AUSSENKAMP 3 – AURICH-ENGERHAFE
Naam van het subkamp: Aurich-Engerhafe
Periode van bestaan: 21 oktober 1944 tot 22 december 1944
Aantal gevangenen: 2000 mannen
Type werk: Bouw van vestingwerken en Tankgrachten (Project Friesenwall)
Opdrachtgever: Reichsverteidigungskommissar im Wehrkreis X Militair district X
Tijdens het nationaalsocialistische tijdperk was in alle plattelandsgemeenschappen in Oost-Friesland sprake van een vergelijkbare situatie. Na de machtsoverdracht in het Duitse Rijk zette dit zich ook door in de gemeentelijke instellingen. In de gemeenten Engerhafe, Oldeborg, Upende en Fehnhusen werden in 1933 alle burgemeesters ingeruild voor partijleden of mensen die dicht bij de NSDAP stonden. Ook werden er geen gemeenteraadsleden meer gekozen, maar benoemd uit de rangen van de partij. De lokale leider van de NSDAP had het laatste woord over alle besluiten van het gemeentebestuur en de burgemeester. Met ingang van 1 april 1938 werden op bevel van de president van de provincie Hannover de gemeenten Engerhafe, Oldeborg, Upende en Fehnhusen samengevoegd tot de gemeente Oldeborg. De belangrijkste reden was dat de NSDAP niet genoeg gekwalificeerde mensen naar voren kon schuiven voor de diverse politieke functies. In de zomer van 1933 werd op basis van een Reichswet een verkiezing van kerkenraden verplicht, waarin de politieke bestuurders een grote inbreng hadden. Een enorme inbreuk door de nationalistische staat op het traditionele kerkelijk recht, maar er was geen enkel verzet van de regionale kerk.
Op 16 maart 1942 werd in de notulen van de Kerkenraad vermeld dat de organisatie Todt, die voornamelijk gebouwen bouwde die belangrijk waren voor de oorlogsinspanning, in februari 1942 in Engerhafe de pastorie, de pastorietuin en de aangrenzende kerkgrond in beslag had genomen. Er zou een kamp voor buitenlandse dwangarbeiders worden gebouwd. Oorspronkelijk was het oog gevallen op grond ten zuiden van de Uiterdyk, direct aan de spoorlijn, maar omdat dit land het eigendom was van de plaatselijke boerenleider werd hierin afgezien. De boerenleider was zelf verwikkeld in een juridisch conflict met de kerkgemeenschap over de vraag in hoeverre hij als protestants-gereformeerd kerklid belastingplichtig was aan de Evangelisch-Lutherse Kerk. Om nu tegelijkertijd van dit conflict en van de dreigende confiscatie van zijn grond verlost te zijn, stelde hij voor om de grond van pastorie en kerk in beslag te nemen, want hier was weinig tegenstand te verwachten. Er werd weliswaar licht geprotesteerd, maar niemand durfde juridische stappen te ondernemen. Op het grondgebied van de kerk van Engerhafe werden daarna barakken gebouwd voor Nederlandse arbeiders die in Emden werkte bij de bouw van luchtafweergeschut. Ze werden gedwongen dit werk te doen, maar in tegenstelling tot de concentratiekampgevangenen die hier later gevangen werden gezet, konden ze zich vrij bewegen. Volgens documenten van de stad Emden zou dit kamp later ook kunnen worden gebruikt voor het huisvesten van arbeiders en, indien nodig, als vervangend onderkomen voor degenen die door bommen waren beschadigd. De barakken waren onbewaakt en niet omheind. Ze bestonden uit een slaapverblijf, recreatieruimte en kook- en wasfaciliteiten. De inwoners van Engerhafe konden in de recreatieruimte de filmvoorstellingen bijwonen. Pastoor Janssen uit Münkeboe, die de vacante aanstelling voor Engerhafe vertegenwoordigde, schreef in de kerkkroniek van Engerhafe over de bouw en exploitatie van het kamp: ‘De pastorie werd verhuurd aan twee vluchtelingenfamilies uit Emden. De overige kamers werden in beslag genomen door de Todt-organisatie. Een bouwbedrijf had een samenwerking opgezet met het bouwbureau en Duitse, Nederlandse en Tsjechische arbeiders. Er werd een kazernekamp gebouwd voor ongeveer 500 arbeiders die in Emden bomvrije bunkers moesten bouwen. Dezelfde kampen werden gevestigd in Marienhafe, Moordorf en Loppersum en elders. In de parochietuin stonden twee grote barakken, elk ongeveer 40 meter lang, en een splintervrije schuilplaats van cementbuizen met een diameter groter dan een manslengte. Medio april werd de kazerne in gebruik genomen. De buitenlandse arbeiders reisden ’s ochtends met de trein naar hun werkplek en keerden ’s avonds terug. Medio mei werd de pastorie door de arbeiders ontruimd en tot tevredenheid van de kerkenraad gerepareerd, zodat op 21 mei voor het eerst in de vormselzaal vormsellessen konden worden gehouden, nadat mevrouw haar keuken aan hen ter beschikking had gesteld tot dan. Ook het kamp, waarvan de overige delen zijn opgesteld aan het pad dat van de pastorie in noordelijke richting naar de school loopt, werd zodanig afgebakend van de pastorietuin dat de rust en orde werd hersteld.’
Vanaf 21 oktober 1944 veranderde de situatie en het uiterlijk van het kamp ingrijpend. Het open werkkamp werd een hermetisch afgesloten subkamp en er mocht geen onbevoegde persoon binnenkomen. Op 28 augustus 1944 had Adolf Hitler namelijk bevolen tot de bouw van de Friesenwall, een serie verdedigingswerken langs de Noordzeekust. Omdat er vanwege de oorlogsinspanningen weinig Duitse arbeidskrachten beschikbaar waren, werd voor de bouw van zeven ‘buitenkampen’ om die Friesenwall te realiseren, gebruik gemaakt van gevangenen uit concentratiekamp Neuengamme. In Engerhafe (nu een district van Südbrookmerland) in het district Aurich liet de SS in oktober 1944 een subkamp van de concentratiekamp Neuengamme bouwen. Het was het enige kamp in de streek Oost-Friesland, gelegen in het uiterste noordwesten van de deelstaat Nedersaksen, in het noorden grenzend aan de Waddenzee en aan de Nederlandse provincie Groningen in het westen.
Om de verandering tot concentratiekamp te kunnen voltooien, werd meer land in beslag genomen. Het kamp zou gaan bestaan uit zeven grote en een aantal kleinere barakken. Die barakken werden gecamoufleerd, zodat ze vanuit de lucht op agrarische gebouwen leken. Er waren vier wachttorens op de hoeken van het kamp.
De eerste 400-500 gev
angenen
kwamen op 21 oktober 1944 per trein aan, na een reis die meer dan een dag in beslag had genomen. Sommigen van hen waren geschoolde arbeiders die aanvankelijk de wachttorens en het elektrische hekwerk van prikkeldraad bouwden. Later volgden nog meer mensen, meestal politieke gevangenen, die met veewagons naar Georgsheil worden vervoerd en dan nog drie kilometer naar Engerhafe moesten lopen. Om ruimte te creëren voor het grotere aantal mensen in een kamp dat oorspronkelijk was bedoeld voor slechts 520 personen, werden waarschijnlijk de stoelen en tafels verwijderd om extra slaapgelegenheid te creëren en waren alle bedden minimaal dubbel bezet. In het boek van Elke Suhr werd het aantal van 2.200 bevestigd door voormalige gevangenen uit het concentratiekamp; in een verklaring van het politiebureau van Georgsheil en de stadsdirecteur van Aurich uit 1949 werd een aantal van ongeveer 1.000 gevangenen opgegeven. De twee barakken waarin de bewakers waren gehuisvest stonden in de parochietuin buiten het hek stonden en dat de bewakers daarin waren gehuisvest. De groep bewakers bestond uit vijftig tot zestig man uit de marine en een paar oudere Wehrmachtsoldaten. De kampleiding in Aurich-Engerhafen beruste bij SS-Oberscharführer Erwin Siefert (1915-1997), een Sudetenduitser en een van de weinige Volksdeutschen met een leidende positie. Hij had eerder in het concentratiekamp Sachsenhausen gewerkt.
De omstandigheden waren slecht. Er was slechts één wasruimte, waar men alleen handen en gezicht kon wassen. Een kuil in de grond met daarover een plank diende als toilet. Ziektes verspreidden zich gemakkelijk en de medische hulp was absoluut ontoereikend want de enige dokter had geen medicijnen of verbandmateriaal. Al op 6 november, amper twee weken na hun aankomst in het kamp, waren al veertien gevangenen overleden. De gevangenen werden dagelijks om vier uur ’s ochtends gewekt door de bewakers, om vervolgens een mager ontbijt te krijgen. Na het appel moesten ze drie kilometer naar het station Georgsheil lopen, vanwaar ze naar Aurich werden gebracht. Vervolgens moesten ze opnieuw lopen, dwars door het stadje Aurich, om hun werkplaats te kunnen bereiken. Daar ontvingen ze kolenschoppen voor het graven van 2,5 meter diepe geulen in de kleigrond. De verzwakte mannen moesten werken zolang het licht was, onder toezicht van weinig zachtzinnige bewakers. Op terugweg werden gevangenen die te verzwakt waren om het tempo te volgen vaak aan
gevallen door de bewakers. Eenmaal terug in Engerhafe kregen de gevangenen als maaltijd slechts een waterige soep met kool en enkele aardappelen.
De tweeduizend mannen moesten ten noorden van Aurich antitankgrachten graven. Elke dag marcheerden ze twee kilometer van het kamp naar het treinstation Georgsheil, waar ze in veewagens werden gedreven. Voordat de trein het station van Aurich bereikte, moesten ze uitstappen en marcheerden door de stad naar de plek waar ze hun dwangarbeid moesten verrichten. Later werd hun route verlegd zodat ze niet meer langs de woningen van de lokale bevolking hoefde te lopen. Die had namelijk geklaagd over het feit dat ze dagelijks die uitgehongerde gevangenen moesten zien langskomen. Ze zouden bovendien een zeer onaangename lucht verspreiden. Er waren echter ook dorpsbewoners die de langstrekkende stakkers eten toestopten.
Het zeer zware en energieverslindende werk, plus de ontoereikende omstandigheden in het kamp zorgde binnen de kortste keren voor een fysieke aftakeling. Regelmatig moesten doden worden teruggebracht naar het kamp. In het begin moesten de gevangenen deze lijken achter zich aan slepen als ze teruggingen naar het kamp. Na protesten van de lokale bevolking kregen de gevangenen uiteindelijk een kruiwagen om de doden te vervoeren. In totaal stierven minstens 188 gevangenen, die op het plaatselijke kerkhof van Engerhafen werden begraven: 68 Polen, 47 Nederlanders, 21 Letten, 17 Fransen, 9 Russen, 8 Litouwers, 5 Duitsers, 4 Esten, 3 Belgen, 3 Italianen, 1 Spanjaard, 1 Tsjech en 1 Deen. In de administratie van de kerk werd steeds ‘bloederige diarree’ vastgelegd als doodsoorzaak. De Franse opsporingsdienst groef in 1952 de lichamen op om ze te identificeren, wat met behulp van de kerkelijke documenten bij bijna alle lichamen lukte. De overleden Fransen en een deel van de overleden Nederlanders werden naar hun vaderland gebracht. Het andere deel van de overleden Nederlanders werd begraven op begraafplaats Heger Friedhof in Osnabrück en Stoffeler Friedhof in Düsseldorf. De overledenen uit de andere landen werden weer begraven in Engerhafe. Van het kamp zijn slechts wat spaarzame resten overgebleven. Sinds 1983 wordt jaarlijks een herdenking gehouden en sinds 1990 staat er een monument op het kerkhof van Engerhafe.
Op 15 december 1944 liet de SS het subkamp Aurich-Engerhafen ontruimen en werden ongeveer vijfhonderd zeer verzwakte gevangenen overgebracht naar het hoofdkamp Neuengamme. Zeven dagen later werden de resterende gevangenen overgeplaatst, waarmee het kamp ophield te bestaan. Ook kampleider Siefert keerde ook terug naar Neuengamme en kreeg daar de leiding van de afdeling Scholing. Hij werd in 1966 aangeklaagd, maar niet veroordeeld. In 1972 zou hij wel veroordeeld worden voor misdaden in Sachsenhausen.

