CONCENTRATIEKAMP NEUENGAMME 1
In 1938 begon het SS-bedrijf Deutsche Erd- und Steinwerke GmbH met de stad Hamburg de onderhandelingen voor de aankoop van een terrein van vijftig hectare in de wijk Neuengamme. Daar stond een steenfabriek die al jaren gesloten was, maar er waren hier gebieden die geschikt waren voor de kleiwinning. De contractpartners kwamen overeen een door de stad gefinancierd Concentratiekamp Neuengamme te bouwen, dat zou functioneren als een subkamp van het concentratiekamp Sachsenhausen in Oranienburg (bij Berlijn). Het concentratiekamp moest jaarlijks twintig miljoen stenen gaan leveren voor de herontwikkeling van de oevers van de Elbe. De steenfabriek begon op 12 december 1938 met honderd gevangenen uit het concentratiekamp Sachsenhausen, die door veertig SS’ers uit het concentratiekamp Buchenwald werden bewaakt. Na een inspectie van Heinrich Himmler in januari 1940 werd besloten dat de productie van stenen voor de bestuurdersgebouwen aan de oevers van de Elbe de belangrijkste taak van het kamp zou worden. Hiervoor moet op het terrein een grotere steenfabriek worden gebouwd, moest een spoorverbinding worden aangelegd, een zijkanaal naar de Dove Elbe (een achttien lange zijrivier van de Elbe) worden gegraven, een nieuw havenbekken worden gerealiseerd en moest de Dove Elbe stroomafwaarts worden verbreed.
De consequentie was dat het subkamp in het voorjaar van 1940 door de grote uitbreiding een onafhankelijk concentratiekamp werd. De eerste maand had SS-Sturmbannführer Walter Eisfeld (1905-1940) de leiding van het kamp. In april 1940 werd Martin Gottfried Weiß (1905-1946) als tweede kommandant belast met de opbouw van het kamp. Hij was in 1933 een van de medewerkers in het eerste concentratiekamp Dachau en had in de daarop volgende jaren veel ervaring opgedaan met het begrip ‘Vernichtung durch Arbeit’. De eerste taak die de gevangenen van de SS kregen was een nieuw kamp te bouwen. Eind 1940 werkten hiervoor al 2.900 gevangenen, die zich naast de bouw van hun eigen gevangenkamp ook werkzaam waren in de werkploegen ‘Dove Elbe’ en ‘Klinkerwerk’ om de eerste kleiputten bloot te leggen. Kommandant Weiß onthield de gevangenen elke medische zorg en liet het toezicht op de gevangenen uitvoeren door criminele gevangenisfunctionarissen, die wreder en dus gevreesder waren dan de meeste politieke gevangenisfunctionarissen. Tegen het einde van het jaar waren al 430 gevangenen omgekomen.
I
n april 1941 werden 1.002 gevangenen uit het concentratiekamp Auschwitz overgebracht naar Neuengamme. Op 24 september 1941 arriveerden de eerste Belgen vanuit Fort Hoei, een konvooi met 256 politieke gevangenen. Vanuit Aarlen waren 40 gijzelaars opgepakt en bij een razzia in Meensel-Kiezegem werden alle mannen als represaillemaatregel opgepakt; ze kwamen allemaal terecht in Neuengamme. Op 19 november 1941 kwamen de eerste Nederlanders, 270 mannen uit concentratiekamp Amersfoort, allemaal leden van de communistische of andere socialistische partijen. In totaal zouden vanuit Kamp Amersfoort 21 rechtstreekse transporten naar Neuengamme plaatsvinden, waarmee in totaal 3.084 Nederlanders naar Neuengamme werden getransporteerd. Tijdens die transporten werden er ook gevangenen ‘ingeladen’ in Assen, Leeuwarden en Groningen. Ook vanuit Vught waren er transporten naar Neuengamme. In totaal zouden gedurende de oorlog 6.950 Nederlanders in Neuengamme verblijven, waarvan er volgens de dodenboeken minimaal 3.500 omkwamen. Van slechts 613 Nederlanders staat vast dat ze Neuengamme hebben overleefd. Begin 1941 was al ingevoerd dat alle commando’s twaalf uur per dag moesten werken en werden de straffen op vergrijpen of onvoldoende presteren verhoogd. De nieuwkomers waren fysiek nauwelijks bestand tegen de erbarmelijke werk- en levensomstandigheden in het kamp, waardoor velen al na een paar maanden van uitputting stierven. Enkelen hadden het geluk lichter werk te mogen doen, bijvoorbeeld als kantoorbediende, als paramedicus op het bouwkantoor of in de gevangenis of als musicus in het twintig man tellende gevangenenorkest dat in de zomer werd opgericht. In augustus 1941 werden 43 Sovjetofficieren die waren overgebracht vanuit een krijgsgevangenenkamp op de Lüneburger Heide, onmiddellijk na aankomst doodgeschoten bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Duizend Sovjetsoldaten die in oktober 1941 in het kamp aankwamen werden opgesloten in een aparte en overvolle kazerne om daar een hongerdood te sterven. Eind juni 1942 werden de 348 overlevenden van de 1.000 Sovjet krijgsgevangenen overgebracht naar het concentratiekamp Sachsenhausen. In november en december 1941 kwamen er weer transporten van Belgische en Nederlandse gevangenen. Door een constante aanvoer in 1941 van nieuwe gevangenen uit diverse bezette gebieden, hadden de gevangenen een goed beeld van de schijnbaar onstuitbare opmars van de Wehrmacht. Door de erbarmelijke leef- en werkomstandigheden raakten de gevangenen in recordtijd uitgeput. Vanwege de overvolle ziekenboeg brak eind 1941 een tyfusepidemie uit. In 1941 werden 434 dode gevangenen geregistreerd. Als gevolg van de epidemie die in eind 1941 uitbrak, werd het hele kamp in quarantaine geplaatst maar ondernam de kampleiding zes weken lang geen stappen de epidemie onder controle te krijgen. Ongeveer duizend gevangenen zouden tijdens de epidemie sterven. Nadat de gevangenen de barakken met papier hadden afgesloten, werden de kamers met Zyklon B ontsmet. Pas toen eind maart 1942 de douche- en ontluizingsfaciliteiten in gebruik werden genomen, werd de uitbraak onder controle gebracht. In 1941 werd begonnen met het vermoorden van gevangenen die niet konden werken door middel van fenolinjecties, een methode die door Rottenführer Wilhelm Bahr (1907-1946) en SS-Unterscharführer Paul Breuning (1894-1946) in een Sovjet krijgsgevangenenkamp was ontwikkeld. Onder het voorwendsel dat een röntgenonderzoek moest worden uitgevoerd, werden gevangenen naar de ziekenboeg geroepen en vermoord. De SS-arts Johannes Nommensen (1909-1967) selecteerde hiervoor in Neuengamme de gevangenen.
Vanaf april 1942 werden vijfhonderd gevangenen uit Neuengamme overgebracht naar Arbeitsdorf om daar het tijdelijke concentratiekamp Arbeitsdorf (april-juli 1942) op te zetten. Beide kampen werden geleid door Martin Gottfried Weiß. Vanaf 3 juni 1942 moesten de gevangenen op last van SS-Führer Gerhard Maurer (1909-1953), een vooraanstaand lid binnen Groep D van de SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt (SS-WVHA) dat belast was met het bestuur van de concentratiekampen, ook op zondagochtend werken, zodat ze alleen zondagmiddag vrij van werken waren. Om de arbeidsproductiviteit te verhogen, gaf Maurer ook opdracht om de sterfte in de kampen aanzienlijk terug te dringen. De gevangenen kregen nu wat meer voedsel. Naast het kamp werd vanaf september 1941 een heel industrieel complex gebouwd voor Jastram, dat motoren en torpedo’s produceerde voor de marine, voor Messap, een bedrijf dat ontstekingsmechanisme fabriceerde, en voor Walther-Werke, voor de productie van automatische geweren.
Van juni tot september 1942 werden zevenhonderd arbeidsongeschikte gevangenen overgebracht naar het concentratiekamp Dachau, waar kampcommandant Martin Gottfried Weiß naartoe werd gestuurd als nieuwe kampcommandant. Hij werd per 1 september 1942 in Neuengamme opgevolgd door Max Pauly (1907-1946), een ‘Alter Kämpfer’ die zijn sporen in diverse concentratiekampen had verdiend. Met een nieuwe commandant kreeg het kamp ook een nieuwe functie. Er werden voorbereidingen getroffen om de wapenproductie binnen het industriële complex naast het kamp verder te verhogen. In het kazernecomplex vervaardigde het SS-bedrijf Deutsche Ausrüstingswerke spullen zoals camouflagenetten en patroondozen. In een poging om gevangenen wapens te laten produceren, werden de omstandigheden een beetje versoepeld, maar omdat de voeding onveranderd zeer slechts bleef had dit geen enkel effect.
In oktober 1942 werd de detentiebunker omgebouwd tot een geïmproviseerde gaskamer. De ramen werden voorzien van stalen panelen, er werden zes toevoerleidingen in het dak verzonken en een ventilator geplaatst. Kort daarna werden 197 vaak ernstig verwonde Russische krijgsgevangenen vergast met Zyklon B. Vier weken later werden nog eens 251 gehandicapte krijgsgevangenen vergast.
In de tweede helft van het jaar werden 6.800 gevangenen uit andere concentratiekampen overgebracht naar Neuengamme en werden de Joodse gevangenen overgebracht naar Auschwitz. Met alle gevangenentransporten steeg het aantal gevangenen tegen het einde van 1942 tot ruim 13.000 personen. Dat jaar werden 3.140 dode gevangenen geregistreerd.
Begin 1943 begon de Walther-fabriek met de productie van pistolen en geweeronderdelen. Met de voltooiing van het zijkanaal voor de bevoorrading van de steenfabriek en de aanleg van een laadstation met spooraansluiting in het magazijn, werden de voor de bedrijfsvoering benodigde transportverbindingen verbeterd. Steeds meer concentratiekampgevangenen werden buiten het kamp ingezet voor dwangarbeid. Ze werden steeds vaker ondergebracht in speciaal ontworpen subkampen, bijvoorbeeld tijdens de bouwwerkzaamheden aan de onderzeebootbunker Valentin. In juli 1943 werden gevangenen voor het eerst ingezet om puin van de geallieerde bombardementen o
p te ruimen. In 1943 werden ongeveer 11.300 gevangenen uit concentratiekampen en door de Gestapo naar Neuengamme gebracht. In augustus 1943 telde het kamp ongeveer 9.500 gevangenen, waarvan ongeveer 2.700 in buitenkampen. Eind 1943 bedroeg het aantal overledenen 3.991 doden personen.
In 1944 leidden de nederlagen van de Wehrmacht en de verslechtering levensomstandigheden van de Duitse bevolking tot een aanzienlijke verslechtering van de levensomstandigheden in het hoofdkamp en de overvolle subkampen die dat jaar ongeveer 25.000 nieuwe gevangenen uit 28 landen te verwerken kregen. Daaronder de 589 mannen die in oktober 1944 uit Putten, die vrijwel allemaal in Neuengamme omkwamen. Tussen januari en maart 1944 werden ongeveer 1.000 uitgeputte gevangenen naar het concentratiekamp Majdanek overgebracht en werden ongeveer 500 uitgeputte gevangenen overgebracht naar het concentratiekamp Bergen-Belsen in ruil voor gevangenen die konden werken. In juni 1944 arriveerden duizenden Franse gevangenen uit het concentratiekamp Royallieu en 1.030 gevangenen uit Letland.
De aanstaande instorting van het Derde Rijk drong natuurlijk ook bij de gevangenen door en daarmee ook het lef om sabotagedaden in de Duitse wapenproductie te doen of ontsnappingspogingen te ondernemen. Na een mislukte ontsnapping volgde standaard ophangen op de appelplaats. Eind 1944 had de SS in de bunker 360 door de rechtbank veroordeelde gevangenen in de bunker opgehangen. Daaronder een aantal vooraanstaande politici uit linkse partijen uit de Weimar Republiek, die in het kader van de Aktion Gitter in augustus 1944 naar Neuengamme werden gebracht. Op advies van Heinrich Himmler werden in de Duitse concentratiekampen kampbordelen opgericht ten behoeve van de gevangenen. Tot prostitutie gedwongen vrouwen zouden dan via seksuele dienstverlening aan vlijtige gevangenen kunnen bijdrage tot een betere moraal en een verhoging van de productie. In Neuengamme werd dat kampbordeel op 28 mei 1944 geopend. Met Kerstmis 1944 kwam er voor de gevangenen ook nog een bibliotheek met zo’n achthonderd boeken. In 1944 kwamen ongeveer 44.000 gevangenen in het hoofdkamp en de buitenkampen aan. Dat jaar waren er ongeveer 8.000 dode gevangenen op een gemiddelde gevangenispopulatie van ongeveer 48.800 man.
