LEA SZANOWSKI – 001
Lea Szanowski (Lenie de Groot) was de dochter van de Amsterdamse kleermaker Abram Szanowski (Lodz, 28 juli 1907-Mauthausen, 10 oktober 1941) en Gitel (Guta) Goldblum (Lodz, 15 februari 1914 – Buenos Aires, 16 september 2003). De ouders van Abram hadden in Lodz een kruidenierswinkel. Begin 1926 vertrok broer Jacob vanuit Lodz naar Amsterdam, Abram volgde hem in 1928. Beide broers waren kleermaker en vonden werk bij de confectiefabriek van David Nord op de Nieuwendijk. Jacob had nog een tijdje een ijswinkel, maar later begonnen de broers samen in de Van Swindenstraat 3 in Amsterdam-Oost, waar Abram vanaf eind 1933 woonde, de ‘Weener Kleerdermakerij’ waar ze klleding op maat maakten. Toen Abram in 1936 voor een bezoek terugging naar zijn geboortestad, ontmoete gij daar Gittel Goldblum. Op 13 augustus 1936 traden ze in Lodz in het huwelijk, maar pas bijna een jaar later kon Gitel zich bij haar man voegen die toen in de Van Swindenstraat in Amsterdam woonde. In november 1938 werd hun eerste dochtertje Lea geboren en op 8 januari 1941 hun tweede, Estera (roepnaam Elli), die was vernoemd naar Abrams zus, die ook naar Nederland was gekomen maar in het kraambed was gestorven. Abram zou zijn jongste dochtertje maar zes weken mee. Toen hij op zondag 23 februari 1941 naar het centrum van de stad ging om boodschappen te doen, werd hij bij de tweede razzia opgepakt. Als gevolg van al maandenlange spanningen en conflicten tussen enerzijds leden van de nationaalsocialistische Weerbaarheidsafdeling (WA) van de NSB en anderzijds communistische knokploegen en de Joodse bevolking in de stad, culminerend in de dood van WA-man Hendrik Koot en rellen rond diens begrafenis, voerde de Duitsers op 22 en 23 februari 1941 twee razzia’s uit. Er werden ongeveer 400 Joden opgepakt en overgebracht, waar de meeste om het leven kwamen. De twee razzia’s leidden tot een golf van ontzetting onder de Amsterdamse bevolking en waren de directe aanleiding voor de Februaristaking (25-26 februari 1941). Abram Szanowski was een van de opgepakten. Hij kwam via kamp Schoorl en Buchenwald in Mauthausen terecht, waar hij op 10 oktober 1941 stierf.
Het is onbekend of Abrams broer Joel en zijn tweede zus Nina de oorlog hebben overleefd. Zijn twee andere broers Lejb en Jacob Szanowski overleefden de oorlog wel. Jacob Szanowski kwam uiteindelijk terecht in concentratiekamp Langenstein-Zwieberge, een buitenkamp van Buchenwald, dat op 11 april 1945 door het Amerikaanse leger werd bevrijd. Abrams echtgenote Gitel vluchtte op 25 augustus 1942 via België en Frankrijk naar Zwitserland te vluchten, waar ze op 2 oktober 1942 arriveerde en terechtkwam in een vluchtelingenkamp/detentiecentrum Camp des Refugies de Chamery. Na de bevrijding keerde ze eerst terug naar Amsterdam en na hereniging met de beide dochters emigreerde ze achtereenvolgens naar Argentinië, Brazilië en de Verenigde Staten. Dochter Lea had de oorlog overleefd op een onderduikadres in Horst en dochter Elli bij de familie Hakkens in Haarlem. In 1960 zouden Frits en Johanna Hakkens
met hun kinderen Richard, Cees en Marcel emigreren naar Nieuw Zeeland en zich vestigen in Paekakariki. Hun achterkleinkind zou later hun onderduikkind Elli opsporen, die in Brazilië was blijven wonen nadat haar moeder en zus doortrokken naar de Verenigde Staten. In 2008 voerde dochter Lea Radziner, geboren Szanowski, namens haar inmiddels verleden moeder, die na was hertrouwd en vanaf dat moment Gutta Seltzer heette, een proces om restitutie te krijgen voor alle bezittingen die ze in 1942 op een bankrekening in Zwitserland had moeten storten en nooit had teruggekregen. Het proces eindigde met de uitspraak dat haar nabestaande een bedrag van 26.750 Zwitserse frank moest worden uitgekeerd.
In een lijst met door Hanna van der Voort geredde kinderen werd ze Leny Chanowsky genoemd, een foutieve naamsvermelding die de speurtocht wat lastiger maakte. Ook zou ze zijn ondergebracht in Melderslo, een kerkdorp van Horst. De aanduiding Melderslo lijkt accurater te zijn, maar ook hier dus enige verwarring.
Jan Christiaens (1884-1952) en Hendrica Christiaens-Evers (1889-1982), een ouder echtpaar uit Melderslo/Horst, liet als vrome katholieken tijdens de oorlog aan hun pastoor weten dat zij bereid waren een Joods kind, bij voorkeur een meisje, te verbergen op hun boerderij, waar zij met hun drie kinderen woonden. Deze boodschap werd doorgegeven aan Hanna van der Voort, die daarna de noodzakelijke stappen ondernam. In de herfst van 1942 brachten twee verzetsmannen, vermomd in Duitse uniformen, het vierjarige meisje, dat de ni
euwe naam ‘Lenie de Groot’ had meegekregen, naar het gezin Christiaens. In de voorgaande maanden was Lea al bij diverse adressen ondergebracht. Het meisje had de strikte opdracht meegekregen haar echte naam Lea Szanowski aan niemand te vertellen, ook niet aan de Christiaensen. Lea was er slecht aan toe toen ze aankwam: ze had zweren op haar gezicht en lichaam, luizen en gescheurde kleding. Met de hulp van de huisarts herstelde Lea echter snel en ze voelde zich snel helemaal thuis bij de liefdevolle en zorgzame familie Christiaens. Het echtpaar nam een groot risico door Lea in huis te nemen, omdat ze zo een behoorlijk donker uiterlijk had. Vanuit hun religieuze overtuigingen, weigerden ze geld te aanvaarden dat hun door het verzet werd aangeboden. Ze stonden erop dat geld te geven aan meer behoeftige mensen. Ze vertelden mensen dat ‘Lenie’ een nichtje was dat was ontsnapt uit het gebombardeerde Rotterdam, maar de familie en Lea waren zich volledig bewust van het gevaar waarin ze allemaal verkeerden. Jan Christiaens had een bankje gemaakt, dat in de schuilplaats achter een bureau stond. Lea kon daar in geval van nood op gaan staan; haar voetjes staken dan niet onder het bureau uit, ingeval de Duitsers bij een mogelijke zoektocht onder het bureau keken. Eén keer werd de familie Christiaens verraden, waarna twee Duitse militairen haar kwamen halen. Terwijl de ene tevergeefs het huis doorzocht, richtte de anderen zijn pistool op Jans hoofd. Lea werd niet gevonden. Na de oorlog kregen Jan en Hendrica Christiaens van Yad Vashem de onderscheiding Rechtvaardige onder de Volkeren, die op 5 mei 1998 postuum werd verleend. Na de oorlog duurde het enige tijd voordat Lea’s moeder haar kind vond en toen ze dat uiteindelijk deed, was Lea niet blij met het verlaten van haar pleeggezin. Ze verhuisden later met haar moeder en zus Elli naar Argentinië, Brazilië en de Verenigde Staten.
Lea vestigde zich in Los Angeles en trouwde daar met ene Radziner. Daar is ze en actief lid van de Joodse gemeenschap die de oorlog overleefd. Ze spreekt met regelmaat op scholen over haar levensverhaal of voor geïnteresseerden voor het Los Angeles Museum of the Holocaust. Onderstaande video is hiervan een mooi voorbeeld.
