DAVID EN DUIFJE GANS – 012

Duifje Gans 2Op Bataviastraat 38-2 (het huidige nummer 31) in Amsterdam woonde vanaf 1939 het gezin van Aron Gans (Amsterdam, 9 november 1905 – Amsterdam, 17 augustus 1986), die knecht was bij een expeditiebedrijf. Aron was op 23 juli 1930 in het huwelijk getreden met Rijntje van Gelderen (Amsterdam, 23 mei 1912 – Amsterdam, 3 januari 1939), die al op 26-jarige leeftijd overleed. Het echtpaar had vijf kinderen: David, Duifje, Esther, Dora en Mozes. Aron hertrouwde op 24 januari 1940 met Josephina Loyen (Antwerpen, 9 januari 1902 – Amsterdam, 30 januari 1985). De ouders van Aron, de poelier David Gans (1881-1943) en Esther Gans-Lisser (1880-1943), hadden negen kinderen, waarvan zeven kinderen en hun partners en 24 kleinkinderen in de oorlog werden vermoord. Een nabestaande schreef over de omgekomen familieleden deze tekst: ‘Wij zijn nu zestig jaar bevrijd, maar jullie is niet eens een graf bereid. Jaren zijn jullie belaagd en toen zo maar weggevaagd. We zijn beroofd van alle mooie dingen waarmee we elkaar hebben kunnen omringen. Het was voor de nabestaanden ook geen leven, want waar waren jullie in vredesnaam gebleven? Waar moesten we jullie zoeken gaan? Maar nu is er een laan in Sobibor gemaakt om te gedenken. Daar hebben we jullie een boom kunnen schenken. Een boom met een steen met jullie namen erop geschreven. Een steen, een monument een mensenleven.’ Ook de familie van Rijntje van Gelderen kende tientallen personen die in de Duitse concentratiekampen weden vermoord: haar beide ouders Manuel van Gelderen (1882-1942) en Ester van Gelderen-Hilversum (1894-1942), acht van hun kinderen en vele kleinkinderen.

Gezin Verstappen-SmitsVan de zeven leden van het gezin van Aron Gans overleefde zes personen de oorlog. Het gezin had onderduikadressen gevonden in Limburg. Twee ervan kwamen terecht bij onderduikadressen die door de groep van Hanna van der Voort waren geregeld. David Gans (Amsterdam, 6 december 1930 kreeg de schuilnaam Hans Beekema en verbleef bij Sef en Netje Verstappen- Smits, die een boerderij hadden in de Oirlosebuurtschap Gunhoek en drie kinderen hadden (op de foto uit 1931-1933 v.l.n.r. moeder Antoinette Verstappen-Smits, Tony Verstappen, Toon Verstappen en Anna Verstappen). David, zijn ouders, zijn zusjes Esther en Dora en zijn broertje Mozes overleefden de oorlog.

Het gezin J. Loogman – van Lunteren en hun kinderen Dolly, Pia, Kit, Jo, Riek en Jan jr.

Gezin LoogmanDuifje Gans (Amsterdam, 13 juni 1933) was minder fortuinlijk. Zij kreeg de schuilnaam Paula Heineman en werd ondergebracht in het gezin van Jan Loogman (1888-1965) en Hendrika Loogman-van Lunteren (1894-1987). Jan Loogman was geboren in Leiden en vestigde zich in 1921 op de Stationsweg 5 in Venray, waar hij wiskundeleraar werd aan het meisjesgymnasium Jerusalem van de zusters Ursulinen. Aan het begin van de oorlog hoorde Jan Loogman tot de 460 Nederlandse notabelen die door de Duitsers werden gegijzeld in Sint Michielsgestel, de zogenaamde Indische gijzelaars omdat het een reactie was op de gevangenneming van Duitsers in Nederlands-Indië. Het gezin had zes kinderen: vijf dochters en een zoon. Jan Loogman jr. (Venray, 12 maart 1921 – Großbeeren, 28 januari 1944) was in augustus 1940 naar Amsterdam vertrokken om te gaan studeren en raakte daar bij het verzet betrokken. Hij werd na zijn arrestatie overgebracht naar het Arbeitserziehungslager Grossbeeren, vlak onder Berlijn. Hij overleed daar op 23-jarige leeftijd en werd daar begraven.

Het gezin Gans nam in september 1943 Duifje Gans op in het gezin, die door een student vanuit Amsterdam werd overgebracht. Zoals in Venray en omgeving bij de Joodse onderduikertjes ging Duifje in Venray naar de lagere school in het klooster. Daar wilde ze altijd bij het raam zitten zodat God haar goed zou kunnen zien. Op 16 augustus 1944 om 23.30 uur deden drie politieagenten uit Eindhoven een inval in de woning waar op dat moment de dochters Dolly en Pia aanwezig waren. Waarschijnlijk was sprake van verraad en was men op zoek naar Curt Löwenstein, een belangrijke helper van Hanna van der Voort. De tienjarige Duifje werd door de agenten al snel gevonden. Het verhaal van de twee dochters dat ze Paula Heineman heette en uit Rotterdam kwam, werd niet geloofd. Het meisje huilde constant omdat ze al oud genoeg was om te beseffen dat de arrestatie vreselijke gevolgen zou hebben. Ze werd meegenomen naar het politiebureau in Eindhoven, daarna naar Kamp Vught en vervolgens naar Kamp Westerbork overgebracht.

Op zondag 3 september 1944 vertrok vanuit Kamp Westerbork het honderdste transport naar een van de Duitse concentratiekampen, in dit geval naar Auschwitz. Het transport van 20 wagons bevatte 1019 personen, waaronder 95 kinderen. Daaronder bevonden zich de onderduikers uit het Achterhuis (Otto,  Esther, Margot en Anne Frank, Hermann, Auguste en Peter van Pels en Fritz Pfeffer) en twee kinderen die ook in Venray ondergedoken zaten en in juli 1944 al waren gearresteerd en overgebracht naar Westerbork: Mary Winnik en Annie Koekoek. Carol Ann Lee schreef in Het verborgen leven van Otto Frank over het transport dat in de meeste wagons mensen nauwelijks konden zitten en dat de stank er verschrikkelijk was. Over de aankomst in Auschwitz vertelde een van de weinigen overlevenden: ‘We strompelden naar buiten en ik had het gevoel dat ik in de hel was beland. Het was nacht, schoorstenen brandden met enorme heldere vlammen. De SS sloeg iedereen met stokken en geweren. Toen begon de selectie.’

Een andere overlevende vertelde: ‘Eindelijk gingen de deuren van de wagons open en daar stonden mannen in blauw-wit gestreepte pakken. En die schreeuwden en sloegen ons die wagons uit. En ik herinner me ook dat ik een vrouw ineens zag praten met één van die pakken, waaruit ik begreep dat dat Duifje Ganseen bekende was en pas toen begreep ik dat ook zij gevangenen waren. Wij stonden er met onze bagage, en werden gevoerd naar een groot terrein dat beschenen werd door geweldig sterke lampen, zo sterk, dat ik het gevoel had dat het manen waren. Ik dacht, we zijn op een andere planeet, dat gekke idee paste helemaal in mijn beleving, want ik denk dat die reis je bewustzijn aardig verlaagd had, waardoor gedachten konden opkomen die de gewone werkelijkheid ontstegen. Ik dacht, we zijn op een andere planeet aangekomen na de reis, en hier zijn drie manen. Het terrein was modderig. Sommige mensen stampten hun kostbaarheden in de grond. Toen kwamen we in ruimtes waar we ons moesten uitkleden. Dat heeft me een geweldige schok bezorgd. Ik was achttien, en in kuisheid opgevoed, in de heersende moraal; ik had de vanzelfsprekende gêne en pudeur. Ik herinner me een hoorbare krak in mijn hoofd, door het letterlijk blootgesteld zijn aan de blikken van mannen. En toen schoot in een flits door me heen dat van nu af aan andere normen en waarden gingen gelden, dat ik me daaraan moest aanpassen, en dat een totaal nieuw leven begon, dan wel de dood wachtte.’

Duifje Gans had als alleenstaand tienjarig kind geen mogelijkheid aan de selectie voor de gaskamers te ontsnappen. Direct na aankomst op 6 september 1944 werd ze vermoord. Bij haar woonadres aan de Stationsweg in Venray is voor haar een Stolperstein geplaatst.

Een van de dochters Loogman trouwde na de oorlog met een dochter met een Canadese officier en verhuisde in 1946 naar Canada. Een tijd later emigreerde het hele zin. Jan Loogman overleed in 1965 in Toronto, Hendrieka Loogman in 1987 in Ontario.

Dit item was geplaatst door Muis.