HET BEEST VAN GÉVAUDAN
De voormalige Franse provincie Gévaudan komt nagenoeg geheel overeen met het huidige departement van de Lozère in de regio Languedoc-Roussillon. In de vroege middeleeuwen behoorde het gebied tot het Graafschap Toulouse met eerst Javols en later Mende als centrum. Het werd Frans gebied in 1258. In 1789 kwam met de Franse Revolutie een einde aan de macht van de provincies; in 1790-1791 werd de provincie Gévaudan hernoemd tot het departement Lozère. De naam Gévaudan bleef echter bewaard door het legendarische Beest van Gévaudan, een mysterieus roofdier dat in 18e eeuw veel dodelijke slachtoffers maakte. In de periode 1764-1767 viel het enorme monster namelijk mensen aan en maakte tientallen slachtoffers. Het afgelegen gebied Gévaudan was enkele jarenlang een angstige streek, een gebied dat men beter kon vermijden.
De eerste aanval van het beest vond plaats op 1 juni 1764. Een vrouw uit Langogne zag een grote hond uit het bos komen, die haar direct aanviel. Het dier kon echter door de stieren van de boerderij worden weggejaagd. Op 30 juni 1764 werd in Gévaudan de viertienjarige Jeanne Boulet aangevallen terwijl ze schapen aan het hoeden was. Als schuldige voor haar dood werd ‘het woeste beest’ opgeschreven. Het beest was na de eerdere aanval in Langogne dus bij de lokale bevolking bekend. Wellicht waren er hier en daar nog andere mislukte aanvallen geweest. Wat iedereen daarbij wel was opgevallen was dat het roofdier op een ongebruikelijke manier aanviel. Roofdieren gaan gebruikelijk naar de benen of de keel, maar dit beest richtte zich op het hoofd. De trieste dood van de jonge Jeanne was geen reden voor paniek, want aanvallen door wilde dieren waren geen zeldzaamheid. Dat veranderde echter toen in augustus een vijftienjarig meisje en een zestienjarige jongen werden aangevallen en deze aanval ook niet overleefde. In september volgde nog eens vier aanvallen. Een van de slachtoffers was een zesendertigjarige vrouw die nota bene vlak voor haar voordeur door ‘het woeste beest’ was doodgebeten. De aanvallen werden nu een serieuze bedreiging.
Ook provinciale ambtenaren waren op de hoogte gebracht van de gevaarlijke situatie in Gévaudan door een monster die op mensen joeg. Er werd en jacht op het beest op gang gebracht. Kleine groepen jagers gingen op pad, hopend op hun patrouille op het beest te stuiten. Toen dat niets opleverde werden professionele troepen ingeschakeld. Op het hoogtepunt waren bij de jacht een kleine 30.000 man betrokken. De reputatie van het beest had toen al gigantische proporties aangenomen. Er werd steeds meer gesproken over een reusachtig monster dat door de streek trok. Het werd helemaal groot nieuws toen de Courrier d’Avignon uitvoerige stukken ging publiceren over ‘la bête du Gévaudan’. De veelvuldige
bloedige aanvallen door een onnatuurlijk groot en mythisch beest werd daarna snel een internationale sensatie. Tot ver over de regionale grenzen werd het ‘Bête du Gévaudan’ bekend door liedjes, prentjes en krantjes.
In de achttiende eeuw werd het leven van de plattelandsbevolking nog beheerst door bijgeloof, vooral in weerwolven en duivels. De bisschop van Mende stoorde zich hier al lang aan en gebruikte nu de angst onder de bevolking om te verkondigen dat God het monster had gezonden om de plattelanders te bestraffen voor hun zondige bijgeloof. Hij
verkondigde dat ze eerst wat meer moesten gaan bidden om zich van het monster te bevrijden. Het gevolg was dat de bevolking het beest ging beschouwen als de duivel in dierlijke gedaante.
Op 12 januari 1765 wist de jongen Jacques Portefaix samen met zes vrienden een aanval van het wilde dier af te slaan door bij elkaar te blijven staan. Toen de Franse koning Louis XV dit hoorde, besloot hij zich ook met de zaak te bemoeien. Jacques werd vorstelijk beloond (300 livres) voor zijn dappere actie en de koning besloot zijn koninklijke Louvetiers (wolvenjagers) naar Gévaudan te sturen om het beest op te sporen en er eindelijk eens mee af
te rekenen. De professionele wolvenjager Jean-Charles-Marc-Antoine Vaumesle d’Enneval en zijn zoon Jean-François reisden af naar de streek om het dier te doden. De beroemde jagers zouden in het verleden al ruim 1.200 wolven hebben gedood, dus de verwachting was dat nu snel met het beest zou worden afgerekend. Op 17 februari 1765 kwamen beide jagers met hun acht voor de wolvenjacht afgerichte bloedhonden aan in Clermont-Ferrand. Vader en zoon d’Enneval bemerkten al snel dat de dichte naaldwouden soms dagenlang in nevelen gehuld waren en dus een moeilijk jachtterrein vormden. De daaropvolgende maanden doodden ze een groot aantal wolven, maar steeds opnieuw bleek dat ‘de moordenaar’ nog
steeds niet was gedood. De aanvallen gingen gewoon door. In juni 1765 verving de koning hen daarom door zijn luitenant van de koninklijke jacht, François Antoine. Hij kwam op 22 juni 1765 aan in Le Malzieu.
Op zondagochtend 11 augustus 1765 waren Marie-Jeanne Valet (19 jaar) en haar twee jaar jongere zusje Thérèse onderweg naar een naburige boerderij. Bij het oversteken van een smal bruggetje over de rivier de Desges bij het dorp Paulhac sloeg het monster plotseling toe en ging daarbij op zijn achterpoten staan om de meisjes te bespringen. Marie-Jeanne slaagde er echter in om een puntige stok in de borstkas van het beest te steken, dat daardoor in het water terechtkwam en op de vlucht sloeg. Uit de beschrijving van Marie-Jeanne kon worden afgeleid dat eerder sprake was van een
grote hond dan van een wolf. Het beest was van voren veel groter dan van achteren, had een zwarte rug en een grote, platte kop. Geschat wordt dat in die tijd in de afgelegen gebieden van Frankrijk zo’n twintigduizend wolven leefden, zodat de bevolking een goed beeld had hoe de beesten eruitzagen. Veel ooggetuigen beschreven het monster niet als een wolf, maar als een wolf. Toch bleef men jagen op wolven.
Op 21 september 1765 doodde Antoine in de buurt van de abdij van Chazes een grote wolf: tachtig centimeter hoog, een lengte van 1.70 meter en maar liefst zestig kilo zwaar. Hij noemde het enorme beest ‘le loup de Chazes’. Trots rapporteerde Antoine naar de koning: ‘Hierbij verklaren wij dat wij nog nooit een zo grote wolf gezien hebben. Daarom denken wij dat dit het dier is dat we zochten en dat zoveel onrust veroorzaakt heeft.’ Diverse overleven van aanvallen lieten weten het beest aan een aantal littekens te herkennen en bevestigde dat het beest eindelijk gedood was. De wolf werd opgezet, naar het paleis in Versailles gestuurd en daar in het koninklijk paleis tentoongesteld. Dagenlang werd het dode beest daar bewonderd door de hofadel en tal van genodigden. François Antoine bleef eerst nog in de streek om het vrouwtje en de twee volgroeide welpen van het beest op te sporen. Het vrouwtje en een van de welpen wist hij te doden, de andere welp werd verwond en men nam aan dat die dat niet zou overleven. Daarna vertrok ook Antoine naar Versailles op zijn beloning van meer dan 9000 livres in ontvangst te nemen. Hij werd verder overladen met roem en kreeg een aantal fraaie titels.
Maar op 2 december 1765 was er in La Besseyre-Saint-Mary een nieuwe aanval van het beest, waarbij twee kinderen zwaargewond werden. Daarna volgden nog een groot aantal aanvallen met vele zwaargewonden en doden. In 1766 sloeg het monster opnieuw enkele keren toe, maar in de eerste maanden van 1767 bleef het rustig. In de vroege zomer van 1767 waren daarom nog maar twaalf jagers op zoek naar het beest, waaronder een zekere Jean Chastel. In april-mei 1767 werden er in een periode van tien dagen vijf mensen vermoord. De lokale bevolking ging opnieuw nu met grote groepen mannen massaal op jacht. Op 19 juni 1767 verbleef Chastel urenlang in het bos van Ténazeyre toen hij bij het lezen in een gebedenboek werd gestoord toen ineens een groot beest uit het donkere struikgewas kwam en even inhield om aan het volle licht te wennen. Chastel maakte van dat moment gebruik om zijn vuursteengeweer aan te leggen en een dodelijk schot af te vuren. In de buurt van Sogne d’Auvers wist hij het een dier te doden. Het gedode beest werd overgebracht naar het Château de Besque, waar het in aanwezigheid van de markies d’Apcher aan een grondig onderzoek werd onderworpen. In het autopsierapport dat door notaris Marin werd opgemaakt werd geconcludeerd dat het niet om een wolf ging maar om een uitzonderlijk grote hond. In het rapport werden ook een aantal getuigenissen in opgenomen van overlevenden, die bevestigen dat het hier inderdaad het monster betrof dat hen bijna fataal was geworden. De aanvallen bleven nu definitief uit, zodat werd aangenomen dat Chastel degene was die uiteindelijk afrekende met ‘het beest van Gévaudan’, dat tussen 1764 en 1767 mensen aanviel in de bergen van Margeride in Zuid-Centraal-Frankrijk. Op basis van ambtelijke documenten werd gesproken over 198 aanvallen, waarbij 36 mensen gewond werden en 123 gedood. Andere bronnen houden het echter op 306 aanvallen met 52 gewonden en 123 doden. Het beest scheen een voorkeur te hebben gehad voor vrouwen en kinderen, wat kan worde toegeschreven aan het gebruik dat die vaak alleen of met z’n tweeën werkten, waardoor zij makkelijke slachtoffers waren. Mannen werkten in grotere groepen en hadden dikwijls wapens, zodat ze zich beter konden verdedigen.
Er wordt nog steeds gespeculeerd over de exacte identiteit van het dier. Want ondanks de massale jacht hadden de jagers geen flauw benul wat voor soort prooi ze achterna zaten. De meest gangbare theorie was dat het een wolf van buitengewone proporties was. Anderen opperde dat het een hyena moest zijn. Veel ooggetuigen vonden echter dat het beest te groot was om een wolf te kunnen zijn en er bovendien heel anders uitzag. Hij had een lange staart, op zijn rug een zwarte streep, een roodachtige vacht, de snuit van een varken of juist de kop van een kat. Met elke beschrijving van het mysterieuze beest werden de speculaties extremer. De Courrier d’Avignon schreef dat het mogelijk een ontsnapte panter was, maar die krant had de reputatie eerder op sensatie dan waarheidsvinding uit te zijn. Andere kwamen met wilde theorieën over hybride beesten en mythische wezens. Was het misschien een kruising tussen een beer en een wolf. Of een kruising van een leeuw en ander wild dier. Ook het oude geloof in weerwolven dook weer op. Sommige overlevenden beweerden namelijk dat ze het beest op twee poten hadden zien lopen. Slechts over één ding was men het met elkaar eens: het beest van Gévaudan was niet zomaar een wolf.
Een onderzoek uit 2002 naar aanvallen van wolven op mensen, nog steeds een grote rariteit, benadrukte dat het geen wolf moet zijn geweest. Het beest richtte zich niet op de benen of keel, wat wolven doen, maar probeerde met geweld het hoofd te vermorzelen of zelfs te verwijderen. Het is ongebruikelijk dat het beest zich op mensen richtte, terwijl er op hetzelfde moment in de directe omgeving schapen of ander vee aanwezig was. Ook viel het beest van Gévaudan vaker volwassenen aan dan de gemiddelde wolf doet. Omdat de grootte van de prooi in verband staat met grootte van een roofdier, moet het beest veel groter zijn geweest dan een wolf. In een artikel van National Geographic uit september 2016 beweerde Karl-Hans Taake dat het een mannelijke leeuw moet zijn geweest. Dat zou kloppen met de verklaringen over een roodachtige vacht, lange staart en zwarte streep op de rug. Ook het gebruik van klauwen, de enorme kracht en het feit dat het beest klaarblijkelijk meerdere schotwonden overleefde, zouden daarmee in overeenstemming zijn.
Het verhaal van het beest van Gévaudan wordt ook op andere manieren leven gehouden. Marie-Jeanne Valet werd door haar krachtdadige optreden in augustus 1765 een beroemdheid. In het dorpje Auvers werd in 1995 een beeldhouwwerk van Philippe Kaeppelin onthuld om de dappere Marie-Jeanne te herdenken. Er zijn van het ‘beest van ‘Gévaudan’ ook beelden in Marvejols en Saugues. In Saugues bevindt zich ook het Musée fantastique de la Bête du Gévaudan en in La Bresseyre-Saint-Mary staat een monument van Jean Chastel, de man die uiteindelijk het beest neerschoot. Hier en daar kan men in het landschap interessante verwijzingen vinden naar het historische monster.
Het Beest van Gévaudan is een populair thema bij liefhebbers van weerwolfverhalen, bij de pseudowetenschappers van de cryptozoölogie (die op zoek zijn naar mogelijke dieren als zeemeermannen, het monster van Loch Ness, Bigfoot, Yeti en dergelijke) en bij samenzweringstheoretici. Een van die samenzweringsverhalen kwam als snel in omloop. Het verhaal werd de wereld in geslingerd dat Jean Chastel zelf verantwoordelijk voor de aanvallen. Hij zou allerlei mensen hebben aangevallen en gedood en daarna een grote hond hebben gebruikt om de sporen te maskeren. Op basis hiervan kwam nog in 2002 een film uit, La Bête du Gévaudan, waarin de bevolking van het afgelegen bergdorpje Saugues in doodsangst leefde na een reeks gruwelijke moorden door een verschrikkelijk monster. De dorpelingen, aangevoerd door abbé Pourcher, waren ervan overtuigd dat de hugenootse smid Jean Chastel de moorden op zijn geweten had, maar de jonge arts Pierre Rampal geloofde in Chastel onschuld en ging op onderzoek uit. De mysterieuze geschiedenis was een inspiratie voor allerlei verbeeldingen in literatuur, film en andere media.

