JOHAN BERENDSEN, deel 2
Weer een dag later werd door Johan Berendsen met dezelfde meedogenloosheid Willem Kohlen (1881-1944) geëxecuteerd. Op 19 september liet de bezetter weten dat de binnenstad van Venlo moest worden ontruimd omdat het centrum Sperrgebiet zou worden. Ook het echtpaar Willem en Johanna Kohlen laden het broodnodige op een kar om hun woning te verlaten. Er ontstond commotie toen een medebewoonster van de Hakkesplaats de 63-jarige koopman en kraamverhuurder Kohlen, die de reputatie had nooit een blad voor de mond te nemen, ervan beschuldigde een portret van Adolf Hitler bij de vuilnis te hebben gezet en linnengoed van haar te hebben gestolen. Kohlen schamperde dat hij haar ‘stinkonderbroek’ niet nodig had. De jonge vrouw was echter in gezelschap van enkele Duitsers, die Kohlen een paar klappen gaven, zijn huis insleurden en daar verder mishandelden. De buurvrouw, werkzaam in het Deutsches Haus, en de Duitsers gingen vervolgens naar het pakhuis van de koopman en verdwenen iets later met twee kisten. Kohlen sloeg het advies in de wind zo snel mogelijk te verdwijnen. Toen de Duitsers terugkwamen, werd hij gearresteerd. Daarna werd door hen Johan Berendsen gebeld om naar de Ortskommandant in de Paterskerk te komen, Daar werd hem bevolen om een plunderaar te executeren. Berendsen en een AKD-collega, wachtmeester Sytze Blaauw, namen Willem Kohlen die avond mee en brachten hem bij de machineloods van de Maasbuurt-Spoorweg dicht bij het oude station met acht tot tien kogels om het leven. Een pater van de Sint-Josephparochie die het Heilig Oliesel wilde toedienen, werd door Berendsen weggestuurd. Een monteur van de Maasbuurt Spoorweg, L. Heurkens, had gezien wat er was voorgevallen en in oktober 1945 bleken ook twee andere personen getuigen te zijn geweest. Een van die getuigen beet hij toe: ‘Dit doen we met plunderaars!’ en in een rapport noteerde hij dat de man bij een vluchtpoging was neergeschoten. Het stoffelijk overschot van Wiel Kohlen werd overgebracht naar de begraafplaats aan de Kerkhofweg. Sytze Blaauw kreeg na de oorlog de doodstraf, maar werd later omgezet in een lange vrijheidsstraf. Mejuffrouw B., de boosaardige buurvrouw, werd ondanks halsstarrig ontkennen veroordeeld tot 3,5 jaar opsluiting in een Rijkswerkinstelling.
Pas na de oorlog bleek dat Kohlen in zijn opslagplaats Joden verborg die op de vlucht waren voor de nazi’s. Ze verbleven er meestal een nacht en trokken dan verder, naar een volgend veilig adres. Omdat Kohlen besefte dat dit erg gevaarlijk was, sprak de man die altijd het hart op de tong had hier met niemand over, zelfs niet met zijn eigen vrouw. Het is goed mogelijk dat de Duitsers via die buurvrouw toch op de hoogte kwamen van Kohlen’s clandestiene werk. Na de oorlog meldde zich een Joodse familie bij de weduwe Kohlen om hem te bedanken. De schok was groot toen ze vernamen dat hun helper in de nood zelf was vermoord.
Vooral na Dolle Dinsdag op 5 september 1944 was Berendsen helemaal ontspoord. Zijn echtgenote en kinderen vluchtten naar Duitsland en de radeloze Berendsen klampte zich steeds meer vast aan de nieuwe Duitse machthebber in Venlo, de misdadige SS’er Helmut Temmler. Die zette de AKD’ers in als ‘privépolitie’ voor zijn criminele opdrachten, zoals grootscheepse plunderingen van kunstwerken. De drie rucksichtslose moorden vonden na Dolle Dinsdag plaats. Omdat zelfs de nazi’s het optreden van Temmler te ver vonden gaan, werd hij overgeplaatst naar Arnhem, waar hij overigens onverdroten verder ging. Met Temmler verdwenen ook de AKD’ers ui Venlo. Vooral door de moord op het echtpaar Maisonpierre-Compris werd binnen vier dagen bij de Duitsers geklaagd door een Venlose politieman, hoofdwachtmeester Johannes Heurkens. Die had al vanaf de dag van de moord inspanningen gedaan om te achterhalen wat zich in de bossen had afgespeeld (zie Joods Amsterdam). Hij zorgde ook voor een deugdelijke begrafenis op de Joodse begraafplaats in Venlo. Vanwege zijn drastisch optreden werd Berendsen en zijn mannen, na lang aandringen door burgemeester Jo Zanders, uiteindelijk op 10 oktober 1944 (twee dagen na de grootschalige kerkrazzia’s) door de Sicherheitsdienst gearresteerd en uit Venlo verwijderd. Hij ging elders zijn AKD-werkzaamheden voortzetten.
Rond de bevrijding verbleef Berendsen in Noord-Holland, waar hij op 10 mei 1945 door het 1e Canadese leger werd gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis van Scheveningen. Waarschijnlijk hoopte hij toen als Duitse krijgsgevangene nog op een milde behandeling, omdat hij op dat moment de onschuldige functie had van Hauptwachtmeister bij het Polizei Freiwilligen Batallion Niederlände. Hij werd echter snel herkend als De Schrik van Venlo en in de strafgevangenis in Scheveningen vaak tot bloedens toe geslagen of kreeg geen eten. De taferelen die hij om zich heen zag, met zelfmoorden of pogingen daartoe, zullen hem niet gerust hebben gesteld. Op 4 mei 1945 werd hij tijdelijk overgebracht naar het politiebureau in Venlo in het kader zijn het onderzoek naar de door hem begane misdaden. Toen de meest gehate man van Venlo voor het raam van het politiebureau ten toon werd gesteld aan het publiek laaide de agressie huizenhoog op. Ook in Venlo kreeg hij slaag. Hij werd er onder meer door enkele ‘hulppolitieagenten’ afgetuigd. Hij moest zijn h
anden in de lucht steken en ze sloegen hem met gummiknuppels, onder het roepen van ‘Hoger. Hoger’. Ook gaf een enkele wraaklustige bezoeker hem een klap. Hij moet onmiddellijk hebben beseft dat zijn zaak er niet best voorstond. Hij was toen 33 jaar, maar zag eruit als een oude afgeleefde man.
Op 4 oktober 1945 werd hij in de gevangenis van Scheveningen gefotografeerd: ‘Dus zo zag de Schrik van Venlo eruit toen hij op 4 oktober 1945 van de gevangenis van Scheveningen was overgebracht naar de stad waar hij rouw, leed en angst had gebracht. Een verfomfaaide man van in de dertig, de broekspijpen van zijn Duits uniform in de sokken gestoken. Het kwaad op klompen. Geboeid en zo te zien met stomheid geslagen. Zou hij nog gehoopt hebben op genade? Of wist hij dat hij alle troeven had verspeeld? De dood en doodsangst had hij vaak in de ogen gezien van zijn weerloze slachtoffers. Maar zijn eigen dood voor het vuurpeloton durfde hij die ook onder ogen te zien? Wie was hij eigenlijk Johan Berendsen, bijgenaamd de Schrik van Venlo? De man die verbeten joeg op onderduikers, verzetsmensen en jongens en mannen die probeerden de Arbeitseinsatz te ontlopen. De collaborateur die plunderde en mishandelde. De oorlogsmisdadiger die drie mensen doodschoot omdat zijn superieuren het hem hadden bevolen. Wat ging er in hem om? Is hij nooit in conflict geraakt met zijn geweten? Of was hij een van de mensen van wie gezegd wordt dat ze geen geweten hebben.’
De Schrik van Venlo sprak nauwelijks tijdens het proces tegen hem. Hij bleef onbewogen toen de eis werd uitgesproken: de doodstraf. Op 26 maart 1946 werd Herman Berendsen in Maastricht door het Bossche Bijzonder Gerechtshof, waarin zittingen vaak plaatsvonden in Roermond en Maastricht, schuldig bevonden aan moord in koelen bloede op het echtpaar Maisonpierre en W.H. Kohlen. Tal van andere misdaden werden in het vonnis niet meegenomen, omdat deze twee gevallen voldoende waren om hem tot de doodstraf te veroordelen. Op 27 juni 1946 werd zijn beroep in cassatie verworpen en op dinsdag 2 mei 1947 werd op zijn gratieverzoek afwijzend beschikt door koningin Wilhelmina. Ook Berendsen kreeg trouwens bijna gratie. KVP-minister Van Maarseveen van Justitie hanteerde de geheime norm voor de doodstraf dat een Nederlandse oorlogsmisdadiger minstens twintig doden op zijn geweten moest hebben en voor het daadwerkelijk uitvoeren van de doodstraf gold de voorwaarde dat er viermaal – tweemaal in hoger beroep – de doodstraf moest zijn geëist en gevonnist. Zo niet, dan volgde onherroepelijk gratie. Tegen Berendsen werd tweemaal de doodstraf geëist en tweemaal ook uitgesproken, maar er waren geen aantoonbare twintig doden. Van Maarseveen stuurde dus een gratieverzoek van Berendsen met een gunstig advies naar de Koningin. Onverwachts ontving officier fiscaal baron Van Voorst tot Voorst nog tientallen processenverbaal over wandaden van Berendsen, die hij direct doorstuurde naar de minister. Het gratieverzoek werd teruggehaald en het advies werd veranderd van positief naar afwijzend.
Toen het gratieverzoek werd afgewezen biechtte Johan Berendsen in Kamp Vught in alle vroegte en vroeg vergiffenis voor zijn oorlogsmisdaden. Daarna at hij in het bijzijn van zijn echtgenote twee boterhammen en dronk een kop koffie. Om kwart voor acht reed een busje voor met tien tot twaalf militairen, vrijwilligers onder aanvoering van een sergeant. De geboeide Berendsen werd in het busje naar de militaire schietbaan gereden. Daar bevonden zich al een kapitein, een officier van justitie en een arts. De 34-jarige oorlogsmisdadiger Johan Berendsen werd ’s morgens om acht uur in Vught gefusilleerd. Dokter Van Puyvelde uit Den Bosch constateerde dat een genadeschot niet nodig was. Binnen enkele minuten was de executie van Johan Berendsen voorbij. Om elf uur die ochtend was Annie Berendsen-de Vries terug in Blerick. Huilend liep bij de buren achterom, terwijl ze uitriep: ‘Ze hebben mijn man doodgemaakt!’ De buurvrouwen hebben ondanks alles toch medelijden en huilen met haar mee. Annie Berendsen-de Vries, een fanatiek NSB-lid die van alle terreurdaden van haar echtgenoot op de hoogte was, bleef de rest van haar leven met haar drie jonge kinderen in Blerick wonen, vlak bij haar ook bestrafte ouders. Begin december 1946 werd ze zelf voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Het gezin kreeg het zwaar te verduren, want het hele dorp wist dat de zware oorlogsmisdadiger Berendsen de echtgenoot en vader was. Ze overleed in 1961 op slechts 44-jarige leeftijd.
