ANDRÉ RENÉ DE NORMANDIE S’JACOB

In de vier nummers in juni 1945 – De Zwerver 47 (3 juni 1945) tot De Zwerver 50 (29 juni 1945) – stonden in totaal 71 oproepen (er is genummerd tot 72, maar nr. 39 is per ongeluk overgeslagen) over personen waarvan nog steeds niet bekend was of zij nog leefden en zo ja, waar ze dan verbleven. De oproepen waren steeds voorzien van de toevoeging met spoed te berichten aan het Centraal Bureau van de LO-LKP indien men nuttige informatie kon verstrekken. Zie hier voor het overzicht van de 71 oproepen.
In De Zwerver nummer 50 van 29 juni 1945 verscheen de volgende oproep: ‘Wie kent of heeft gekend André René de Normandiër ’s Jacob in het concentratiekamp Engerhafen bij Aurich?

André René de Normandie s’Jacob (Staverden, 8 september 1921 – Neuengamme, 5 februari 1945) werd geboren op het landgoed Staverden als zoon van de grootgrondbezitter Herman Theodoor s’Jacob en van Elizabeth Jacoba van der Leeuw. Van het geslacht s’Jacob begon de stamreeks met René (Renier) Jacob, in rond 1630 in de omgeving van het Franse Châteaudun geboren, later werkzaam in het lakenbedrijf te Delft en in die plaats in 1708 overleden. Zijn kleinzoon Josué (1693-1776) werd in 1717 poorter van Rotterdam. Het geslacht kende in de loop der jaren vele bestuurders en in de persoon van Frederik s’Jacob (Den Haag, 25 februari 1822 – Utrecht, 3 april 1901) van 12 april 1881 tot 20 januari 1884 een gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. In 1911 werd het geslacht opgenomen in het genealogische naslagwerk Nederland’s Patriciaat en vanaf 7 november 1925 werd per Koninklijk Besluit de toch al ongebruikelijke achternaam ‘sJacob voorafgegaan met de toevoeging ‘de Normandie’, waarschijnlijk als verwijzing naar de afkomst van verre voorvader René Jacob.

André’s vader was Herman Theodoor s’Jacob (Buitenzorg, 8 oktober 1883 – Staverden, 10 februari 1962), waarvan de vader in Nederlands-Indië als particulier secretaris werkte voor diens vader, de toenmalige gouverneur-generaal. Hermans vader werd terug in Nederland achtereenvolgens raadslid, wethouder en burgemeester van Rotterdam. Later kocht hij het landgoed Staverden, waar het bestaande landhuis in jugendstil tot een kasteel werd verbouwd. Herman Theodoor zorgde een halve eeuw lang voor de verdere ontwikkeling van het landgoed. Hij was in 1929 een van de oprichters van Het Geldersch Landschap, waar het landgoed Staverden na zijn overlijden toe ging behoren. Hij was lange tijd voorzitter van Het Grondbezit, een landelijke vereniging van particuliere landeigenaren, commissaris bij de Nederlandse Heidemaatschappij, ondervoorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde, bestuurslid van de Maatschappij van Weldadigheid, lid van het Pachtbureau Gelderland en commissaris van de Holland-Veluwelijn, die een bootdienst exploiteerde tussen Amsterdam en Harderwijk.

We mogen dus gerust zeggen dat André René de Normandie s’Jacob in een gespreid bedje werd geboren. Nadat hij in 1940 zijn HBS-diploma had gehaald, ging hij studeren. Op 26 september 1940 schreef hij zich in als inwoner van de Gemeente Amsterdam, een jaar later verhuisde hij naar Rotterdam. Het is niet bekend welke studie(s) hij toen volgde. Op 13 maart 1943 kondigde de Duitse bezetter af dat studenten verplicht een loyaliteitsverklaring moesten ondertekenen en hiervoor tot 10 april 1943 de tijd te hebben. Wie niet tekenden, werd uitgesloten van het volgen van colleges en riskeerden via de Arbeitseinsatz naar Duitsland te worden gestuurd. Het moment voor veel studenten zich met verzetsactiviteiten bezig te gaan houden. André René dook eerst onder in Dussen, een dorpje met bijna vierduizend inwoners in mei 1940. Dat aantal was drie jaar later met ongeveer driehonderd man toegenomen vanwege de vele onderduikers. Het was een tamelijke veilige gemeenten, want geen van de NSB’ers in het dorp heeft gedurende de oorlog onderduikers verraden. Een van de onderduikers verklaarde na de oorlog: ‘Eén keer kwam het voor dat er op zondag gekontroleerd werd bij de gereformeerde kerk in de Muilkerk. De dominee maakte dat toen vanaf de kansel bekend en adviseerde de aanwezige onderduikers om via de achteruitgang van de kerk, via het Kornsepad, naar de molen in het Noordeveld te vluchten. Ondanks dat ik zelf onderduiker was, verbaasde het mij hoeveel mensen er toen opstonden en met mij de kerk via de achterdeur verlaten hebben’. André René raakte er even betrokken bij het lokale verzet, maar keerde al snel terug naar het ouderlijk huis op het landgoed Staverden.

Juist in die periode zat Jan Thijssen ondergedoken bij de familie s’Jacob. Jan Thijssen (Bussum, 29 december 1908 – Woeste Hoeve, 8 maart 1945) was op 1 mei 1943 een van de oprichters van de Raad van Verzet (RVV), met als doel een overkoepelend orgaan te hebben voor alle al bestaande illegale organisaties. Al snel waren hierbij belangrijke verzetsorganisaties aangesloten zoals het communistische Militair Contact, het kunstenaarsverzet rond de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen, de Persoonsbewijzencentrale (PBC) en Je Maintiendrai-groep in Limburg. Voor de RVV bouwde Thijssen een nieuwe Radiodienst op voor het onderhouden van contacten met Londen. Daarvoor zocht hij bekwame medewerkers, waaronder de zoon van zijn gastheer, André René de Normandie s’Jacob.

De Duitsers waren het onderduikadres van Jan Thijssen op het landgoed Staverden echter al snel op het spoor. Vanwege een Duitse inval op 9 maart 1944 werd Thijssen gedwongen elders op de Veluwe onderdak te zoeken. In het boek Politierapport 1940-1945 van H. Kraaijenbrink, korpschef van de politie Harderwijk, werd de inval op landgoed Staverden beschreven: ‘Op het landgoed ‘Staverden’ woont de familie ’s Jacob. De zoon des huizes heeft omgang met een zich noemende De Vos van Steenwijk en deze op zijn beurt met de Harderwijker ‘Frans’. Op het landgoed verbergen zich onderduikers, waartoe ook de beide genoemden kunnen worden gerekend te behoren, maar in het ‘kasteel’ en de bijgebouwen legeren Hermann-Goeringtroepen. ’s Jacob Jr. prutst met radio-onderdelen en hierop is door een onbekende de aandacht van de Duitsers gevestigd. Dat ‘gepruts’ heeft inderdaad een diepere betekenis, maar of de Duitsers hieromtrent zekerheid zullen krijgen moet worden afgewacht. Op 9 maart wordt he grote huis omsingeld en d omgeving afgezet, maar de jongeman weet door een raam te ontkomen. Een hoeveelheid radio-onderdelen wordt gevonden en de verdenking van radiografisch contact met de overkant te hebben wordt er dus door bevestigd. Op wonderbaarlijke wijze ontsnapt de grote boerderij van Bos, die eertijds bij het landgoed behoorde, aan de huiszoeking en juist hier hebben talrijke onderduikers al geruime tijd een goed onderkomen gevonden in een prachtige ondergrondse schuilplaats. Hier zit ‘Oome Joop” met een groot aantal anderen veilig opgeborgen. Eten en onderdak is er altijd voor ieder die het benauwd krijgt; gezelligheid en vriendschap ook.

De ontsnapping in maart 1944 is voor André slechts uitstel van executie. Blijkbaar keerde hij direct terug naar de veiligheid in Dussen om zich daar aan te sluiten bij de verzetsgroep die contact had met de verzetsgroep van de drukker Peter van der Smit (Rotterdam, 18 december 1913 – Kamp Vught, 29 juli 1944) uit Schiedam. Deze groep, die niet was aangesloten bij de landelijke organisatie van de verzetsgroepen, hield zich bezig met het verzamelen van wapens die door de geallieerden werden afgeworpen. Eind mei 1944 had Van der Smit van twee vermeende verzetslieden inlichtingen gekregen over een aanstaande wapendropping bij Helvoirt op 15 juni 1944. Hij vermoedde niet dat de twee voor de Duitsers werkten. Van der Smit riep de hulp in van het verzet in het Land van Heusden en Altena om te helpen bij de dropping. De lokale verzetsgroep stelde zes man ter beschikking, waarvan André René er een was. Vlak voor de groep op pad ging, kreeg Van der Smit nog een telefonische waarschuwing dat het wel eens een valstrik kon zijn. Weliswaar behoedzaam ging de groep toch op pad naar Helvoirt. Daar stond intussen de Sicherheitsdienst met dertig man het groepje op te wachten. Vanwege de waarschuwing stuurde Van der Smit drie van de dertien man vooruit naar het terrein van de wapendropping. Deze drie werden daar direct gepakt en bewerkt om terug te gaan met de mededeling dat het veilig is om verder te gaan. Zodra iedereen echter op de dropplaats was aangekomen, werden allen gearresteerd. Daarbij werd door de SD nog op de verzetsmannen geschoten, waardoor Wim Kempers (1920-1944) om het leven kwam en Roelof van den Bergh (1920-1944) zwaar gewond raakte. Het stoffelijk overschot van Wim Kempers plus de twaalf opgepakte verzetslieden werden in een vrachtwagen naar Kamp Vught overgebracht. Lang werden ze daar steeds in het bijzijn van een andere verzetsman verhoord en gemarteld om ze tot praten te dwingen. Om 5.00 uur in de vroege morgen van 29 juli 1944 worden elf van hen, bijna allen jonge twintigers, in Kamp Vught gefusilleerd: Jacob Advocaat (1915-1944), Jan Borsboom (1923-1944), Willem Johan Koene (1922-1944), Simon Lindhout (1918-1944), Jan Hak (1920-1944), Eustacius Adrianus Kortbeek (1919-1944), Marius Nederveen (1920-1944), Nico Hans Roelink (1921-1944), Wijbe Jan Hendrik Steenhuis (1924-1944) en de al genoemde Peter van der Smit en Roelof van den Bergh. Gelijktijdig werd een jongen uit Eindhoven gefusilleerd die bij een mislukte fietsvordering was opgepakt.

Om onduidelijke redenen was André René de enige van de groep die niet werd gefusilleerd. Op 5 september 1944 werd hij bij de evacuatie van Kamp Vught (‘Dolle Dinsdag’) met alle andere mannelijke kampgevangenen overgebracht naar concentratiekamp Sachsenhausen in Oranienburg (bij Berlijn). Op 16 oktober 1944 werd hij van daaruit met minstens 45 andere Nederlandse gevangenen overgebracht naar concentratiekamp Neuengamme (bij Hamburg). André René werd als dwangarbeider aan het werk gezet in Aussenlager Spaldingstrasse, een buitenkamp in het stadsdeel Hamburg-Hammerbrook en ondergebracht in een verlaten fabriekscomplex aan de Spaldingstrasse. Dit was een van de weinige gebouwen die in de nacht van 27 op 28 juli 1943 het grote brandbombardement had doorstaan. Bij Operatie Gomorra wierp de Britse luchtmacht wierp 9000 ton aan brisant- en brandbommen op Hamburg. In de vuurstorm vonden 42.000 mensen de dood en werd de stad voor meer dan de helft weggevaagd. Omdat de meeste Duitse mannen aan het front dienden, werden gevangenen uit Neuengamme na het bombardement ingezet voor het ruimen van puin, het vrijmaken van de straten en het onschadelijk maken van onontplofte granaten. Door de slechte voeding en mishandelingen verzwakten de gevangenen snel, wat de kans op ongelukken bij het gevaarlijke werk zeer groot maakte. In de zes maanden dat het buitenkamp bestond, stierven 800 van de 2000 gevangenen en was het daarmee het grootste en dodelijkste buitenkamp van Neuengamme. André René de Normandie s’Jacob overleed hier op 5 februari 1945 op 23-jarige leeftijd aan ziekte, uitputting en onderkoeling. In de oproep in De Zwerver van juni 1945 en in een persoonlijke oproep van de familie s’Jacob werd gesproken over een verblijf van André René in het buitenkamp Engerhafe in Aurich, dat vanaf 21 oktober 1944 tot 22 december 1944 werd gebruikt voor de aanleg van de Friesenwall. Het is goed denkbaar dat hij vanaf zijn binnenkomst in concentratiekamp na een paar dagen is doorgestuurd naar Engerhafe, daar een tijd – misschien de volle periode dat het kamp open was – heeft verbleven en op een verder onbekende datum is teruggestuurd naar het hoofdkamp Neuengamme. Op de Erelijst van Gevangenen 1940-1945 staat trouwens de foutieve overlijdensdatum 23 maart 1945 vermeld. Op 26 oktober 1945 kregen zijn ouders en de gemeente Elspeet via het Bureau Informatie en Opsporing van Politieke Gevangenen in Duitsland bericht van zijn overlijden en begrafenis op 14 februari 1945 op het kerkhof in Hamburg-Ohlsdorf. Op 3 september 1953 werd hij vanuit die begraafplaats overgebracht naar Staverden en daar herbegraven op de Algemene Begraafplaats.

Dit item was geplaatst door Muis.