werd geïnterpreteerd. Zijn vroege werk was nog naturalistisch. Hij maakte een studiereis naar Parijs en keerde in 1891 weer terug naar München, waar hij een later de Münchener Academie verliet om zich aan te sluiten bij de Münchener Sezession. In 1894 werd hij lid van die freie Sezession en in 1899 nam hij deel aan de eerste door de Berliner Sezession georganiseerde tentoonstelling. Een jaar later verhuisde hij naar de hoofdstad, waar hij een solo-expositie kreeg. In 1902 opende de 43-jarige schilder een schilderschool voor vrouwen en huwde met zijn eerste leerlinge, de twintig jaar jongere Charlotte Berend. Zij werd zijn muze, zijn geestelijke partner en de moeder van zijn twee kinderen. Ze had een sterke invloed op hem en het familieleven werd een belangrijk thema in zijn werk.
Lovis Corinth stond aanvankelijk afwijzend tegenover de expressionistische beweging, maar na een beroerte in 1911, waardoor hij gedeeltelijk verlamd raakte en met behulp van zijn vrouw weer moest leren schilderen, werd zijn stijl losser en begon zijn werk meer kenmerken van het expressionisme te vertonen. Zijn gebruik van kleur werd levendiger en de door hem vervaardigde portretten en landschappen kregen een uitzonderlijke levendigheid en kracht. In deze fase van zijn leven maakte Corinth zijn bekendste schilderijen, de Walchensee-landschappen, die volgens velen ook zijn beste werk zijn.
In 1925 maakte Corinth een reis naar Nederland om de werken van zijn favoriete Hollandse Meesters (Frans Hals en Rembrandt van Rijn) te bekijken. Hij kreeg longontsteking en stierf in Zandvoort, vier dagen voor zijn 67e verjaardag. Corinth werd in Berlijn begraven. (meer…)
Samuel Esmeijer (Driebergen, 20 december 1920 – Apeldoorn, 28 november 1944) bracht zijn jeugdjaren door in Driebergen, maar het gezin Esmeijer later naar Rotterdam. Daar volgde Esmeijer de HBS. Hij was lid van de Gereformeerde vereniging Calvijn, een soort van debatingclub voor oudere jongens, en van de padvinderij. Hij groeide op met een sterk gevoel voor rechtvaardigheid, sportieve bekwaamheid, zwijgzaamheid en hulpvaardigheid. Omdat hij nogal druk was met allerlei activiteiten binnen de jongerenverenigingen, vlotte de studie aan de HBS niet erg. Toen de oorlog eenmaal was uitgebroken en Rotterdam zwaar was getroffen door het bombardement was hij meer betrokken bij hert geven van hulp aan de slachtoffers van dat bombardement dan bezig met studeren. Op 13 augustus 1942 trad hij af als secretaris van Calvijn, rondde alsnog zijn studie aan de HBS af en trad vrijwillig in dienst bij de politie in Driebergen. Zijn tante Teet had hiervoor bemiddeld bij haar kennis, de chef van het plaatselijke politiekorps. Hij vond onderdak bij zijn tante, die een bejaardenhuis beheerd, ging aan de slag als klerk en volgde in zijn vrije tijd een opleiding tot politie-inspecteur. In de herfst van 1942 oefende Esmeijer met een pistool in de bossen van Driebergen, hoewel hij op dat moment geen uniform droeg en wapen mocht hebben. Hij was toen al begonnen aan zijn ondergrondse ‘carrière’ door Joodse gezinnen te waarschuwen voor een op handen zijnde deportatie en raakte hij betrokken bij de hulp aan onderduikers. Hij waarschuwde ook het verzet een paar keer voor een aanstaande acte van de politie. Het was de korpsleiding wel duidelijk dat ergens binnen het korps een lek moest zitten. Voor Esmeijer was het even duidelijk dat hij er goed aan deed te verkassen. Bovendien wist hij dat hij op de nominatie stond naar Schalkhaar te worden gestuurd, waar zich een opleidingsinstituut bevond waar politieagenten werden geschoold in de nationalistische leer. Hij verzette zich hiertegen, war uiteindelijk leidde tot oneervol ontslag. (meer…)
Na het bombardement op Rotterdam in de meidagen 1940 duurde het even voor de bewoners van de stad weer waren opgekrabbeld. In vooral Den Haag ontstond direct verzet tegen de bezetter, maar in Rotterdam waren op dat moment eerst allerlei hulporganisaties actief. In eerste instantie was iedereen hier vooral bezig met zelfbehoud. ‘Eerst weer een dak boven het hoofd en weer werk hebben’, leek stilzwijgend het motto ge zijn. Voor verzet was helemaal geen tijd. Dat gild ook voor de meeste studenten die zoveel mogelijk probeerden door te gaan met hun leventje, hun studie en simpelweg de oorlog zo veel mogelijk buiten de deur te houden. Terwijl Rotterdam voor een belangrijk deel in puin lag, wilden zij vooral studeren, feesten, ontgroenen en kroegtochten houden. Dat conformisme gold ook de hoger onderwijsinstellingen zelf die gewoon wilde doorgaan met onderwijs en het weer opbouwen van de stad. De Nederlandsche Economische Hoogeschool in Rotterdam, de voorloper van de Erasmus Universiteit, telde toen ongeveer achthonderd studeten en was nog behoorlijk klein en jong. Bij de hogeschool waren ook veel bedrijven betrokken en een niet onaanzienlijk aantal daarvan werkte samen met de Duitsers. Voor hen was het ‘business as usual’, maar met andere machthebbers. Het Rotterdamse bedrijfsleven collaboreerden op grote schaal. Op een gegeven moment raakten steeds meer studenten bij het verzet betrokken, waardoor ze uiteindelijk in het Rotterdamse verzet goed vertegenwoordigd waren. Dat is voor een deel toe te wijzen aan het gegeven dat ze geen gezin en/of baan hadden en dus minder verantwoordelijkheden waarmee ze rekening moesten houden. (meer…)
70e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Eva Zippel (Stuttgart, 30 april 1925 – Stuttgart, 25 mei 2013) was een Duitse Beeldhouwster en tekenares. Haar moeder was een goed tekenares en ook haar vader, een getalenteerd vakman, was erg in kunst geïnteresseerd. Haar oudere zus Herta Poddine-Zippel (1921-01986) was kunstschilder en graficus; ze was getrouwd met de balletdanser Salvatore Poddine (1936-1972). De beide zussen publiceerde in 1958 gezamenlijk het boek Nunu der kleine Elefant. Dorothee Zippel-Mariano, de dochter van Herta is kunstschilder en decorontwerpster. Kortom, een artistieke familie. Een jaar na Eva’s geboorte verhuisde de familie naar Parijs, waar Eva tot haar veertiende zou blijven wonen. Samen met zijn beide dochter bezocht vader Zippel de Parijse musea. Hij heeft een nauw contact met de kunsthandelaar Wilhelm Uhde, waardoor de woning van het gezin al snel volhangt met kunstwerken. In Parijs ging Eva naar het Marie Curie-lyceum.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 keerde het gezin terug naar Stuttgart, waar ze in 1943 haar schoolopleiding aan het Königin-Katharina-Stift-Gymnasium afrondde. Direct daarna werd ze gedwongen opgenomen in de Reichsarbeitsdienst, een nationaalsocialistische organisatie die op 26 juni 1935 werd opgericht en waarin jeugdigen een maatschappelijke dienstplicht moesten vervullen en in de nationaalsocialistische leer werden getraind. Voor jongemannen was het een voorbode voor de dienst in de Wehrmacht. Eva zou tot het eind van de oorlog voor deze organisatie werkzaam zijn. Na de oorlog werkte Eva tot 1946 als tolk voor Carlo Schmid, een socialistische politicus die sterk ijverde voor de Europese integratie en ook medeverantwoordelijk is voor de wederopbouw van de Eberhard Karls Universiteit in Tübingen.
Rien van der Stoep (Beesd, 27 september 1917 – Rotterdam, 6 april 1945) was in Rotterdam een vooraanstaand persoon in de illegaliteit. Hij was er leider van zijn eigen onafhankelijke knokploeg, van de Landelijke Knokploegen Rotterdam (LKP-Rotterdam) en was districtscommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Van der Stoep, die werkzaam was als assistent-bedrijfsleider in de Jaminfabriek aan de Hugo de Grootstraat, woonde in Rotterdam op kamers. Hij startte in het verzet door de illegale krant Ons Volk te verspreiden. Bij dat blad had Gustaaf Gelder een belangrijke rol. Af en toe stelde hij voor de verspreiding een auto van Jamin beschikbaar. Het blad verscheen voor de eerste maal op 7 oktober 1943 en werd voor de laatste keer op 7 juli 1945 uitgegeven. Tot september 1944 verscheen het blad maandelijks, daarna twee keer per maand. De inhoud bestond vooral uit opinieartikelen en binnenlandse berichten. De oplage varieerde in de ongekend hoge oplage van 55.00 tot 120.000 exemplaren, wat de nodige organisatorische problemen bij de verspreiding met zich meebracht. Op 21 januari 1944 viel de Sicherheitspolizei bij de groep binnen, wat de arrestaties van veel kopstukken betekende. Van Gelder pleegde bij de inval zelfmoord. Het merendeel van de kopstukken van Ons Volk zou de oorlog niet overleven. Anderen namen de verspreiding echter over. (meer…)
Michal Wojcik is een Poolse historicus en journalist, die voor radio, televisie en tijdschriften werkt. Hij publiceerde vorig jaar in Polen het boek Treblinka’43, dat er een grote bestseller werd en de Newsweek Award kreeg voor het beste boek van het jaar. Nu moet gezegd worden dat de opstand in augustus 1943 binnen het vernietigingskamp Treblinka in Polen een enorme rol in de discussie speelt over de rol van het Poolse verzet en de mogelijkheden voor de Joodse Polen om in opstand te komen tegen de Duitse vernietigingsmachine. Daarover hieronder meer. In Nederland is Treblinka altijd een onbekend kamp gebleven, want geen van de 102 treinen die tussen woensdag 15 juli 1942 en woensdag 13 september 1944 uit Westerbork, Vught, Apeldoorn of Amsterdam vertrokken, ging naar Treblinka. Waarschijnlijk is geen enkele Nederlander in dit kamp om het leven gebracht.
In de zomer van 1941 werd vlak bij het dorp Treblinka in het noordoosten van Polen, op iets meer dan honderd kilometer van de hoofdstad Warschau, het Straf-Arbeitslager Treblinka 1 gebouwd. Dit werkkamp had een ‘gemengde’ bezetting van Polen en Joden, die gedwongen werden te werken in de steengroeve vlak bij het kamp of op het station van Małkinia, een dorpje aan de spoorlijn Warschau-Bialystok. Daarnaast waren een paar gevangenen (de zogenaamde Lagerkommandos) die in het kamp zelfs moesten werken en was er een kampboerderij waar een klein aantal vrouwen tewerkgesteld waren gesteld. Er konden in totaal 1.000-1.200 personen tegelijkertijd gevangen worden gehouden, maar de bezetting wisselde snel omdat het sterftecijfer hoog was. In totaal hebben hier ruim 20.000 personen gezeten, waarvan meer dan de helft is overleden ten gevolge van honger, marteling of executies vanwege een overtreding van de kampregels.
.
Frans van den Muijsenberg, 21 augustus 2021, begraafplaats Tyne Cot, Zonnebeke, België.
Christoph Maucher (Schwäbisch Gmünd, 24 oktober 1642 – Danzig, 1706) was een beeldhouwer van barnstenen en ivoren werken. Zijn jongerebroer Johann Michael Maucher werkte met dezelfde materialen en stond als kunstenaar in hoger aanzien. Christoph begon al op twaalfjarige leeftijd met zijn opleiding. In 1667 begon de 25-jarige Maucher aan een betrekking van negen maanden aan het hof van Karl Eusebius von Liechtenstein. In 1670 vertrok hij naar Danzig, waar zijn jongere broer al een behoorlijke reputatie had opgebouwd. Hij was in Danzig eerst een tijdlang werkzaam in her atelier van Nikolaus Turow, een gerenommeerd vakman in het maken van werken in barnsteen. Turow had op dat moment een grote opdracht waarvoor in zowel barnsteen als ivoor moest worden gewerkt. Het was een cadeau voor keizer Leopold I. Pas in 1684 krijgt Maucher zelf van de stad Danzig een opdracht een eigen werk te produceren. In 1685 werd deze opdracht door de stad verlengd, hoewel het gilde van barnsteenbeeldhouwers hiertegen bezwaar had. In de loop der jaren kreeg Maucher meerdere van dit soort eervolle opdrachten, zowel van de stad Danzig als van buitenlandse opdrachtgevers. Het is een indicatie van zijn reputatie als vakbekwaam arbeidsman. Het gaf ook aan dat gedurende grote perioden Maucher leerlingen in zijn atelier moet hebben gehad. Veel van de aan hem toegeschreven kunstwerken bevinden zich in musea in onder meer Berlijn, Dresden, Wenen en Londen. Er is echter ook twijfel of al die werken daadwerkelijk door hemzelf zijn vervaardigd of slechts uit zijn werkplaats afkomstig zijn. Van slechts het beeld van keizer Leopold I dat zich in het Kunsthistorisch Museum in Wenen bevindt staat onomstotelijk vast dat het van zijn hand is. (meer…)
Bob Oosthoek (Rotterdam, 25 juni 1912 – Hengelo, 12 oktober 1944) was een Nederlandse toneelspeler, regisseur en verzetsstrijder. In Rotterdam ging hij naar het Erasmiaans Gymnasium, het stedelijk gymnasium dat al lang bestond voor de naamgever Desiderius Erasmus (1467–1536) verscheen. De school werd al omstreeks 1300 en daarmee ‘het Erasmiaans’ een van de oudste scholen voor voortgezet onderwijs en het op drie na oudste gymnasium van Nederland. Omdat op het gymnasium bleek dat hij aanleg voor toneelspel had besloot hij in 1931 naar de Toneelschool in Amsterdam te gaan. In 1934 deed hij hier eindexamen. Hij werd daarna direct in dienst genomen door Cor van der Lugt Melsert, die de leiding had van het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstad Tooneel. Dat toneelgezelschap werd in 1923 opgericht als fusie van de toneelgroepen het Rotterdamsch Tooneel en het Hofstad Tooneel, die beiden al onder directie van Cor van der Lugt Melsert stonden. Het nieuwe gezelschap kende een keur aan gerenommeerde toneelspelers/speelsters (onder meer Fie Carelsen, Mary Dresselhuys, Annie van Ees, Theo Frenkel jr., Leo de Hartogh, Adriaan van Hees, Fien de la Mar, Nap de la Mar, Else Mauhs, Enny Meunier, Bob Oosthoek, Alexander Pola, Bets Ranucci-Beckman en Jacques Snoek.
Het gezelschap kwam al snel in de problemen met het stadsbestuur van Rotterdam over de toegezegde financiële ondersteuning. Het gezelschap week daarna al in 1925 uit naar Den Haag, waar een aanzienlijk hogere subsidie werd toegezegd en het gezelschap vaste bespeler mocht worden van de Koninklijke Schouwburg. Daar waren echter wel voorwaarden aan verbonden, die Van der Lugt Melsert accepteerde, maar ook hier tot problemen ging leiden. Het repertoire moest voor minstens de helft bestaan uit artistiek verantwoorde stukken, wat door het college van Burgemeester en Wethouders moest worden, na een advies van de schouwburgcommissie. Ook diende er zoveel mogelijk eerste opvoeringen van Noord-Nederlandse stukken plaatsvinden én er moest één volksvoorstelling per jaar worden gebracht in Rotterdam, Utrecht, Haarlem en Amsterdam. (meer…)
69e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Fangelsbachfriedhof in het zuidelijke deel van Stuttgart is een belangrijke historische begraafplaats in Stuttgart. Het kerkhof werd in 1823 buiten de toenmalige stadsgrenzen gebouwd in een gebied met de naam Immenhof, waar al in de Middeleeuwen mensen woonden. Toen de begraafplaats werd aangelegd lag ze tussen de velden en landbouwgronden, omringd met veel groen. Nu wordt de begraafplaats omringd door woningbouw. De reden voor de aanleg van het nieuwe kerkhof was dat het Leonhardskirchhof en de Leonhardskerk werden gesloten en dat bovendien het Lazarettfriedhof helemaal vol lag. De naam dankt het nieuwe kerkhof aan de Fangelsbach, een beekje dat al in 1286 als de Famelspach op de kaart stond. Al in 1840 moest het kerkhof voor de eerste keer worden uitgebreid, in 1865-1867 en 1969 volgde verdere uitbouw. In de periode 1906-1908 werd door Heinrich Dolmetsch (Stuttgart, 24 januari 1846 – Stuttgart, 25 juli 1908) aangrenzend in Jugendstil-stijl de Markuskerk gebouwd. Dolmetsch was in zuid-Duitsland zeer actief als bouwmeester van kerken. (meer…)
Op zaterdag 6 januari 1945 werd op de Provincialeweg Alkmaar-Uitgeest, vlakbij de gemeentegrens van Castricum en Limmen, het lijk gevonden van de 54-jarige Duitser Johann Obmann, wachtman van het Marine-Lazarett in Heiloo, een hospitaal voor gewonde mariniers dat was gevestigd in de St. Willibrordus in Heiloo. Dat was voor de oorlog een rooms-katholieke instelling voor verpleging van psychiatrische patiënten. Tijdens de oorlog had de Kriegsmarine langs de Noordzee en Oostzee tachtig ziekenhuizen voor marinepersoneel. In Nederland waren er drie, namelijk in Eindhoven, Bergen op Zoom en Heiloo. De St. Willibrordus was voor de Duitsers gunstig gelegen, dichtbij de havens van IJmuiden en Den Helder. De Duitsers lieten er een zwembad aanleggen, dat na de oorlog nog decennia lang werd gebruikt. De achtergrond van de dood van de Duitser is nooit achterhaald, maar de bezetter vermoedde direct dat het een aanslag van de Nederlandse illegaliteit was. Burgemeester Nieuwenhuijsen van de gemeente Limmen verklaarde dat nog de gemeente of enige ingezetene er iets mee te maken had, maar dat werd door de Duitsers slechts ter kennisgeving aangenomen.
Op zondag 7 januari 1945 arriveerde rond het middaguur op de Provincialeweg een Duitse auto met twee officieren en twee vrachtauto’s, die stopte tussen twee boerderijen. In de eerste vrachtauto zat een executiepeloton van een man of tien. In de tweede vrachtauto zaten tien door de Duitsers ter dood veroordeelde verzetsstrijders, die gevangen zaten in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam. Hanns Rauter, hoofd van de Duitse politie en SS in Nederland, had het bevel gegeven dat de tien Nederlandse gijzelaars als vergelding voor de gevonden Duitse soldaat standrechtelijk gefusilleerd, conform het zogenaamde Niederwachungsbefehl. Willy Lages, bevelhebber van de veiligheidsdienst in bezet Nederland, gaf Untersturmführer Adolf Golder opdracht om als commandant van het executiepeloton op te treden. (meer…)
Jan Coenraad Heriold Folmer van Hanxleden Houwert (Medemblik, 8 april 1906) werkte sinds 1938 in het in- en exportbedrijf en groothandel in specerijen en koloniale waren van zijn vader in Amsterdam. Medio mei 1940 kreeg hij de leiding over het bedrijf. Bij een tegenaanval op 12 mei 1940 onderscheidde hij zich als dienstplichtig sergeant van het 29 Regiment Infanterie bij gevechten nabij de Grebbeberg. Bij Koninklijk Besluit nr. 26 kreeg hij op 12 november 1947 postuum het Bronzen Kruis voor zijn dapper optreden als militair. Vanaf 1942 was Houwert actief in het verzet, waarbij hij de schuilnamen Bleumer, Bolland en Jan Houwing gebruikte. In het begin helpt hij alleen binnen de hulpverlening aan Joodse onderduikers, maar later ging hij ook ondergedoken studenten, arbeiders en spoorwegpersoneel ondersteunen. Als medewerker van Henk van der Tweel (Amsterdam, 20 maart 1917 – Amsterdam, 13 mei 1997) van de Persoonsbewijzencentrale (PBC) van Gerrit van der Veen kon hij makkelijk zorgen voor vervalste persoonsbewijzen, geld, distributiebescheiden en onderduikadressen. De cardioloog Van der Tweel was de meestervervalser medewerker van de Persoonsbewijzencentrale.
Vanaf 1942 werkte hij ook voor de Sectie V van het Algemeen Hoofdkwartier van de Ordedienst (AKH-OD), waarvoor hij Duitse verdedigingsobjecten in beeld bracht. Hij werkte hierbij nauw samen met Dirk Kroon. Met de schetsen en foto’s die hij maakte werden op het hoofdkwartier kaarten vervaardigd. Na de oprichting van de Binnenlandse Strijdkrachten werkte Houwert mee aan het begeleiden van wapentransporten. (meer…)
Zo af en toe moet je eens grote opruiming houden en een paar weekjes geleden was dat voor mijn werkruimte dringend nodig. Allerlei artikelen uit magazines, er jaren geleden uitgescheurd met de verwachting er ooit nog eens gebruik van te kunnen maken, verdwenen in de prullenmand. Stapels tijdschriften vanaf 2008 werden op de weggeefhoek van een lokale Facebookpagina aangeboden. Voor enkele titels kwam snel een paar reacties en kon iemand gelukkig gemaakt worden met dertien jaargangen van een historisch tijdschrift. Andere titels bleken geen enkele geestdrift op te wekken en na twee weken verdwenen ze in de gemeentelijke papiercontainer. Dat kostte toch even wat moeite. Allerlei losse publicaties moesten worden doorgenomen om een keuze te kunnen maken welke weer een tijdje teruggelegd zouden worden om opnieuw stof ge vergaren en welke hetzelfde roemloze einde van eerdere publicaties te wachten stond, die vervloekte papiercontainer. In een van die bladen trof ik een interview met Annelies Petri, een kunstenares waarvan ik toevallig een werk heb en waarvan ik het werk schitterend vind. Dat interview moest natuurlijk eerst gelezen worden voor het op de weggooistapel terecht kwam. (meer…)
.
Foto’s van Albert Arthur Allen.
Dirk Mara Rijk Hendrik Kroon (Den Haag, 27 mei 1909 – Limmen, 7 augustus 1945) verhuisde samen met zijn ouders in 1937 van zijn geboortestad Den Haag naar Soest. Hij was in mei 1940 dienstplichtig sergeant bij de Genie. Na de capitulatie keerde hij terug naar huis en vestigde zich als zelfstandig werktuigbouwkundige/ elektrotechnicus; hij was als vrijwilliger ook betrokken bij de (bos)brandweer. Vanaf 21 mei 1943 moesten alle jongemannen uit de geboortejaren 1922,1923 en 1924 zich verplicht melden bij de Arbeidsinzet. Burgemeester Loek des Tombe (De Bilt, 19 februari 1907 – Apeldoorn, 12 juni 1987), een CHU’er die vanaf oktober 1934 burgemeester was geweest van de gemeenten Abcoude-Baambrugge en Abcoude-Proostdij en in oktober 1939 tot burgemeester van Soest was benoemd, wist dat dit betekende dat de bezetter het bevolkingsregister zouden controleren en gaf aan brandweercommandant Groart de opdracht het register te verdonkeremanen. Groart gaf Gerbrand Zoetelief, Marinus de Moraaz Imans en Dirk Kroon, drie brandweermannen die hij volledig vertrouwde, de opdracht in het gemeentehuis in te breken en te zorgen dat het bevolkingsregister werd ‘gestolen’. Op 25 mei 1943 ging het drietal tot actie over, maar ze hadden hun taak wat te licht opgevat. Ze veronderstelden dat ze met een bakfiets alle persoonskaarten in één keer konden meenemen, maar ze moesten de route van gemeentehuis naar de woning van Kroon aan De Wieksloot twee keer afleggen. Het archief werd daar in een sloot begraven, waarbij Kroon werd geholpen door ‘Addie en Ellie’, twee onderduikers in zijn woning. Wachtcommandant Voet en agent Entrop van de politie, die op de hoogte was gebracht van de actie, hielden zich op de avond van de inbraak ‘doof en blind. De dag daarop konden inspecteur Voerman en rechercheur Meyer niets opmerkelijks vinden en de Rijksspeurhond Wanda nieste zich suf van de ruimschoots gestrooide peper. De bezetter voelde natuurlijk nattigheid en verhoorde korpschef Bakker, maar hij kwam er vanaf met twee jaar voorwaardelijke celstraf gekregen. Burgemeester des Tombe zou aansluitend weigeren werkkrachten aan te wijzen voor Duitse tewerkstelling. Als gevolg daarvan moest hij in oktober 1944 in de buurt van Soest onder te duiken. Al enkele uren na de bevrijding keerde hij terug in Soest, enthousiast onthaald door de bevolking.
Richard Schoemaker (Roermond, 5 oktober 1886 – Sachsenhausen, 3 mei 1942) stamde uit een officiersgeslacht. In 1905 begon hij als cadet aan een opleiding tot officier der Genie aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda. Aansluitend volgde hij aan de Technische Hogeschool de opleiding tot bouwkundig ingenieur. Hij was toen actief in diverse sporten, maar vooral als schermer zeer bedreven. In 1908 nam hij als schermer op het onderdeel ‘sabel individueel’ deel aan de Olympische Spelen in Londen. Hij overleefde daar de eerste ronde, maar eindigde in de tweede ronde op de derde plaats. Het zouden de enige Spelen voor hem blijven, want hij vertrok in 1912 hij samen met zijn broer Charles naar Nederlands-Indië. In Bandoeng begon hij als 1e luitenant; drie jaar later werd hij bevorderd tot kapitein der genie. In deze functie ontwierp en bouwde hij het Paleis van de Legercommandant. In 1920 aanvaarde hij het hoogleraarschap aan de Technische Hogeschool in Bandoeng, die in 1918 werd opgericht. Hij zou deze functie vier jaar bekleden en was daarnaast actief als architect, vaak samen met zijn broer Charles.
Charles Prosper Wolff Schoemaker (Banyubiru, Semarang, 25 juli 1882 – Bandung, 22 mei 1949) was in Nederlands-Indië geboren als oudste van drie zonen van een Nederlands militair. Een deel van zijn jeugd bracht hij door in Roermond, waar in 1886 zijn jongere broer Richard werd geboren. Ook Charles studeerde aan de KMA, waar hij als ingenieur afstudeerde. Hij was in Nederlands-Indië korte tijd als militair actief bij de Genie van het KNIL, daarna directeur gemeentewerken in Batavia en daarna had hij een eigen architectenbureau te Bandoeng. Hij werd een van de belangrijkste Nederlandse architecten in Nederlands-Indië en verwierf de bijnaam ‘de Frank Lloyd Wright van Indië’ vanwege zijn bouwstijl die elementen van de Amerikaanse architect combineerde met de Indonesische wereld. (meer…)
In drie eerdere blogs is al ingegaan op de Ordedienst en organisaties die daaraan nauw verwant waren en vaak ook onderling samenwerkte, zoals de groep rondom Joan Schimmelpenninck, de Mekelgroep, de Schoemakergroep. Er was ook nog de Stijkelgroep, die haar naam dankt aan Han Stijkel, een jonge academicus uit Den Haag die door de Duitsers werd beschouwd als de leider van de verzetsgroep. Stijkel streefde ernaar de verschillende verzetsgroepjes die direct na de bezetting actief waren onder één noemer te brengen. Ook wilde hij voorbereidingen treffen om na de verwachte snelle aftocht van de Duitsers de rust en orde te kunnen handhaven. Een streven dat alle genoemde groepen ook hadden. Aanvankelijk bestond de groep slechts uit een verzameling kleine verzetsverbanden uit Den Haag, de Zaanstreek en Amsterdam, met een zeer uiteenlopende signatuur. Er was een actieve groep uit Koog aan de Zaan, die vooral voortkwamen uit de AJC, de socialistische jeugdbeweging. Maar uit Koog aan de Zaan kwam ook Evert Honig, de directeur van de levensmiddelen-fabriek Honig, het echtpaar Edo-Chambon die eigenaar waren van café-restaurant-hotel De Waakzaamheid en de directeur van autobedrijf Zwart. Alle losse groepjes wisselden onder andere spionagemateriaal met elkaar uit omdat ze manieren zochten om informatie naar Engeland te krijgen. Een duidelijke structuur was er nog niet, de ontwikkeling was nog in volle gang toen de groep werd opgerold.
Evert van Kooten Niekerk (1949) is een Nederlandse beeldhouwer en tekenaar. Hij werd opgeleid aan Academie voor beeldende kunsten Artibus in Utrecht als leerling van de beeldhouwer Jan van Luijn (1916-1995), die in de Tweede Wereldoorlog actief was in het verzet en na de oorlog als eerste grote opdracht kreeg in Utrecht een monument voor de Binnenlandse Strijdkrachten te maken. Dat werd in 1947 door prins Bernhard werd onthuld. Hij zou in totaal maar liefst 53 oorlogsmonumenten maken. Op Van Luijns advies ging Van Kooten Niekerk naar de Rijksacademie van beeldende kunsten in Amsterdam, waar hij verder onderwijs kreeg bij Piet Esser, Paul Grégoire en Theresia van der Pant. Na twee jaar stopt hij met deze opleiding omdat hij na zeven jaar opleiding de behoefte krijgt geheel voor zichzelf te beginnen. Op de Rijksacademie was de opleiding puur figuratief. Vanaf de jaren tachtig maakt hij zich langzaam los van dat figuratieve werk en maakt dan een aantal abstracte werken. Eind jaren negentig keert hij terug naar de figuratieve stijl. Van Kooten Niekerk maakt tekeningen en figuratieve beelden in brons, hout en hardgips, waarbij de mens centraal staat. Sinds 2013 werkt hij aan een serie grote en kleine portretkoppen van dichters en componisten, waarover hij op zijn website een film heeft gezet. Beelden die hij met acrylverf kleurt. Behalve kunstenaar is hij ook freelance docent bij Artibus, de Nieuwe Academie in Utrecht, Het Kunststation Leerdam en van 1999 tot 2007 hoofd van de afdeling beeldende kunst bij het Utrechts Centrum voor de kunsten. Van de Drie Gratiën maakte hij in 2010 en 2011 drie kleurrijke tekeningen, die nogal behoorlijk afwijken van de gebruikelijke voorstelling van de drie Griekse godinnen.
Lou Jansen (Amsterdam, 28 maart 1900 – Scheveningen, 9 oktober 1943) was een Nederlandse communist en verzetsman. Tot 1938 was hij kantoorbediende en vertegenwoordiger, daarna kwam hij in dienst van het secretariaat van de CPN. Van die partij was hij in 1930 lid geworden. In 1935 was hij namens de CPN lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland en lid van de Amsterdamse gemeenteraad. In mei 1940 moest de communistische partij na de Duitse inval ondergronds en werd Lou Jansen met Paul de Groot (1899-1986) en Jan Dieters (1901-1943) gekozen in het driemanschap dat de illegale partij ging leiden. Jansen zou zich vooral bezighouden met Amsterdam, waar de partij veel leden had. Dieters moest het contact met de andere districten in het land te onderhouden, wat hij deed vanuit Noord-Brabant en later de IJsselstreek. Op 25 februari 1941 verspreidde de CPN in Amsterdam een manifest, dat een grote invloed had op het uitbreken van de Februaristaking van 25 en 26 februari 1941. Het was de eerste grootschalige verzetsactie tegen de Duitse bezetter in Nederland en het enige massale en openlijke protest tegen de Jodenvervolging in bezet Europa. De aanleiding waren de eerste razzia’s in Amsterdam waarbij honderden Joodse mannen opgepakt werden. Lou Jansen was de belangrijkste samensteller van dit manifest. Een tweede poging van Jansen op 6 maart 1941 en nieuwe staking uit te roepen mislukte echter.
68e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
August Kappler (Mannheim, 11 november 1815 – Stuttgart, 20 oktober 1887) was een Duitse onderzoeker en ondernemer, die in december 1846 in Suriname het plaatsje Albina stichtte in een bocht van de Marowijnerivier, de grensrivier tussen Suriname en Frans-Guyana. Nadat hij in zijn geboorteplaats de lagere school had afgemaakt, begon hij een opleiding in de handel, eerst in Stuttgart en later in Heilbronn. In juni 1935 besloot de negentienjarige Kappler vanwege de slechte economische situatie in Duitsland het land te verlaten en vertrok naar Griekenland. Daar wilde hij dienst nemen in het leger van de staat die zich dan recent had losgemaakt van het Osmaanse Rijk. Omdat hij niet beschikte over de gewenste papieren mislukte dat plan. Hij keerde terug naar Stuttgart, om direct door te trekken naar Nederland om daar in dienst te treden van het Koninklijke Nederland-Indische Leger (KNIL). In december 1835 nam hij als 20-jarige in Harderwijk dienst in dat leger. Daar was echter zojuist een legeronderdeel vertrokken naar de verre kolonie, zodat Kappler werd ingedeeld bij een eenheid die naar Suriname zou afreizen. Op 16 december 1835 reisde hij met het transportschip Prins Willem Frederik Hendrik af naar Suriname, waar hij op 18 januari 1836 aankwam en kon beginnen aan een dienstverband van zes jaar. Het schip zeilde eerst de Surinamerivier op, waar de soldaten in Nieuw-Amsterdam aan land gingen. Twee weken later werden ze overgebracht naar Fort Zeelandia.