ANTON DE KOM IN PARAMARIBO – 1933 (deel 4)

Deel 4- Anton de Kom in Suriname

Anton de Kom (Paramaribo, 22 februari 1898 – Kamp Sandbostel, Neuengamme, 24 april 1945) was een Surinaamse antikoloniale schrijver en nationalist en tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland een verzetsstrijder. De Kom was de zoon van de boer Adolf Damon de Kom en Judith Jacoba Dulder. Zijn vader was nog geboren in slavernij en behoorde toe aan de slavenmacht van plantage Molhoop, in eigendom toebehorend aan Hendrik Jan Veldwijk. Zijn naam is waarschijnlijk afgeleid van een plantage-eigenaar Mok. Zijn moeder kwam uit een familie die in 1841 werd vrijgekocht; ze had een winkel. Anton de Kom vertrok eind 1920 naar Nederland, waar hij omstreeks 1925 vertegenwoordiger in koffie, thee en tabak was voor de Haagse koffiebranderij Reuser en Smulders. Hier leerde hij zijn latere echtgenote Nel Borsboom, met wie hij vier kinderen zou krijgen. Hij was actief in diverse socialistische en antikoloniale organisaties. Zo was hij in 1927 aanwezig op de oprichtingsvergadering in Brussel van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking. Hij riep daar Mohammed Hatta en andere Nederlands-Indische leiders op om op te staan tegen het kolonialisme. Ook was hij betrokken bij Indische studentenverenigingen die zich afzetten tegen het kolonialisme en bij Links Richten, een vereniging met sympathie voor het Russische communisme, en het communistische dagblad De Tribune. De Centrale Inlichtingendienst (CID) had hem in 1929 al in het vizier en had het over één West-Indiër die zich ophield bij de antikoloniale beweging Perhimpoenan Indonesia.

4 - Anton de Kom Nel BorsboomIn deze periode begon Anton de Kom met het schrijven van Wij slaven van Suriname, waarin hij de gruwelijke geschiedenis beschreef van driehonderd jaar Nederlandse koloniale geschiedenis, plus de decennia na de afschaffing van de slavernij toen vanaf 1873 Brits-Indische en vanaf 1890 Javaanse contractarbeiders naar Suriname werden gehaald om op de plantages te werken. De Kom had de eerste versie al in 1931 gereed, maar het werd toen niet gepubliceerd, omdat hij in december 1932 vanwege de gezondheidstoestand van zijn moeder terugging naar Suriname. Het boek verscheen uiteindelijk in 1934, een jaar nadat hij uit Suriname was teruggekeerd was. De autoriteiten hadden hem als opruier gearresteerd en op de boot terug maar Nederland gezet. Zijn enige ‘opruiende activiteit’ had bestaan in het noteren van de klachten van de kleine boeren die een erbarmelijk bestaan leidden. Bij de protesten na zijn arrestatie vielen doden en gewonden.

Anton de Kom vertrok op 20 december 1932 met zijn gezin naar Suriname, waar hij op 4 januari 1933 aankwam. Hij werd vanaf het moment van aankomst door het koloniale gezag in de gaten gehouden. De minister van Koloniën had bij zijn vertrek een paniekerig waarschuwingstelegram gestuurd naar Frans van Haaren, die in de periode van oktober 1932 tot januari 1933 (na het vertrek van Bram Rutgers in augustus 1933 en de komst van gouverneur Johannes Kielstra in oktober 1933) waarnemend gouverneur 4 - Anton de Kom Nel Borsboom 2was. De boodschap luidde dat De Kom een ‘gevaarlijke communist’ en ‘revolutionair agitator’ was die het volk zou opzetten tegen het koloniale gezag. Hij werd prompt vierentwintig uur per dag geschaduwd. Later schreef hij erover: ‘Hoe is het mogelijk dat de komst van een “communist” vele civiele en militaire bestuurders van de kolonie dermate had beangstigd? […] Wat zou een enkele man, zelfs indien hij wilde, beginnen kunnen tegen het gehele machtsapparaat van de kolonie Suriname?’

Waarnemend gouverneur Van Haaren was ervan overtuigd dat de gevaarlijke raddraaier uit was de arbeiders op te jutten om een revolutie te beginnen. Vanaf het begin zocht hij een goed excuus om De Kom vast te zetten. Van Haaren was bovendien al bijzonder angstig geworden voor het communisme en een mogelijke revolutie. In 1931 waren er hongerrellen door werklozen geweest, die waren geëindigd met een gewelddadige confrontatie met de politie. Van Haaren beschreef het weliswaar als ‘baldadigheid van het rapalje’, maar liet intern weten een opkomend communisme te vrezen want het bleef gisten onder bevolking. De komst uit Nederland van de vooraanstaande communist De Kom en het waarschuwende telegram uit Den Haag wakkerde alle angsten bij hem aan. De kom werd gevolgd en schreef hierover later: ‘In de stilte van de nacht klopt men aan de vensters. Dat zijn de rechercheurs die zeker willen zijn dat ik thuis ben. Het is alsof iemand plotseling aan mijn hart geklopt heeft: wat zul je doen om de ellende van je volk te verzachten?’

De Kom ging lezingen geven over de geschiedenis van Suriname om de bevolking te scholen, maar kreeg steeds meer moeite om daarvoor zaaltjes te huren. Op het erf van het ouderlijk huis begon hij daarom een adviesbureau om arbeiders op hun rechten te wijzen en ‘te luisteren naar de klachten van mijn makkers’. Van Haaren zag dat de Creolen aanvankelijk op de achtergrond bleven, maar dat de Javanen en Brits-Indiërs [Hindoestanen] met duizenden van de plantages, vaak meer dan zestig kilometer van de stad verwijderd, naar Paramaribo kwamen om naar De Kom te luisteren. De Javanen en Hindoestanen verwachtten dat De Kom hen zou helpen terug te keren naar Nederlands- of Brits-Indië. Veel Javanen meenden dat hij magische krachten bezat, door deuren kon lopen en/of een legendarische verbannen vorst uit de negentiende eeuw was. Van Haaren geloofde veel van dit soort geruchten en schreef: ‘De Kom – een lichtgekleurde neger – bleek naar allerwaarschijnlijkheid een afstammeling van Gandhi te zijn – en van de fanatieke Oosterlingen kan men het ergste verwachten.’ Hij vreesde ook dat zijn eigen leven gevaar liep.

4 - Frans van HaarenOp 31 januari 1933 kreeg Van Haaren een bericht ‘van iemand die terugschrok van de ontzettende opzet en de ongelooflijk wrede manier waarop wij beslopen en uitgemoord zouden worden’. Een dag later besloot hij De Kom te arresteren en gevangen te zetten in Fort Zeelandia.  Van Haaren: ‘Ongeveer tien minuten van zijn woning trok ons een stoet van duizenden Javanen, Creolen, Negers en Brits-Indiërs tegemoet, die zeer opgewonden waren. […] Overal was men bezig de winkels te plunderen, de markten te sluiten, te ontruimen, de kinderen van de school te halen, enz. enz. Het politiebureau werd afgezet, de mensenmassa met ongelooflijke kracht uit elkaar geslagen en “De Kom” zelf door een inspecteur met de nodige hulp op het bureau gesleurd, waar de kennismaking met mij niet lang duurde en hij achter slot en grendel werd gezet.’
De Kom beschreef dit moment zo: ‘Op het politiepaleis trad in zijn plaats na enkele ogenblikken, hoogrood van drift, de Procureur-Generaal binnen en beval zonder mij ook maar een ogenblik aan het woord te laten: “Arresteer die kerel!”’

Van Haaren liet de woning van De Kom doorzoeken en meende bewijsmateriaal te hebben om ‘dit heerschap voor de eerste maanden op te bergen’. De Kom schreef later dat ze ‘niets anders vonden dan de breipatronen van mijn vrouw’. De gouverneur was ervan overtuigd dat er een plan was om het wettelijk gezag omver te werpen, maar De Kom beriep zich erop slechts de arbeiders bewust te willen maken van de onrechtvaardigheden waarmee ze te maken kregen. Hij liet echter ook weten dat natuurlijk de onafhankelijkheid van Suriname het uiteindelijke doel was, maar zonder bloedbad. Ten bewijze daarvan toonde hij aan dat elke bezoekers van zijn adviesbureau werd gefouilleerd om er zeker van te zijn dat ze geen wapens bij zich hadden.

4 - Patrouille op 7 februari 1933Na zijn arrestatie vertrokken uit alle hoeken van het land mensen naar de hoofdstad om zijn vrijlating te eisen. Vooral Van Haaren geraakte in de stress: ‘Ik zag een ontzettende ramp aankomen, de mensenmassa was samengedrongen in de Oranjestraat, als in een muizenval, voorop en terzijde liepen kinderen en nieuwsgierigen en een geweersalvo zou een massa onschuldigen tot slachtoffers hebben gemaakt.’ Hij vreesde dat iedereen door de oprukkende massa onder de voet zou worden gelopen en ‘… het  Parket totaal verwoest en uitgemoord zou worden’. Volgens diverse bronnen zou Van Haaren ter plekke aan de menigte hebben toegezegd De Kom onmiddellijk vrij te laten, maar hij maakt hier in zijn dagboek geen melding van. Integendeel, schriftelijk wist hij heldhaftig te melden dat het bestuur zich geen eisen liet opdringen.

Op dinsdag 7 februari 1933 kwam het voor de tweede keer tot een volksopstand op het Gouvernementsplein. De nacht ervoor had de overheid al berichten ontvangen dat grote groepen Javanen zwaar gewapend waren en met geslepen dolken en houwers op pad zouden gaan. Hij nam uit voorzorg zijn vrouw, kinderen, het kindermeisje en de keukenmeiden over naar het gouvernementsgebouw. Hij vroeg zich ernstig af of ze allemaal ooit veilig zouden kunnen terugkeren naar ‘…. ons zalig woonhuis, in het stukje paradijs van dit wonderschone land?’ Er werden de nodige maatregelen genomen op de te verwachten confrontatie met een gewelddadige massa op 7 februari. Van Haaren had de infanterie strategisch gepositioneerd, op autotrucks stonden drie brigades met mitrailleurs gereed en bij elke ingang van het Parket stonden zes ‘tot aan de tanden gewapende’ politieagenten. Van Haaren was ook vast voornemens om het bevel tot schieten te geven, ook als dit een groot bloedbad tot gevolg zou hebben.

Al vroeg op dinsdagmorgen drong de mensenmenigte samen bij het Parket van de procureur-generaal. Drie maal liet Van Haaren de menigte sommeren weer te vertrekken. Hij stuurde ook Javaanse tolken, omdat die ‘onnozele Javanen feitelijk niet weten waarom het gaat en die door de Creolen worden gebruikt als dekking’. Het hielp allemaal niets, de menigte bleef voor het gebouw staan. ‘Van Haaren vond dat hij nu geen enkele andere mogelijkheid meer had om het vuur op de menigte te laten openen. Ook na een tweede salvo drong de menigte niet terug, maar na het derde salvo begon bij dec meeste demonstranten de ernst van de situatie door te dringen. De geschrokken Van Haaren 4 - Zwarte Dinsdag 7 februari 1933 eis vrijlating De Komschreef: ‘Langs de oude historische gebouwen liggen tientallen gewonden, springt het bloed tegen de ruiten van Financiën op en kruipen de getroffenen in het klavergras van het plein… De mensen wijken terug, vallen, trappen, lopen over elkaar heen…’. De politie en militairen veegden daarna het plein schoon. Er bleven twee doden en ongeveer dertig gewonden op het plein achter. De doden waren een Brits-Guyaanse arbeider en de Hindoestaan Mahabier Sookha, die op de plantage Welgedacht B in Wanica woonde. Hij was naar Paramaribo gekomen om te praten met De Kom over het loodzware werk dat hij dagelijks moest verrichten. Onder de gewonden bevonden zich acht Creolen, acht Javanen en zes Hindoestanen. Deze dag staat sindsdien beken4 - Zwarte Dinsdag 7 februari 1933d als Zwarte Dinsdag.

Op kosten van de gouverneur vond op woensdag 8 februari een feest plaats. De Kom liet schamper weten dat de politieagenten een ‘vrolijke bierfuif’ hielden op de goede afloop. De Kom bleef nog drie maanden vastzitten, hoewel er geen enkel bewijs was dat hij daadwerkelijk het gezag omver wilde werpen. Later stelde de voormalige gouverneur Bram Rutgers, inmiddels lid van de Tweede Kamer, dat de gevangenisstraf van De Kom sowieso geen effect had gehad, maar het schieten op de mensenmenigte daarentegen wel. Daar was Van Haaren het zeer mee eens: ‘Voor de toekomst zal dit blijven werken, want het tuig heeft nu ondervonden, dat ook de politie niet terugdeinst als het moet om op de massa te schieten.’ De Nederlands premier Hendrikus Colijn probeerde in de Tweede Kamer de schuld bij De Kom te leggen. In mei 1933 verscheen in De Banier een uitgebreid verslag van de gebeurtenissen van 7 februari 1933 van de gouverneur van Suriname, die uiteraard vond dat hem geen enkele blaam trof.

Op 10 mei werd De Kom op een schip naar Nederland gezet. Met hem vertrokken zijn echtgenote en vier kinderen. Hij had weinig keuze, want het was óf nog maandenlang vastzitten zonder vorm van proces of terugkeren naar Nederland. Van Haaren noteerde: ‘Door zijn vertrek naar Nederland zijn we een naar mijn mening voor deze samenleving gevaarlijk individu kwijt, dat in Nederland geen gevaar, althans niet in die mate, oplevert.’ Terugkijkend op de onlusten in Paramaribo en Zwarte Dinsdag schreef Van Haaren met grote tevredenheid: ‘Wij zijn zelf ontzettend dankbaar voor het verloop; alles bij elkaar genomen had het tenslotte niet gunstiger kunnen lopen; het moest tot een treffen komen, maar waar en hoe? Het zijn zware dagen en nachten geweest, maar geleden leed is gauw vergeten.’ De Surinaamse arbeiders waren het aangedane leed echter decennialang niet vergeten.

De Kom vond in Nederland geen regulier werk en had daarmee alle tijd verder te werken aan zijn boek Wij slaven van Suriname, dat in 1934 in gecensureerde vorm verscheen. Omdat hij geen werk kan vinden, heeft hij grote moeite rond te komen. Hij deed mee aan werklozenacties en hield op communistische bijeenkomsten lezingen over het kolonialisme. In 1939 werd hij ingezet bij de Werkverschaffing. Als hij later dat jaar in Den Haag toevallig de schrijver Simon Carmiggelt ontmoet, krijgt hij een oncontroleerbare woedeaanval. Zijn vreemde gedrag, met tek4 - Graf Anton de Komenen van ernstige overspannenheid en paranoia, heeft dan al herhaaldelijk geleid tot problemen met zijn buren. Eind 1939 wordt hij voor een periode van drie maanden opgenomen in de Haagse Ramaerkliniek in Loosduinen. Over die periode schreef Karin Amatmoekrim in 2013 de waargebeurde roman De man van veel. Na de Duitse inval in 1940 sloot De Kom zich aan bij het communistische verzet en schreef onder meer artikelen voor het communistische verzetsblad De Vonk, waarvan hij de schrijver Jef Last kende. Zijn stukken vallen op doordat ze zowel een aanval op de Duitsers als op het koloniale Nederland bevatten. Op 7 augustus 1944 werd hij gearresteerd voor de deur van zijn woning in het Haagse Bezuidenhout. Vanuit de gevangenis van Scheveningen en werd hij dezelfde maand overgeplaatst naar Kamp Vught. Na Dolle Dinsdag (september 1944) werd hij overgebracht naar Sachsenhausen terecht, waar hij moest werken voor de vliegtuigfabriek van Heinkel. Hij overleed op 24 april 1945 op 47-jarige leeftijd aan tuberculose in Kamp Sandbostel bij Bremervörde, een buitenkamp van concentratiekamp Neuengamme. Hij werd begraven in een massagraf. De Kom raakte na de oorlog in de vergetelheid, maar werd in de jaren zestig herontdekt  als vooraanstaand Surinaams verzetsstrijder. In dezelfde periode werden zijn stoffelijke resten teruggevonden en overgebracht naar Nederland om te worden bijgezet op de erebegraafplaats te Loenen. Postuum werd hem in 1982 het Verzetsherdenkingskruis toegekend.

Dit item was geplaatst door Muis.