PIOTRKÓW TRYBUNALSKI, GEWOON EEN STADJE IN POLEN (deel 6)
Arthur Karl Greiser (1897-1946) is een van de tienduizenden onbekende Duitse ‘Schreibtischtäter’, die Hannah Arendt in haar beroemde boek in 1963 over het proces tegen Adolf Eichmann al beschreef en betitelde als ‘the bureaucracy of murder“ en ‘the modern, state-employed mass murderers’. De soort moordenaars die vaak wegkomt met alle wandaden die ze onder hun verantwoordelijkheid hebben laten plegen, terwijl de ondergeschikten wel vaak (en terecht) zwaar moeten boeten voor de door hen medegepleegde massamoorden. De nazi-politicus, SS-Obergruppenführer, Gauleiter en Reichsstatthalter van de Reichsgau Wartheland had niet dat geluk. Hij was primair verantwoordelijk voor het organiseren van de holocaust in zijn deel van bezet Polen en voor tal van andere misdaden tegen de menselijkheid. Hij werd in 1945 door de Amerikanen gearresteerd en in 1946 in Polen berecht, veroordeeld en geëxecuteerd door ophanging.
Greiser werd op 22 januari 1897 geboren in Schroda (nu Środa Wielkopolska) in de toenmalige Duitse provincie Posen als zoon van een lokale gerechtsdeurwaarder, in de omgeving van Poznan. Tijdens zijn jeugd binnen een overwegend Poolse gemeenschap leerde hij vloeiend Pools spreken. Na de lagere school volgde hij eerst twee jaar de middelbare school en daarna het Königlich-Humanistisches Gymnasium in Hohensalza, een oud Poolse stadje dat centraal ligt in de driehoek Lódz-Poznan-Bydgoszcz. Die naam kreeg het pas in 1904, voorheen heette het Inowrocław, dat het na 1945 weer aannam. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, verliet de zeventienjarige Greiser de school zonder een diploma te hebben behaald om op 4 augustus 1914 vrijwillig dienst te nemen in de Duitse Keizerlijke Marine. Van augustus 1914 tot juli 1915 was hij gelegerd bij de marine in Fort Korügen, en Fort Laboe, die tot 1919 op de oostelijke rivierkant deel uitmaakte van forten voor de landverdediging van de belangrijke marinebasis in Kiel. In Laboe is in 1927 een marinemonument opgericht ter nagedachtenis aan alle gevallen Duitse zeelieden in de twee wereldoorlogen. Greiser werd in juli 1915 in Vlaanderen geplaatst als artilleriewaarnemer en weer terug in Kiel nam hij deel aan mijnenveegoperaties vanuit de nieuwe standplaats Friedrichsort. In april 1917 meldde Greiser zich vrijwillig voor dienst bij de Deutsche Luftstreitkräfte, waar hij in eerste instantie waarnemer was bij SEE I en II en daarna bij Küstenfliegerstaffel I en II. Van augustus 1917 tot augustus 1918 was hij piloot bij Marine Schutzstaffel I. In de loop van die tijd werd hij ook een tijdje overgeplaatst naar Seeflugstation Flandern II in Oostende. Hij vloog toen missies boven de Noordzee tussen de Zuid-Engelse en Belgische kust. Van januari tot augustus 1918 was hij verbonden aan de Kampfeinsitzer-Schule Danzig-Langfuhr. In oktober 1918 werd Greiser tijdens een vlucht vanaf Seeflugstation Flandern II in Oostende neergeschoten en zwaar gewond. Tot halverwege 1919 was hij bezig met zijn herstel. Op 30 september 1919 werd hij als 50% oorlogsgehandicapte ontslagen uit de marinedienst. Gedurende zijn diensttijd werd hij onderscheiden met het IJzeren Kruis (eerste en tweede klas), het Erekruis van de Wereldoorlog 1914/1918 en een gewondeninsigne in het zwart in 1914.
In 1919 trad Greiser in het huwelijk met Ruth Tripler (1899–?), die hij in 1917 tijdens een kort verlof van het front had ontmoet. Het echtpaar kreeg vier kinderen waarvan er twee al zeer jong stierven. In 1935 zou hij voor de tweede keer trouwen, met de pianiste Maria Koerfer (1908-2007), waarmee hij een vijfde kind had. Van 1919 tot mei 1921 diende hij in het Freikorps Grenzschutz Ost en vocht in de Baltische staten. In mei 1921 werd Greiser definitief uit de militaire dienst ontslagen. Al snel na zijn ontslag uit dienst werd hij lid van de Deutschsoziale Partei (DtSP), een partij die in 1921 in Danzig was opgericht door Richard Kunze (1872-1945), haar oorsprong had in de Völkische Bewegung en erg antisemitisch van karakter was. In de aanloop van het de oprichtingsvergadering liet Kunze bij zijn eigen uitgeverij flyers uitdelen waarin hij reclame maakte voor een rubberen knuppel om ‘zich te verdedigen tegen fysieke aanvallen door brute brutaliteit van de over de hele wereld beruchte joden’, een knuppel die mocht worden weggegeven aan ‘oprechte nationalisten’. Vanaf dat moment werd Kunze algemeen bekend als “Knüppel-Kunze”. In 1919 had Kunze van Hermann Goedsche (1816-1878), die schreef onder het pseudoniem Sir John Retcliffe, de roman B
iarritz gepubliceerd onder de titel Das Geheimnis der jüdischen Weltverschwörung en deze gepropageerd als een wetenschappelijk rapport. Kunze zou eind twintiger jaren toetreden tot de NSDAP maar daarin niet actief zijn. Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag werd hij in de nationaalsocialistische partij geërd als wegbereider in de antisemitische propaganda. Bij de bevrijding van Berlijn door de Russen in mei 1945 werd hij gearresteerd en is sindsdien van de aardbodem verdwenen. Mei 1945 wordt daarom als overlijdensdatum aangehouden. Halverwege de twintiger jaren werd Greiser ook lid van Der Stahlhelm, Bunde der Frontsoldaten, een landelijke paramilitaire organisatie voor veteranen van de Eerste Wereldoorlog, de een belangrijk rol speelde in het aan de macht brengen van Adolf Hitler, maar na de daadwerkelijke machtsovername op 30 januari 1933 snel werd opgenomen in andere nationaalsocialistische geledingen. Oprichter Franz Seldte (1882-1947) was van 30 januari 1933 tot 30 april 1945, de volledige periode dat Hitler aan de macht was, in het Kabinett-Hitler de Reichsarbeitsminister. Van 30 april tot 1 mei 1945 werd hij vervangen door Theodor Hupfauer, een hoge ambtenaar, in het kortstondige Kabinett-Goebbels, maar al op 2 mei 1945 was Franz Seldte namens het Kabinett Schwerin von Krosigk weer in ere hersteld. Op 23 mei 1945 was het definitief met zijn officiële baan gedaan. Seldte stierf in april 1947 in krijgsgevangenschap, voordat hij als oorlogsmisdadiger bij het Proces van Neurenberg rekenschap kon geven van zijn daden.
Na zijn ontslag uit militaire dienst in mei 1921 probeerde Greiser als medewerker in een exportbedrijf en als zelfstandig handelsvertegenwoordiger voor Stettiner Ölwerke in Danzig een leven op te bouwen. In 1928 ging Greiser als gevolg van de economische crisis echter failliet. Hij had daarna tot 1930 een baantje als kapitein op een rondvaartboot in de Danziger Bucht, van waaruit trouwens op 1 september 1939 de Tweede Wereldoorlog begon toen vanaf het oorlogsschip Schleswig-Holstein in de ochtenduren op de Westerplatte bij Danzig werd geschoten. In de twintiger jaren was Greiser lid geworden van de vrijmetselaarsloge ’Zur festen Burg im Osten’ in Danzig en nam toen de verplichting op de familie van een gestorven medelid van de loge te ondersteunen. Later zei hij het lidmaatschap op, officieel deed hij dat vrijwillig, maar waarschijnlijker is het dat zijn lidmaatschap van de NSDAP ermee te maken had. De felle antichristelijke Greisler was namelijk al op 1 december 1929 lid geworden van de nationaalsocialistische partij NSDAP (lidnummer 166.635) en de SA. Waarschijnlijk volgde Greiser hierbij het voorbeeld van Kunze en Seldte. Op 29 september 1931 sloot Arthur Greiser zich aan bij de SS.
Nadat de nazi’s aan de macht waren gekomen, nam de carrière van Greiser een hoge vlucht. Catherine Epstein beschrijft in de biografie ‘Model Nazi: Arthur Greiser and the Occupation of Western Poland’, dat Greiser in de nationaalsocialistische beweging geestverwanten zag, maar ook grootse carrièremogelijkheden zag. Een mogelijkheid om na zijn zakelijke mislukkingen in Danzig iets groots voor zichzelf te realiseren. Hij ging zich als een typische nazi gedragen: bazig, lomp en agressief. Hij nam de politieke agenda van de nazi’s helemaal over en viel luidkeels de parlementaire democratie, de sociaaldemocratie, de Polen en Polen en de Volkenbond aan. Om die reden kwam zijn relatie met zijn eerste vrouw Ruth snel ten einde en startte hij een affaire met Maria Koerfer, die wel uit het juiste nationaalsocialistische hout was gesneden. In de Senat Rauschning onder leiding van de NSDAP’er Hermann Rauschning, die zich al snel zou ontwikkelen tot criticus van de nationaalsocialisten, moest aftreden en uitwijken naar het buitenland, dat van 20 juni tot 23 november 1934 de regering vormde in de senaat van de Vrije Stad Danzig was Greiser de vicepresident. Nadat Rauschning in november 1934 in ongenade was gevallen trad onder leiding van Arthur Greiser een nieuwe NSDAP-Senat aan Tot 1 september 1939 zou Arthur Greiser de Senaatsvoorzitter blijven. In die functie had hij te maken van zware rivaliteit met Albert Forster, sinds 1930 de gauleiter van de stad en een vertrouweling van onder meer Rudolf Hess en Martin Bormann, dus de machthebbers in Berlijn. Greiser daarentegen was een belangrijk pion binnen het SS-imperium. Als Senaatsvoorzitter had Greiser al een gespannen relatie met Polen, dat hem rechtstreeks verantwoordelijk hield voor de escalerende spanningen gedurende 1939 tussen de Vrije Stad en de Republiek Polen. Toen Jozéf Beck, de Poolse minister van Buitenlandse Zaken, economische represailles aankondigde vanwege het herhaaldelijk lastigvallen van Poolse grenswachten en douanebeambten, had Greiser op 29 juli 1939 in grove bewoordingen laten weten dat de politie van Danzig het Poolse gezag niet langer erkende en hun onmiddellijke terugtrekking geëist. Het bericht was zo grof geformuleerd dat de Poolse diplomatieke vertegenwoordiger in Danzig, Marian Chodacki , weigerde het door te sturen naar Beck en in plaats daarvan een kort geding stuurde.
Na de inval in Polen op 1 september 1939 werd Danzig bij het Duitse Rijk gevoegd en hielde de Vrije Stad Danzig en haar senaat op te bestaan. Op 8 september 1939 werd Greiser benoemd tot Chef der Zivilverwaltung im Militärbezirk Posen (ofwel hoofd van het burgerlijk bestuur in het militaire district Posen). Dat militaire bestuur eindigde toen de Duitsers op 8 oktober 1939 de veroverde Poolse gebieden annexeerden. Ze verdeelden het westelijk-noordelijke deel in vier Reischgaue en in het oosten werd het Generalgouvernement opgericht. Arthur Greiser werd op 21 oktober 1939 benoemd tot Gauleiter van de Reichsgau Posen, waarin ook het stadje Piotrków Trybunalski kwam te liggen. Tegelijkertijd werd hij benoemd tot Reichsverteidigungskommissar van de nieuw opgerichte Wehrkreis XXI van de nieuwe Reichsgau.
Op 2 november 1939 werd hij ook Reichsstatthalter (rijksgouverneur) van het nieuwe gebied, waardoor de hoogste partij- en regeringsfuncties in het rechtsgebied allemaal onder zijn controle werden verenigd. Greiser zou deze functies gedurende gehele oorlog behouden. Op 29 januari 1940 werd de regio omgedoopt tot Reichsgau Wartheland. Op 30 januari 1942 werd Greiser bevorderd tot SS- Obergruppenführer.
Het gebied was potentieel erg rijk, want de Pruisische keizerlijke provincie Posen was vóór de Eerste Wereldoorlog de graanschuur van Duitsland geweest, bezat een uitstekend spoor- en wegennet en een relatief gezonde en goed opgeleide beroepsbevolking. Litzmanstadt (Łódź) had in de 19e eeuw een geavanceerde industriële basis ontwikkeld. Van elke Gauleiter werd verwacht dat hij zijn toegewezen gebied op welke manier dan ook volledig zou germaniseren. Greiser legde daarbij de nadruk op wreedheid om dit doel te bereiken. Hij was een fervent racist die enthousiast een programma van ‘etnische zuivering’ nastreefde om de Warthegau van Polen te ontdoen en in de ‘gezuiverde’ gebieden etnische Duitsers te vestigen. Onder Greiser waren massale verdrijvingen van Polen van de Warthegau naar het Generalgouvernement en standrechtelijke executies de norm. Een Poolse bediende van Greiser beschreef hem als ‘een krachtig gebouwde figuur. Hij was een lange man, je kon zijn arrogantie en verwaandheid zien. Bijna iedereen probeerde hem uit de weg te gaan, mensen moesten voor hem buigen, hem groeten. De Polen behandelde hij met grote minachting. Voor hem waren de Polen slaven, goed voor niets anders dan werk’. Greiser zelf verklaarde zijn overtuigingen: ‘Als andere volkeren in het verleden genoten eeuwenlang goed leefden door vreemde volkeren voor hen te laten werken, zonder hen daarvoor overeenkomstig hun werkzaamheden te compenseren en zonder hen gerechtigheid te doen, dan moeten wij Duitsers van deze geschiedenis leren. We moeten niet langer in de coulissen staan. Integendeel, we moeten ook een meesterras worden!’
