WESTERWEELGROEP

Joop Westerweel (Zutphen, 25 januari 1899 – Vught, 11 augustus 1944) was de zoon van een drukker in Zutphen. Zijn ouders werden later lid van de Vergadering van Gelovigen, een uit Engeland afkomstige protestantse vernieuwingsbeweging. Inspiratiebron voor hen waren de eerste christelijke bewegingen, gekoppeld aan eerbied voor het Oude Testament. Joop brak al jong met de Vergadering, maar de bijbel bleef voor hem een inspiratiebron. Hij was rond 1920 politiek actief ter linkerzijde van sociaaldemocratische SDAP. Als pacifistische christenanarchist geloofde hij sterk in een geweldloze oplossingen van conflicten. Hij werd dan ook onvermijdelijk dienstweigeraar toen hij opgeroepen werd voor militaire dienst. Hij was op dat moment werkzaam als onderwijzer in Nederlands-Indië. Hij kreeg een gevangenisstraf en werd het land uitgewezen. In Nederland ging hij werken aan de Werkplaats Kindergemeenschap in Bilthoven, een algemeen-bijzondere school met basisonderwijs en voortgezet onderwijs die in 1926 was opgericht door Kees Boeke en zijn vrouw Betty Cadbury. De school bestaat nog steeds en is onveranderd gebaseerd op hun pedagogische opvattingen waarbinnen de strijd tegen militarisme en geweld en het streven naar een vreedzame samenleving de centrale gedachten zijn. Voor de oorlog organiseerde Westerweel daar de opvang van Duitse en Poolse Joodse vluchtelingen en zorgde ervoor dat hun kinderen onderwijs kregen.

BJoop en Willy Westerweelegin 1940 werd Westerweel hoofd van een montessorischool te Rotterdam en begon direct na de bezetting met zijn verzetswerkzaamheden. Het echtpaar Westerweel wees alle antisemitisme af. Voor de pacifist en humanist Westerweel was een onderscheid tussen Joods en niet-Joods onbestaanbaar. In het najaar van 1940 namen ze deel aan een protestactie tegen het ontslag van Joodse ambtenaren en hielpen ze een Joods gezin aan een onderduikadres.  Toen Joodse kinderen niet meer naar de algemene scholen mochten komen, begon Westerweel illegaal aan Joodse kinderen les te geven. Het waren individuele acties, zij waren nog geen onderdeel van een verzetsgroep. Wel brachten ze een groep mensen uit zijn familie en kennissenkring bijeen voor ondersteunend werk. Later werd deze informele groep uitgebreid met leden van de Halutzim, een zionistische jeugdorganisatie, waarmee de Westerweelgroep in 1942 ging samenwerken. Deze Joodse deelnemers waren tieners en twintigers die hij kende uit de tijd dat ze naar Nederland kwamen en op de school van Kees Boeke les kregen.

In Nederland was de aanhang van de zionistische beweging tamelijk klein, zodat een actieve pioniersbeweging hier niet vanzelfsprekend was. De meeste Joodse Nederlanders waren goed geïntegreerd, voelden zich veilig in het neutrale Nederland en voelden er weinig voor te emigreren naar een dorre woestijn in het Midden-Oosten. Vooral vanuit orthodoxe groep was er behoorlijk wat weerstand tegen de agrarische opleidingen. Nadat door de Eerste Wereldoorlog het Osmaanse Rijk uiteen was gevallen, kon onder het Britse mandaat over Palestina naar dat land worden geëmigreerd. Een belangrijke voorwaarde om het daarvoor verplichte Palestina-certificaat te krijgen, was dat een goede agrarische opleiding was gevolgd om de ontginning van het dorre land mogelijk te maken. De pioniersverenigingen in Centraal- en Oost-Europa zorgden voor deze agrarische opleiding als voorbereiding op de emigratie (de hachsjara). De oudste pioniersvereniging in Nederland werd in 1918 in Deventer opgericht door Ru Cohen (Deventer, 27 juli 1889 – Bergen-Belsen, 27 februari 1945), de broer van de latere Joodse Raad-voorzitter David Cohen. Er was een verenigingsgebouw ‘Beth Chaloets’ (het Pioniershuis) voor sociale bijeenkomsten en klassikaal onderwijs en bij boeren in de omgeving werd de praktische opleiding gevolgd. In 1940 telde de vereniging ongeveer 250 leden. In 1933 stichtte de Mizrachi-beweging een hachsjara op religieuze grondslag ‘Dath-va-Eretz’, met een kibboets in Franeker en Beverwijk. In datzelfde jaar begon ook Agoedat Jisrael een eigen hachsjara met niet-zionistische jongeren die zich op Joodse heilige plaatsen wilden gaan vestigen. In de Wieringermeer werd in 1934 een heel dorp gebouwd, het Werkdorp Wieringermeer, waar 300 Nederlandse en Duitse jongeren werden ondergebracht.  In 1940 woonden 55 chaloetsiem in ‘Haimers Esch’, een villa in Twekkelo (bij Enschede). Verder waren er kleine hachsjarot in Gouda, Eindhoven, Laag-Keppel, Apeldoornsche Bos, Loosdrecht, Enschede, Elden en Marum. Jongeren onder de achttien jaar konden worden opgeleid in Paviljoen Loosdrechtse Rade, waar veertig tieners woonden, in de Catharinahoeve in Gouda en in Mijnsheerenland op landgoed ‘Hof van Moerkerken’. Het jaar 1933, toen in Duitsland Hitler aan de macht kwam, gaf duidelijk een sterke impuls aan de zionistische gedachte en de hachsjara-opleidingen.

Joachim SimonEen belangrijke vertegenwoordiger voor de pioniersbeweging was Joachim (‘Schuschu’) Simon (Berlijn, 12 november 1919 – Breda, 27 januari 1943). Omdat zijn moeder overleed toen hij nog maar één jaar oud was, werd hij grotendeels opgevoed door een tante in Frankfurt am Main. In 1937 werd hij lid van een organisatie van de Palestina-pioniers. Tijdens de Reichskristallnacht in november 1938 werd hij opgepakt en tijdelijk opgesloten in het kamp Buchenwald gevangen gezet. Zodra hij werd vrijgelaten vertrok hij naar Nederland, waar hij lid werd van het landelijke bestuur van de Palestina-pioniers en leider werd van de jeugdafdeling De Loosdrechtse Rade in Loosdrecht. Omdat hij een tijdje in Buchenwald had gezeten, wist hij precies hoe het er in Duitsland aan toe ging en wat Nederland te wachten stond. Bij het begin van de oorlog richtte hij een verzetsgroep op, waaraan ook leden van pioniersverenigingen in Deventer en Wieringermeer meededen. Deze verzetsgroep ging samenwerken met de Westerweelgroep, die hij kende van zijn eerste periode, bij Kees Boeke. De twee organisaties hielden zich bezig met het opzetten van onderduikadressen en vluchtroutes voor Joodse jongeren. Simon benaderde Westerweel eerst met de vraag een groep Joodse vluchtelingen, bestaande uit 48 personen tussen de vijftien en achttien jaar, te helpen onderduiken. De Joodse Raad had gewaarschuwd dat de Loosdrechtgroep binnenkort zou worden opgepakt, maar de leider van Paviljoen Loosdrechtsche Rade was vastbesloten deze jongeren niet te laten deporteren. Mirjam Waterman, een voormalige collega van Joop Westerweel die al op kleine schaal Joden had geholpen, kwam namens Simon met de vraag naar onderduikadressen. Het zou het begin worden van de ‘Westerweel groep’, waarin behalve het echtpaar Westerweel ook enkele (oud-)medewerkers van de Kinderwerkplaats actief waren, met als belangrijksten de Friese socialist en dienstweigeraar Bouke Koning en Jan Smit, een Rotterdamse timmerman. De groep werd ook versterkt met een Haarlemse afdeling onder leiding van Frans Gerritsen, een industrieel vormgever en vervalser. Van deze groep maakte ook Selma van der Perre deel uit. De Joodse leden van de Westerweel groep werden geleid door Joachim ‘Schuschu’ Simon, Menachem Pinkhof en zijn vriendin Mirjam Waterman. Andere leden waren Chiel Salomé, Lore Sieskind, Letty Rudelsheim, en Lore Durlacher. Bouke Koning vond twaalf onderduikadressen bij familie en kennissen in Friesland, Jan Smit tien adressen bij vrienden van de socialistische jeugdbeweging AJC en Joop Westerweel zorgde voor adressen bij kennissen in Zutphen en in het linkse milieu. De sterren werden van de jassen gehaald, de jongeren kregen valse papieren en advies hoe ze zich moesten gedragen op hun onderduikadres. Toen de Duitse vrachtwagens op 17 augustus 1942 het Paviljoen wilden leeghalen, troffen ze slechts een leeg gebouw aan. Van de groep van 48 man zou uiteindelijk 33 jongeren de oorlog overleven.

Het bleek echter lastig permanent onderdak te krijgen voor de groep. Enkele onderduikgevers wilden maar voor een beperkte tijd onderdak geven. Sommigen waren geschrokken van het Joodse uiterlijk van hun onderduikers of van het feit dat ze amper Nederlands spraken. De risico’s waren simpelweg te groot. Bij de onderduikers konden velen moeilijk wennen aan de eenzaamheid op een zolderkamertje op het platteland. Toen ook andere chaloetsiem-opleidingen onderduikadressen vroegen, werd het nog lastiger voor iedereen een plaatsje te vinden. Het werkterrein werd daarom verplaatst naar ontsnappingsroutes naar het zuiden. Er werd een buitenlandse vluchtroute opgezet, die via Eindhoven, Budel, België en Frankrijk naar Spanje of Zwitserland liep. Bij dit gevaarlijke werk kwam voor de pacifistische Joop en Willy geen speelgoedpistooltje aan te pas. Zwitserland werd op advies van Franse pioniers snel afgeschreven omdat het land na de bezetting van Vichy-Frankrijk door Duitsland in november 1942 nog maar amper te bereiken was. De Frans-Joodse verzetsorganisatie Armée Juive en Kurt Reilinger, een wat oudere pionier in Frankrijk, hielp tussen 1943 en 1944 ongeveer zeventig pioniers die voor Organisation Todt aan de Atlantikwall werkten naar Spanje te vluchten. Een deel van die zeventig was met hulp van de Westerweelgroep kort daarvoor uit Westerbork ontsnapt.

In oktober 1942 werd geprobeerd acht joden naar België te brengen. De groep smokkelaars die regelmatig de grens overstak en die voor ondersteuning zou zorgen, bracht de acht joden direct naar de Belgische Sicherheitsdienst. De acht personen zouden allen in Auschwitz omkomen. De koers wordt daarna gewijzigd. Vanaf december 1942 en januari 1943 vonden de eerste ontsnappingen plaats over zelfgemaakte routes door België en Frankrijk, naar Spanje. Op die manier zijn tientallen jonge pioniers in veiligheid gebracht. Sommige pioniers kwamen met een Palestina-certificaat in Bergen-Belsen terecht, waar zij in aanmerking kwamen voor uitwisseling en nog tijdens de oorlog hun bestemming konden bereiken. Bij één van die reizen in januari 1943 werd Joachim Simon aan de Nederlands-Belgische grens door de Duitsers gearresteerd. Hij werd opgesloten in het Huis van Bewaring in Breda, wist andere leden van zijn groep nog tijdig te Joop Westerweel 2waarschuwen en maakte daarna op 27 januari 1943 een einde aan zijn leven. Simon ligt begraven op de Joodse begraafplaats bij Oosterhout. Mede dankzij hem konden ongeveer 350 van de 821 pioniers die Nederland bij het uitbreken van de oorlog kende ontsnappen aan deportatie. Nog steeds komen elk jaar enkele overlevenden uit Israël naar het kerkhof om een steentje te leggen op de grafsteen van Joachim ‘Schuschu’ Simon.

Hierna breidde Joop Westerweel zijn organisatie uit tot twintig man. Tot de leden van de Westerweelgroep behoorde ook zijn vrouw Willy Westerweel, een tien jaar jongere vrouw uit Amsterdam die hij op de school van Boeke had leren kennen. Joop en Willy deed niets zonder elkaar. Toen het Joden werd verboden nog langer gebruik te maken van de tram, besloten ze dan ook niet langer met de tram te reizen. Door heel Nederland hielp het echtpaar Joden en onderhield men tal van contacten met verzetsgroepen. Er wordt geschat dat de Westerweelgroep gedurende de oorlog omstreeks 350 personen heeft kunnen helpen te ontsnappen. Na de dood van Joachim Simon nam Westerweel ook zelf deel aan verscheidene ontsnappingen en net als bij de jonge pionier werd dat hem fataal. Op 10 maart 1944 werd Joop Westerweel aan de Duits-Belgische grens gearresteerd nadat hij een tocht had gemaakt om een groot aantal Joodse jongeren over de Pyreneeën te helpen. In eerste instantie zat hij gevangen in bureau Haagseveer in Rotterdam, waar hij zwaar werd gemarteld. Uiteindelijk werd hij overgebracht naar Kamp Vught, waar ook zijn echtgenote Willy Westerweel al gevangen zat. Zij was in december 1943 opgepakt door de Duitsers tijdens een verzetsactie. Later werd ze overgebracht naar concentratiekamp Ravensbrück. Ze overleefde de oorlog en stierf in 1999 op 91-jarige leeftijd. Joop Westerweel samen met vier collega’s op 11 augustus 1944 in de omgeving van Kamp Vught gefusilleerd. De ochtend van zijn executie schreef hij een gedicht waarvan de laatste strofe heel bekend geworden is: ‘Al ga ik op of onder, Het blijft mij nu gelijk: Ik voel het heilig wonder, Ik weet het Leven rijk.’

Joop Westerweel Memorial in IsraelEind 1943 wist de Sicherheitsdienst zowel de Westerweelgroep als de Armée Juive te infiltreren, waarna tal van arrestaties volgden. Behalve Joop en Willy Westerweel werden Bouke Koning en Kurt Reiliger met acht Franse assistenten gearresteerd. Bijna iedereen verdween naar de Duitse concentratiekampen, de meesten overleefden dat niet. Wat resteerde van de Westerweelgroep moest noodgedwongen de activiteiten staken. De zorg voor onderduikers werd als vanzelfsprekend overgenomen door diverse lokale verzetsgroepen.

Na de oorlog werd in maart 1947 op een van de hellingen van het Ephraimgebergte in Israël het Joop Westerweelwoud aangelegd. Op het monument in het park staan de namen van alle groepsleden. De Westerweelgroep wist tussen de 250 en 275 Palestinapioniers in veiligheid te brengen en zo’n dertig andere Joden aan een onderduikplaats te helpen. Ook zijn in Nederland straten naar hem vernoemd in Heemskerk, Montfoort, Rotterdam en Vlaardingen. In Amsterdam is een openbare lagere school naar hem vernoemd. Joop en zijn vrouw Willy kregen in 1964 van de staat Israël de Yad Vashem-onderscheiding.

Dit item was geplaatst door Muis.