ANTON DE KOM IN PARAMARIBO – 1933 (deel 6)

Deel 6- Anton de Kom over reis naar Suriname

In 1934 verscheen Wij slaven van Suriname van Anton de Kom, waarin hij onder de titel Weerzien en afscheid (pagina 205-222) beschreef hoe hij zijn verblijf van zes maanden had ervaren. De notities aan het eind van de tekst zijn overgenomen uit de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (BDNL).
De Kom was al begin dertiger jaren begonnen met het schrijven van het boek. In 1931 had hij de eerste versie klaar. Samen met de latere uitgever redigeerde hij de tekst verschillende keren. Eind 1931 was de tekst klaar. De Kom ging toen terug naar Suriname en het duurde daarom tot 1934 voor het boek kon worden gepubliceerd. In het voorwoord werd vermeld dat in de tekst een paar wijzigingen waren aangebracht om uitgave mogelijk te maken. Het is onduidelijk of hier sprake was van regelrechte censuur en in hoeverre dit gebeurde door de uitgever uit voorzorg was niet in conflict te komen met de inlichtingendienst. Het originele manuscript van deze uitgave is verloren gegaan. In Suriname mocht het niet op de markt worden gebracht.
Na de oorlog was de tekst van de eerste druk niet meer beschikbaar en raakte De Kom in de vergetelheid. In de jaren zestig ontdekte een Surinaamse studente het boek in de universiteitsbibliotheek van de Universiteit Leiden. Vervolgens typte een groep studenten het boek over en stencilde het om het te verspreiden, een roofdruk die ook in Suriname werd verspreid. In 1971 verscheen daarop de tweede druk, met aantekeningen, een jaar later al een derde druk en in 2020 verscheen de 16e druk. Er zijn ook vertalingen in het Engels en Duits verschenen.

Weerzien en afscheid – deel 1.

Sranang, mijn vaderland, ik heb U weergezien, en uwe schoonheid was zooals ik die vaak gedroomd heb, verlangend woelend in mijn bed in Holland. Over het diepe blauwe water van den Oceaan draagt de ‘Rensselaer’ mij naar uw kusten. Vliegende visschen, als dansende diamantjes, schrikken op bij het naderen van de boot, vliegen vijf à zes meter verder, werpen zich dan opnieuw, een zilveren spoor teekenend, in het water. De lucht is vochtig en frisch, een sterke passaatwind waait om mij heen met den adem der vrijheid. Als het monotone geluid der meeuwen zingt door mijn hart verlangen naar het weerzien.

Eenige stooten van de stoomfluit waarschuwen. Het is heden sloepenrol. Wij treden aan op het dek. Het blijkt dat er geen zwemgordels genoeg zijn voor de kinderen. Ineens weet je weer dat je proleet bent. Beneden in de eerste klas vermaken zich passagiers en officieren in hun zwembad. Schepelingen tellen niet mee. Proletenkinderen kunnen verzuipen. Hoog, door de stengen en stagen van de ‘Rensselaer’ waait de wind der vrijheid. Op het dek beneden mij komt een blanke stoker, maar zwarter dan ik door het stof van de vuren en haast zich naar zijn bedompt logies toe. Als hij halfweg de bak is wuift hij naar mij en de kinderen. In het zwart van zijn gezicht lachen het wit van zijn oogen en de blanke rij tanden. Ook dat is overal hetzelfde en overal schoon, de makkerschap der proletariërs en hun liefde tot de vrijheid.

Ik sta op het dek van de ‘Rensselaer’, een blijde lichte morgen in Januari. Twee uur geleden is de zon met een bloedrooden glimlach opgestaan uit haar leger, haar gloeiende kogel rolt als een vurige ballon langs den strakblauwen hemel en trekt de melkwitte nevelsluiers 5 - Anton de Kom Wij slaven van Suriname 1934tot zich, waarachter de groene muur van de kust schuil gaat. Uit de lucht storten stroomen van warmte en licht op het witglimmende scheepsdek. Aarde en zee van Suriname nemen een douche van zonlicht. Zwellend en bruisend vloeit de machtige stroom van de rivier ons tegen. Dicht bij de stad is haar water lichtblauw en tot op groote diepte doorschijnend. In het bosch langs den oever, waar de geur van bloeiende mahonieboomen en versch gebrand hout uit opstijgt, heeft een vroege haan alle andere vogels wakker geroepen. Tjong-tjongs zingen hun eentonig liedje, watervogels steken den snavel plotseling in het water en komen met een vischje in den bek boven, twee langgerekte golfjes achter zich latend. Wieswiesies haasten zich naar het strand toe. Hoog in de lucht cirkelt in stemmige kleeding de tinjie fowroe (aasgier), die vrijwillige reinigingsman van Suriname. In de frischgroene toppen der boomen, waaromheen de laatste droomen van den ochtend nog zweven, klautert, als een vlugge bruine rakker de passaatwind. Boven het lied der andere vogels uit zingt een bloedroode kleine zanger zijn solo. Ranke zeilbooten met blanke zeilen komen de rivier af en roeibooten, rood als menie, met riemen waarvan het water druipt als een blinkende sluier van parels. Het schip wordt omringd door puffende stoombootjes die aan waterkevers doen denken en korjalen, als vlugge slangen warrelend over het water. Van fort Zeelandia gaat een schot de lucht in en weergalmt tegen de bosschen, een ijl rookwolkje blijft boven den loop van het kanon hangen. Op zijn sterke armen draagt de lachende rivier ons schip naar de kade. Zij herinnert mij aan vader zooals hij mij en mijn zusje vroeger, hoog op zijn schouders naar de markt5 - Anton de Kom Wij slaven van Suriname 11 droeg.

Tusschen de duizendkoppige menigte die ons aan den wal verwachtte, was vader een nietig oud mannetje, moeder, om wie ik teruggereisd was, vond ik niet weer, ze was twee dagen na onze afreis uit Holland gestorven. In mijn hart wordt het fluitewijsje van de droefheid overstelpt door het gejubel der begroeting. Als op een feestdag heeft het proletariaat van Suriname zich in Zondagskleeding gestoken. Tusschen de hooge gestalten der mannen dwarrelen de koto miessies als vroolijke, kleurige vlinders. Duizend trouwhartige oogen blinken. Honderd sterke handen grijpen de mijne. ‘Na wang biedjie man!’ (hij is een groot man) zegt een havenarbeider lachend, ‘de gouverneur zorgt voor zijn adjudanten’. Nu pas merk ik hoe ik door eenige rechercheurs gevolgd word. In het foudraal op hun heupen dragen de agenten hun geladen revolvers. (1) Hoffmandruppels moeten in die dagen voor vele blanken in de kolonie een begeerde drank geweest zijn! Nadat zij zelf en zij alleen, door hun dwaze angstpropaganda voor ‘den komenden Messias’ deze belangstelling gewekt hebben, klopt het hart hun in de keel wanneer zij denken aan de mogelijke gevolgen. Hoe is het mogelijk dat de komst van een ‘communist’ (2) vele civiele en militaire bestuurders van de kolonie dermate had beangstigd? Hoe anders, dan omdat men wist dat de brandstof der ellende zoo hoog was opgestapeld, dat slechts een enkele vonk noodig zou zijn om haar te doen ontvlammen! (3) En toch, wat zou een enkele man, zèlfs indien hij wilde, beginnen kunnen tegen het geheele machtsapparaat der kolonie Suriname?5 - Anton de Kom Wij slaven van Suriname 7

Als dezen avond de laatste bezoekers weg zijn, denk ik aan die ellende. Buiten hoor ik, als eens, toen ik een jongen was, het zachte sissen der siensiens. Een lichtende faja-worong danst voor het open venster. Heel in de verte bast een waaksche hond. De maan lacht haar stillen glimlach boven de kruinen der boomen. De lucht is vol van de geuren der kamperfoelie. Inktzwarte vleermuizen kussen hongerig alle rijpe vruchten. Ver in de verlichte straten der binnenstad speelt muziek. Onder de toonen van de hot jazz (negers zijn goed genoeg om hun meesters met temperamentvolle muziek te vermaken) verdrinken vele rijke blanken hun zorgen. Hier in de ‘vuilewijk’ waar de proletariërs wonen, is het stil en donker. In hun huizen van vier bij vier meter als lugubere holen, wachten de gekleurde gezinnen zwaarslapend van vermoeidheid den morgen. Niet allen zijn zoo gelukkig een dak boven hun hoofd te vinden. Velen slapen tegenwoordig onder de bruggen of op de stoep der huizen. Ik herinner mij nu ook hoe mager en hol vele gezichten aan den steiger waren onder het bedriegelijk masker der vreugde. Luidschreeuwend wiekt een verschrikte owroe koekoe van den boom op.
In het stille van den nacht klopt men aan de vensters. Dat zijn de rechercheurs die zeker willen zijn dat ik thuis ben. Het is alsof iemand plotseling aan mijn hart geklopt heeft: wat zul je doen om de ellende van je volk te verzachten? In het fluweelen donker van den nacht hoor ik zachte stappen. Moeder, wat kan ik doen om te helpen? Mijn kameraden wachten o5 - Anton de Kom Wij slaven van Suriname 3p mij. Ik ben pas terug in het land. Er is zooveel veranderd. Het is of moeder zich over mij heen buigt om me te kussen, zooals ze deed toen ik klein was, zooals ze luisterde naar mijn klachten, wanneer het verdriet reeds minder werd omdat er iemand was die naar mij luisteren wilde.

En ineens weet ik, ik zal een adviesbureau oprichten en luisteren naar de klachten van mijn makkers zooals moeder eens geluisterd heeft naar het verdriet van haar jongen. En misschien zal het mij lukken hen iets te doen gevoelen van al de hoop en moed die besloten liggen in dat eene machtige woord dat ik leerde in den vreemde: organisatie. Misschien zal ik er in slagen iets van die verdeeldheid uit den weg te ruimen die de zwakte was dezer gekleurden, misschien zal het niet geheel onmogelijk zijn om negers en Hindostani’s, Javanen en Indianen te doen verstaan hoe slechts de solidariteit alle zonen van moeder Sranang kan vereenigen in hun strijd voor een menschwaardig leven.

Een lezing, die ik had willen houden over de geschiedenis van Suriname, eerste poging mijnerzijds om het diep verankerde minderwaardigheidsgevoel van mijn landgenooten te bestrijden, werd ondanks de wettelijk bestaande vrijheid van vergaderen onmogelijk gemaakt door zaalafdrijving van den kant der regeering. (4) De eene zaalhouder na den andere trok onder pressie van boven zijn vergunning in, een bijeenkomst op het erf van Knijpe werd buiten iedere wettelijke bepaling om door de politie verboden. Nu hoor ik iederen morgen reeds om vijf, zes uur de bloote voetstappen van mijn makkers die zich door de Pontenwerfstraat bij honderden naar ons erf begeven, waar ze, gehurkt, uren lang geduldig in de schaduw van den grooten manjaboom hun beurt afwachten.

5 - Anton de Kom Wij slaven van Suriname 5Rondom hen, in de vuile hoek, ontwaakt het leven. Langs de plankenkrotten vol gaten, gedekt met troelie waar in den regentijd het water als door een zeef doorheen gaat, spoeden zich de vrouwen met basquitas vol bananen en manjas op het hoofd naar de markt toe. Kinderen met dikke buikjes en kromme beenen van ondervoeding, dysenterie en andere ziekten, spelen in de waterplassen van de ongerioleerde, ongeplaveide straten, of bij de waterputten en de stinkende W.C.’s op de erven. Een aasgier sleept het kadaver van een rat uit een der stinkende, verstopte goten. Slechts de natuur schijnt zich om deze tentoonstelling van ellende niet te bekommeren. Vroolijk als altijd geven de vogeltjes elkander rendez-vous in den manjaboom, de mooi geteekende grietjiebies, de hemelsblauwe blavoortjies en de muschkleurige gado-fowroes. Alten en bassen geven concert in het zonlicht, dat de veeren van graspijltjes en kraroen doet fonkelen.

Onder den boom echter, langs mijn tafeltje, passeert de parade der ellende. Paria’s met diepe holle wangen. Hongerlijders. Menschen zonder voldoende weerstand. Open boeken om in te lezen het moeizaam vertelde verhaal van onderdrukking en ontbering. Indianen, boschnegers, Creolen, Britsch-Indiërs, Javanen, er waren dagen, terwijl de motorbrigaden der politie buiten op de straat circuleerden, dat meer dan 1500 aan mijn tafel verschenen, waarvan sommigen zeven tot acht dagen gereisd hadden om mij te spreken.
Bitter zegt een Hindoe tegen mij: ‘Ik heb een ezel en een kar. Als nu dit beest een wond heeft, dan zijn er dadelijk een paar politie-agenten bij de hand om mij te bekeuren. Toen ik onlangs zelf een wond aan mijn been had en in het hospitaal om gratis hulp vroeg, heeft men mij letterlijk er uit gesmeten. En toch zeggen de leiders van “Bharat Oeday” dat het koloniaal bestuur voor ons wil zorgen als een moeder voor haar kinderen.’

Britsch-Indiërs vertellen dat men hen weggehoond heeft als ze kwamen klagen, spottende roepend: ‘wacht maar op jullie Gandhi!’ Zij kunnen de belasting op de huurwaarde van hun grondjes en de krotten die daarop staan, niet meer betalen. Om de belasting te kunnen innen, dringen militairen in hun huizen, verkoopen het dak boven hun hoofd, de kippen uit den tuin, de kleine voorraad rijst die dienen moest als mondvoorraad voor het gezin. De waarde van het verkochte wordt vastgesteld door den aanvoerder die zoowel kooper is als verkooper. Men komt bij een familie die geen belastingschuld heeft. Daar de man niet thuis is, weigert de vrouw de militairen binnen te laten. Zij wordt, hoewel zij zwanger is, ter zijde geslingerd en baart later een mismaakten jongen.

Dezelfde klachten krijg ik van de kleine boeren uit Nickerie. Het werk in de polders daar is buitengewoon zwaar, terwijl de prijs van de rijst tengevolge van de crisis tot het uiterste gedaald is. Ook zij kunnen de belasting niet meer betalen en ook zij worden onteigend. Het blanke papier van mijn schriften, (later, na de huiszoeking en mijn arrestatie bleken ze op onnaspeurlijke wijze verdwenen) vult zich met klachten. In alle districten van Suriname wemelt het van malarialijders. De meesten zijn ten doode opgeschreven omdat zij zelf geen geld meer hebben voor het koopen van kinine. Een gekleurde vrouw, die een ongeluk had gekregen, overleed in het hospitaal onder de hevigste pijnen, terwijl men in de buurt, voor de operatie, naar de solvabiliteit der familie informeerde. Een arbeider moest zijn jas in pand geven, een vrouw haar armbanden verkoopen om den dokter van Lelydorp te kunnen betalen. De tuberculose richt een ware slachting aan. Alleen in het jaar 1932 werden meer dan 2000 nieuwe gevallen van framboesia tropica geconstateerd!

Suriname is het land der bloemen. Als de vaja lobie, de bloem der vurige liefde die jonggeliefden elkander schenken, bloeien de roode wonden op haar zwarte lichaam. Als de anga lampoe, hangt de roode lamp der ellende voor het huis der armen. Tusschen bloeiende kana’s en geurende popokaie tongo’s bloeien filaria en lepra mede. Waar het mos geurt onder de palmen, ligt een jonge moeder vier dagen in barensnood en sterven op de vijfde, moeder en kleine. Bloemen in plaats van een verloskundige in het boschland. Diep in het binnenland, moerassen met ijskoud water, waar nooit de zon schijnt, groeit de kolossale kankantrie. Zwarte knoestige handen omklemmen de zware bijlen. Woudreuzen worden geveld, lappen grond opengekapt, binnenkort zullen zich hier, gesteund door regeeringssubsidies, de nieuwe koffiecultures ontplooien der blanken. Soms echter loopen de houthakkers geweldige wonden op. Wie zorgt dan voor de gekwetsten? Er zijn voetwonden, groot en diep. Je vuist zou je er gemakkelijk in kunnen draaien. Ze zijn vol wild vleesch. Zwarte voeten, vormeloos opgezwollen. Het geheele lichaam wordt ondraaglijk pijnlijk. De lucht van zulke wonden is voor de anderen in de hut niet te verdragen. Midden in de heerlijke fauna en flora van het oerwoud sterft een werker.

Met alle mogelijke beloften lokte men de contractkoelies naar Suriname. Tachtig cent per man en 60 voor een vrouw werd hun toegezegd voor iederen dag, ook voor dien, waarop ze door force majeure niet zouden kunnen werken. Toen kwam de crisis. Terwijl de hoogste instanties vrijuit gingen, kregen de ambtenaren met salarissen tot f 12.000, 5 à 10% loonsverlaging. De loonsverlaging van de koelies echter, die voortaan nog slechts 2 of 3 dagen werkten en de andere dagen geen uitkeering kregen, bedroeg 60 à 75%. Voor den man van 80 op 60, voor de vrouw van 60 op 40 ct. per dag. Weekloonen vielen van f 4.80 op f 1.80. (5) De handige ondernemers openden plantagewinkels, die zij meestal aan Chineezen verpachtten. Gedwongen winkelneering waarbij de oneerlijkheid des te gemakkelijker werd, omdat de Surinamer meestal niet per kilo, pond enz. maar voor 10 cent of 25 cent van dit of dat koopt. Wie zoo in de schuld raakt, ziet geen kans dat hij er ooit meer uit komt. Wil hij zaden enz. hebben om het landje te bebouwen, dat hem voedsel voor zijn gezin zal leveren, dan moet hij deze van den ondernemer poffen. Dat beteekent nieuwe schulden bij den ondernemer en het hongerend wachten tot de oogst op het kleine landje rijp is. Tracht hij echter te protesteeren of te ontvluchten, dan wordt hij teruggebracht en gestraft. En toch zijn diegenen, die zij het dan ook maar twee dagen in de week nog werken, te benijden.

Intusschen was het bloedbad van den rooden October noodig, eer de regeering er ten slotte toe bereid scheen het vraagstuk van de werkverschaffing met eenige ernst aan te pakken. Sindsdien stuurt ze de lastigste en gevaarlijkste elementen naar het oerwoud, waar deze ongeschoolde werkkrachten uit de stad wilde rubber mogen gaan tappen waarvoor geen markt is te vinden of goud zoeken in de volkomen afgewerkte mijnen. Bijna allen die zich hierheen waagden zijn ziek en ellendig teruggekomen. Men kan, zegt bitter een der klagers aan mijn tafeltje, nog beter direct een touw nemen om zich ineens van kant te maken.

  1. ‘De Surinamer’, nr. 1, 1933, schreef: ‘Weinigen wisten iets van de komst van de Kom af, maar hij werd aangediend als communist en dat maakte de belangstelling van velen gaande. Die belangstelling voor de persoon van de Kom groeide aan, toen bij zijn aankomst de politie het noodig achtte buitengewoon veel vertoon te maken… Waar die man ging, stond of was, op de hinderlijkste wijze werd hij achtervolgd, beurtelings door de uit den dienst ontslagen politie-agenten Baal, Leeuwin en Kolf. Deze personen waren aangehuurd voor dezen specialen dienst… Algemeen werd dit optreden daarom afgekeurd.’
  2. Dit etiket was onjuist: ik was noch ben lid der communistische partij.
  3. Zelfs de Surinaamsche correspondent van het Algemeen Handelsblad (7 Februari 1933) oordeelt: ‘Jarenlang is door het bestuur gehandeld en gedaan, alsof tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes possibles. Heeft het bestuur ooit door woord of gebaar bewezen, dat de toekomst hem aan het hart gaat? Het gist in Suriname en het gist al lang. Maar het bestuur trekt zich daar nooit iets van aan. Verwijst alle conflicten oorzakelijk naar de andere zijde.’ En de Heer Putscher, lid van de Koloniale Staten, zeide in zijn rede te den Haag van 12 Juli 1933 (blz. 6 van het verslag): ‘Wanneer het bestuur begrepen had, dat besturen constructief initiatief en vooruitzien beteekent, dan had zonder eenigen twijfel vermeden kunnen zijn, dat Suriname kwam te staan in het teeken van werkeloosheid, ontevredenheid, ordeverstoring en bloedvergieting…’
  4. ‘De Surinamer’, nr. 10, 1933: ‘Niemand wist waarover de Kom het zou hebben, maar hij is communist en dat is meer dan voldoende om hem te beletten, wat aan iedere burger is toegestaan volgens de wet… …Tegen elke actie van de Kom werd een tegenactie ingesteld.’
  5. ‘Dat de loonsverlaging niet met den vereischten tact heeft plaats gehad, zouden wij niet durven beweren, maar men krijgt toch den indruk dat er iets aan de wijze van uitvoering gehaperd heeft’ (Algemeen Handelsblad van 6 Juli 1933).
Dit item was geplaatst door Muis.