AUSSENKAMP 2 – ALT GARGE
Naam van het subkamp: Alt Garge
Periode van bestaan: 24 augustus 1944 – 15 februari 1945
Aantal gevangenen: 500 mannen
Type werk: Bouw van elektriciteitscentrales
Opdrachtgever: HEW, Fa. Rosseburg, Grün & Bilfinger, Wayss & Freytag
Alt Garge was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hoofdzakelijk een industriegebied met spaarzame bewoning van het personeel van de daar gevestigde bedrijven. Het lag zo’n zes kilometer zuidoostelijk van Bleckede aan de westoever van de Elbe, op bijna tachtig kilometer van Hamburg. In de jaren dertig steeg in Duitsland de vraag naar elektrische energie sterk vanwege het sterk toenemende particuliere elektriciteitsgebruik. Steeds meer huizen en bedrijven kregen elektrisch licht, gaslantaarns werden massaal vervangen door elektrische verlichting en elektromotoren vervingen de stoomaandrijving. Er was een enorme groei van energie-intensieve industrieën, met name voor de wapenindustrie ter voorbereiding op de aanstaande oorlog, die op volle toeren draaide. De Hamburgische Electricitäts-Werke AG (HEW), een bedrijf dat in 1894 werd opgericht om voor Hamburg elektriciteit en stadsverwarming te leveren, plande in Alt Garge een nieuwe, ultramoderne energiecentrale met een vermogen van ongeveer honderdveertig megawatt om te voorzien in de groeiende elektriciteitsbehoefte van Hamburg en de industriële gebieden in het oosten van Nedersaksen en Mecklenburg.
De centrale werd ontworpen als hogedrukcentrale en de modernste kolencentrale van die tijd. Voor Kraftwerk Alt Garge zou per schip steenkool moeten worden aangevoerd uit Opper-Silezië. In 1938 werd begonnen met de concrete planning voor de bouw. Alt Garge was daarvoor een zeer geschikte locatie, want met de naderende oorlog in gedachten was een elektriciteitscentrale op dit kleine industrieterrein, ver van de stad in een dunbevolkt gebied op een bosrijke, steile helling aan de oevers van de Elbe moeilijk te herkennen en te raken door luchtaanvallen. In 1939-1940 werd als voorbereidende maatregel aan de Dorfstrasse een kamp met ongeveer dertig barakken gebouwd voor ongeveer 1.500 Kroatische, Servische en Sloveense krijgsgevangenen en ‘buitenlandse arbeiders’ gebouwd. De barakken werd in de volksmond ‘het Kroatische kamp’ genoemd. Begin 1940 werd het kamp bewoond door ongeveer zeventig Slowaken, in april 1940 kwamen daar Tsjechen en Polen bij.
Bij het uitbreken van de oorlog in 1940 werd begonnen met de civieltechnische werkzaamheden. Het grootste deel van de werkzaamheden werd uitgevoerd door deze krijgsgevangen gemaakte Oost-Europese verzetsstrijders, die waren ondergebracht in een voor hen gebouwd werkkamp (later ‘Kamp A’ genoemd). Ze moesten het zware werk met de hand doen onder de moeilijkste omstandigheden, waarbij ze te maken kregen met mishandeling, slechte hygiënische omstandigheden en voedsel, honger, ziekte en uitputting. In totaal stierven minstens vijftig dwangarbeiders direct tijdens de bouw van de energiecentrale. Indirect waren het er nog veel meer. Parallel aan de energiecentrale werden ongeveer twee kilometer ten noorden van de energiecentrale een binnenhaven en een kolenopslagruimte gebouwd in een boog van de Elbe. Nadat de bouw vanwege gebrek aan bouwmaterialen twee jaar lang moest worden stilgelegd, kon in maart 1942 echt worden begonnen met de bouw. Ter bescherming tegen bommenwerpers moest het gebouw van de energiecentrale worden uitgerust met versterkte muren en plafonds van gewapend beton, maar dit doel kon niet worden bereikt vanwege het aanhoudende tekort aan bouwmaterialen. In 1943 werd de ongeveer zeven kilometer lange aansluiting op het spoorwegnet gemaakt tussen centrale en haven-kolenpakhuis. Begin 1944 werd ‘Kamp A’ opgeheven.
Op 24 augustus 1944 bracht het eerste transport met tien goederenwagens uit de concentratiekampen Neuengamme en Sachsenhausen vijfhonderd man naar Alt Garge om een nieuw en groter kamp te bouwen. Het waren voornamelijk Poolse gevangenen die de Opstand van Warschau (1 augustus – 2 oktober 1944) hadden overleefd, maar er waren ook dwangarbeiders bij uit Noorwegen, Duitsland, Nederland en Frankrijk. Dat nieuwe kamp werd aanvankelijk ‘Kamp B’ genoemd, maar later het subkamp Alt Garge. De gevangenen werden niet alleen ingezet voor werkzaamheden voor de elektriciteitscentrale, maar werden ook veelvuldig ingezet voor de ook in Alte Garge gevestigde bedrijven: het weg- en civieltechnisch bedrijf Heinrich Rosseburg GmbH & Co uit Dahlem (iets ten zuiden van Bleckede), het bouwbedrijf Grün & Bilfinger uit Mannheim en het bouwbedrijf Wayss & Freytag uit Frankfurt am Main. De gevangenen moesten de zwaarste fysieke arbeid verrichten, maar kregen slechts onvoldoende eten en kleding. De dag begon voor de gevangenen om 04.30 uur, waarna ze zich konden wassen met koud water, op voorwaarde dat de watervoorziening werkte. Dit werd gevolgd door het appèl en de mars naar de bouwplaats, waar de werkzaamheden om 6.00 uur begonnen. Om 9.00 uur was er een korte ontbijtpauze, maar er was geen ontbijt in de zin van voedsel voor de dwangarbeiders. Tijdens de lunchpauze van een half uur vanaf 12.00 uur kreeg elke gevangene 0,5 liter waterige raapsoep, de mars terug naar het kamp begon om 18.00 uur. In het kamp mocht per barak wel wat steenkool worden gebruikt, maar de ovens mochten maar tot 21.00 uur branden. De hygiënische omstandigheden waren catastrofaal, de ontlasting moest plaatsvinden op een ‘donnerbalken’, er was geen kalk of zand als bedekking beschikbaar en dus verschenen er al snel ratten in het kamp. Het kamp werd bewaakt door twintig SS’ers, die de gevangenen vaak sloegen en mishandelden.
Al na twee maanden werden de eerste arbeiders die zo uitgeput en ziek waren dat ze niet langer inzetbaar waren, teruggestuurd naar het concentratiekamp Neuengamme. Ze werden vervangen door dwangarbeiders uit Denemarken en Noorwegen. In december 1944 en januari 1945 werden opnieuw uitgeputte gevangenen teruggestuurd en werden vervangers overgebracht naar Alt Garge uit allerlei landen: Denen, Noren, Fransen, Belgen, Italianen, Joegoslaven, Russen, Nederlanders, Tsjechen en zigeuners. Minstens 49 kampbewoners (40 Polen, 4 Denen, 2 Noren, een Fransman, een Belg en een Rus) stierven in Alt-Garge als gevolg van uitputting, mishandeling en arbeidsongevallen. Sommigen van hen vonden hun laatste rustplaats op de gemeentelijke begraafplaats van Barskamp. Het is niet precies bekend wie de
leiding had over KZ Alt Garge, het zou een SS-Oberscharführer Walter of Walther zijn geweest. Bij de gevangenen stond vooral het gedrag van de brute SS-Unterscharführer Klaus-Johannes Reese (Dellstedt-Dithmarschen, 5 mei 1906 – Harmelen, 6 oktober 1946) in het geheugen gegrift. Hij werd in het eerste Curiohaus-proces ter dood veroordeeld en in 1946 in Harmelen opgehangen.
De werkzaamheden aan de energiecentrale vorderden maar zeer langzaam, vooral nadat het hoofdkantoor van de SS-Wirtschafts-Verwaltungshauptamtes (SS-WVHA) in januari 1945 350 dwangarbeiders wilde terugtrekken om elders te worden ingezet. De HEW maakte onmiddellijk schriftelijk bezwaar, vroeg om de gevangenen tot 15 maart 1945 in dienst te mogen houden en beloofde in de tussentijd inspanningen te zullen doen om Polen of Italianen als vervangers te krijgen. In februari 1945 werd het subkamp alsnog gesloten. Een deel van de gevangenen werd per schip teruggebracht naar het hoofdkamp Neuengamme en de rest werd doorgestuurd naar het externe commando Hannover-Misburg. Voor het eind van de oorlog werd de bouw van de eerste machinekamers afgerond en ook werd de aansluiting op de spoorwegen vanaf Bleckede naar Lüneberg-Hannover gerealiseerd, maar ten tijde van de Duitse capitulatie was de elektriciteitscentrale nog verre van operationeel.
Na de oorlog dienden het kamp jarenlang als kampen voor ontheemden (‘displaced persons’), voornamelijk voor mensen uit de Baltische staten. In 1948 werd dit kamp overgedragen aan de Duitse autoriteiten. Het onderkomen van de bewakers, een van de weinige bakstenen gebouwen, werd daarna enige tijd gebruikt als dakpannenfabriek. In 1946 werd al het eerste deel van de centrale in gebruik genomen. Vanaf 1974 werd de centrale stilgelegd en ontmanteld. Er resteren nog spaarzame restanten van het ooit indrukwekkende gebouw in het lege landschap aan de oevers van de Elbe. In de buurt waar ooit het subkamp stond, herinnert een bescheiden gedenkteken aan de droeviger omstandigheden waarin de gevangenen uit Neuengamme een half jaar lang moesten werken. Het kwam er pas in mei 1995 nadat binnen de gemeente Bleckede daarover zeven jaar lang was gedebatteerd. Ook op het kerkhof van Barskamp bevinden zich drie stenen met maquettes ter herinnering aan de gestorven dwangarbeiders en een verwijzing naar het subkamp Alt Garge.

