CEES COLIJN
In de vier nummers in juni 1945 – De Zwerver 47 (3 juni 1945) tot De Zwerver 50 (29 juni 1945) – stonden in totaal 71 oproepen (er is genummerd tot 72, maar nr. 39 is per ongeluk overgeslagen) over personen waarvan nog steeds niet bekend was of zij nog leefden en zo ja, waar ze dan verbleven. De oproepen waren steeds voorzien van de toevoeging met spoed te berichten aan het Centraal Bureau van de LO-LKP indien men nuttige informatie kon verstrekken. Zie hier voor het overzicht van de 71 oproepen.
In De Zwerver nummer 48 van 15 juni 1945 verscheen de volgende oproep: ‘Hiermede een vriendelijk verzoek aan ieder, die inlichtingen kan geven over mijn man, CORNELIS COLIJN, geb. 12-4-1905 te Voorhout. Hij is eerst in Dachau geweest. Daarna heb ik een niet-officieel bericht ontvangen, dat hij tijdens een bombardement, 4 October 1944 te Heil(s)ingen, overleden is in een kamp. Inlichtingen onder nr. 17 van ons blad.’
Cornelis Colijn (Voorhout, 12 april 1905 – Hersbruck, 4 oktober 1944) was de zoon van een bloemenbollenkweker uit Voorhout, gelegen in de Bollenstreek, ten noorden van Leiden. In 1924 woonden de Colijns in Bergen onder de rook van Alkmaar en werd Cees Colijn ingeschreven in de militieregisters met de toevoeging dat hij bestemd was om de opleiding tot onderofficier te gaan volgen. Op 30 september 1925 ging hij met groot verlof, een dag later volgde de benoeming tot sergeant. Volgens de militie-inschrijving ging hij op 25 augustus 1928 voor een tweede maal en op 28 februari voor de derde maal met groot verlof. Op 5 september 1935 trouwde hij op 26-jarige leeftijd in Alkmaar met de even oude Antje Teitsma, de dochter van een politieagent in Alkmaar. Op moment van trouwen waren de ouders van Cees Colijn al woonachtig in Anna Paulowna en was Colijn inwonende in Heiloo, iets ten zuiden van Alkmaar, waarschijnlijk werkzaam in een tuindersbedrijf. Het huwelijk zou kinderloos blijven. Het echtpaar vestigde zich aan de Zandvaart 24 in het Noord-Hollandse Breezand, gemeente Anna Paulowna.
In de loop van 1942 werd Colijn lid van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) om hulp te geven aan onderduikers in de Wieringermeer, meer in het bijzonder in zijn woonplaats Breezand. In de avonduren en op zaterdag fietste hij door de Wieringermeer en de Waardpolder om te kijken of hij nieuwe onderduikadressen kon vinden. Hij regelde voor de onderduikers ook distributiebonnen en verspreiden op zijn fietstochten ook de illegale krant Trouw. Cees Colijn werd op 15 maart 1944 thuis gearresteerd, na te zijn verraden door dorpsgenoot Michiel Wouter Drijfhout (1908-1945). Die was van maart 1943 tot februari 1944 verplicht tewerkgesteld geweest in Duitsland en was toen hij op verlof was ondergedoken bij zijn ouders in Anna Paulowna. Die waren behoorlijk anti-NSB en anti-Duits. Dat gold ook voor zijn broer Johan, die in oktober 1944 had geprobeerd het bevrijde Zuiden te bereiken, maar bij te overtocht ter hoogte van Ophemert verdronken. Des te vreemder dat Michiel waarschijnlijk lid was van de NSB, de WA en de Nationaal Socialistische Nederlandse Arbeiders Partij (NSNAP). Hij verspreidde ook nationaalsocialistische blaadjes. Op zaterdagavond 31 maart 1945 drongen enkele leden van de
plaatselijke knokploeg het woonhuis van de familie binnen of Machiel te confronteren met zijn verraad van Colijn en waarschijnlijk van twee andere verzetsmannen uit het dorp (zie onder). Toen een van de KP’ers zijn pistool op Michiel richtte, kwam zijn moeder tussenbeide. Ze werd direct dodelijk getroffen en kort daarna werd ook Michiel Drijfhout door de knokploeg gedood.
Colijn werd bij zijn arrestatie meegenomen dor vier Duitse soldaten van de Sicherheitsdienst. Vanaf 21 april 1944 zat Cees Colijn in Kamp Vught, vanaf 26 mei 1944 zat hij gevangen in Dachau (kampnummer 68957) en van daaruit werd hij doorgestuurd naar Kamp Flossenbürg. Volgens de Duitse Overlijdensakte zou Cornelis Colijn op 39-jarige leeftijd op 4 oktober 1944 bij een bombardement zijn omgekomen in het buitenkamp Hersbruck, dat in de periode 17 mei 1944 – april 1945 in bedrijf was. In die periode zaten hier ongeveer 9.000 gevangenen uit meer dan
twintig landen, waaronder 1.300 Joodse gevangenen. Van deze groep zou 4.000 man de oorlog niet overleven. Gemiddeld stierven er dertig man per dag als gevolg van de zware dwangarbeid, namelijk het in de berg uitgraven van een gangenstelsel met een totale lege van 3,9 kilometer, de zogenaamde Doggerstollen. Die moest dienen voor een onderaardse motorenfabriek voor vliegtuigen.
Cees Colijn ligt begraven op het Nederlands Ereveld Frankfurt (vak/rij/nummer B 2 2) in Frankfurt am Main, waar zich 756 graven bevinden. Op een stenen drieluik zijn de namen van nog eens 242 slachtoffers zonder een graf vermeld. Op de sokkel van het monument ‘De vallende man’ staat gegraveerd dat hier personen worden herdacht die zijn omgekomen door de Arbeitseinsatz of zijn omgekomen in de concentratiekampen Dachau, Flossenbürg of Natzweiler.
Aan de Burgemeester Mijnlieffstraat in Anna Paulowna bevindt zich een oorlogsmonument en plaquette dat herinnert aan de drie verzetsmensen uit het dorp die de oorlog niet overleefden: Cees Colijn, Leendert Pieterse en Pieter Bergman. De huisschilder Leendert Pieterse was hoofd van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) in Breezand, waarvoor ook zijn zoon Jan Pieterse en Cees Colijn actief waren. Pieterse had op zijn bedrijf vaak onderduikers en was steeds op zoek naar nieuwe onderduikadressen. Leendert werd door verraad opgepakt en overgebracht naar de concentratiekampen Sachsenhausen en Buchenwald. Op 4 april 1945 werd Leendert getransporteerd naar de mijnen in Zuid-Duitsland, maar toen hij onderweg in elkaar zakte, werd hij met nekschot afgemaakt. Niemand weet waar en of hij is begraven. Pas op 12 juni 1945 kregen zijn vrouw en kinderen van een bevrijde lotgenoot te horen dat hij was overleden. Ook de bloembollenkweker Pieter Bergman (1920-1945) had op zijn boerderij in Anna Paulowna onderduikers en was lid van een sabotagegroep uit Den Helder. Z’n boerderij was een vergaderplek voor de Binnenlandse Strijdkrachten en een bergplaats voor wapens en munitie. In een nabijgelegen schuur werd geoefend met stenguns. Door verraad werd Pieter op 5 februari 1945 op zijn boerderij door de Sicherheitsdienst gearresteerd. Hij kreeg geren gelegenheid om afscheid te nemen van zijn vrouw Aaltje en zoontje Peter. Hij werd overgebracht naar de gevangenis in Amsterdam. Veertien dagen later werd hij en met negen andere jongemannen opgehaald en met een vrachtauto overgebracht naar Zwanenburg. Daar werden ze zonder enige vorm van proces doodgeschoten als vergelding voor een schietpartij twee dagen eerder waarbij het verzet twee Duitsers had doodgeschoten. Het vuurpeloton stond onder leiding van de beruchte SS-commandant Johann Stöver, die de oudere mannen uit het dorp de opdracht gaf langs de tien gefusilleerde mannen te lopen. Hij dreigde ook de aanwezige vrouwen en kinderen: ‘Hierheen kijken, anders leggen we jullie ernaast!’. Begrafenisondernemer Bleekemolen uit Amsterdam begroef hierna de slachtoffers in het duingebied bij Overveen. Pieter Bergman werd later herbegraven op de Erebegraafplaats Bloemendaal.
