DE KOLONIEËN VAN BELGIË 1
Inleiding
Met de Belgische Revolutie (25 augustus – 4 oktober 1830) werd de facto de afscheiding van de zuidelijke provincies van het Koninkrijk der Nederlanden een feit en werd België onafhankelijk. Koning Willem I van Nederland weigerde echter negen jaar lang halsstarrig de Belgische onafhankelijkheid te erkennen. Aan zijn volhardingspolitiek kwam as een eind met de ondertekening op 19 april 1839 van het Verdrag van Londen, waarmee ook de grenzen tussen beide landen werden vastgesteld. Met de onafhankelijkheid in 1830 kwam in de nieuwe staat onmiddellijk de wens op ook zelf koloniën te bezitten. In de voorgaande twee decennia hadden diverse Vlamingen en Walen belangrijke rollen toebedeeld gekregen in Nederland en haar koloniën. Zo was Leonard du Bus de Gisignies, een hoge ambtenaar en politicus uit de omgeving van Moeskroen, werd in 1818 benoemd als voorzitter van de Tweede Kamer en werd hij op 10 augustus 1825 benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, telkens als eerste Zuid-Nederlander in die positie. Vooral de laatste benoeming werd met argwaan bekeken in Noord-Nederland omdat men een groeiende koloniale invloed vanuit het zuiden bemerkte. De afscheiding werd in België vanaf 1830 economisch goed merkbaar. De belangrijke industriestad Gent verwerkte in 1829 nog 7,5 miljoen kilo katoen, maar dat was in 1832 geslonken tot amper 2 miljoen kilo. In de stad waren veel arbeiders werkeloos geworden en de lonen waren in 1832 gezakt tot net 30% van het loon van drie jaar eerder. Ook in andere industriesteden als Luik en Charleroi waren vergelijkbare cijfers te zien. Voor de havenstad Antwerpen was de ramp nog veel groter. In 1829 kende stad nog 1.028 schepen en volop handel, het dubbele aantal van de gezamenlijke tonnage aan vrachtververvoer van Amsterdam en Rotterdam. Na de afscheiding daalde het aantal schepen tot 398 en was alle scheepvaart op de koloniën compleet weggevallen. Overal in vooral de Vlaamse streken waren grote orangistische partijen die zich lang bleven verzetten tegen de afscheiding. Het was eenieder echter duidelijk hoe belangrijk de rol van de Nederlandse koloniën was gewest voor de Zuid-Nederlandse economie. De Belgische industrie had dus vanaf 1830 grote behoefte aan nieuwe afzetmarkten en nieuwe grondstoffen. Er was ook een enorm leger aan werklozen, kansarmen en avonturiers, die wel eens in opstand konden komen. Belgische militairen en kapitaalkrachtigen kwamen dan ook in de periode 1830-1839 bij koning Leopold I aan met ambitieuze plannen om koloniën te verwerven in Abessinië, West-Afrika, Nicaragua, Guatemala, Brazilië, Argentinië, de Filipijnen, Mexico, Nieuw-Zeeland, Hawaï, Kreta of Cyprus. Alle plannen draaiden echter uit op een fiasco.
De plannen voor een kolonie in Abessinië
De Belgische diplomaat Eduard Blondeel Van Cuelebroeck (Gent, 14 december 1809 – Madrid, 13 september 1872) was in 1835 benoemd als secretaris van de Belgische legatie in Rome en werd in 1837 door koning Leopold I benoemd tot consul in Alexandrië in het noorden van Egypte met de taak discreet te onderhandelen over de overdracht van Candia (Kreta) aan Mohammed Ali (Kavála, 1769 – Alexandrië, 1849) was op dat moment de wāli (gouverneur) van Ottomaans Egypte. Hij had tijdens de Griekse opstand namens de Osmaanse sultan de Griekse eilanden en de Peloponnesos veroverd. De onderhandelingen liepen op niets uit, maar Blondeel werd tot gepromoveerd tot consul-generaal. In deze functie probeerde hij een Belgische handelspost op te zetten in Egypte en later in Abyssinië. Van september 1840 tot oktober 1842 ondernam hij in opdracht van de koning Leopold I een koloniale expeditie naar de Blauwe Nijl. Met het oog op mogelijke Belgische concessie in het land en het nut van geschikte geschenken als smeermiddel, stuurde Blondeel een kort berichtje aan de Belgische koning: ‘Als Uwe Excellentie van oordeel is me een expeditie naar Abessinië toe te vertrouwen, vraag ik u om me het volgende te bezorgen: een twaalftal musketten, enkele vuursteengeweren – maar het zou niet verstandig zijn om daar te veel over te laten weten –, een dertigtal scheermessen, vijftig paar scharen, enkele minderwaardige Doornikse tapijten, twintig pakjes naalden en twaalf paar pistolen.’
Hij bezocht toen allerlei plaatsen die toen bijna nooit door Europeanen waren bezocht, zoals Gondar, de hoofdstad van Ethiopië. Blondeel ontmoette er de mac
htige lokale machthebber Birru Goshu (1814-1868), die hij wist in te palen door hem te overladen met allerlei Belgische producten: een groot jachtgeweer, een sabel, luxe stoffen, Indisch mousseline-laken, een harmonica, een ring, een geurdoosje, een paternoster uit koraal, een Engelse zonnebril, een zilveren tabaksdoos, drie sjaals, een zadel en tot slot een mobiele reisapotheek inclusief het bijbehorende chirurgisch gereedschap. Op zijn beurt schonk Birru Goshu hem drie kostbare kopieën van de koningskroniek Tarika Nagast en van het burgerlijk en canoniek wetboek Fetha Nagast, plus een uniek en rijkelijk geïllustreerd exemplaar van het heiligenleven Dersan Mikaël. Blondeel zou ze op zijn terugreis allemaal kwijtraken. Blondeel kreeg Birru Goshu ook zo ver om tegen betaling van 100.000 Oostenrijkse thalers en 7000 Belgische geweren het Tigray-gebied van de lokale concurrent Ras Oubye aan te vallen en daarna aan België over te dragen. België mocht hier dan in het zuiden van Gojjam een katholieke missieschool oprichten. Ook zouden de Belgen recht krijgen op de Eritrese baai van Anfilla. In september 1943 keerde Blondeel met afgesloten overeenkomst en een gedetailleerd rapport met sociaal-culturele informatie over de doorkruiste gebieden terug in België, waar men hem echter al dood had gewaand. Hij had de pech dat de regering-Nothomb net een mislukte kolonisatiepoging in Santo Tomás de Castilla (Guatemala) achter de rug had en weinig ambities had zich in nieuwe kolonisatie-avonturen te storten. Bovendien wilde de Belgische regering zo kort na de onafhankelijkheid, die door de ondersteuning van de buurlanden tot stand was gekomen, deze buren die koloniale grootmachten waren niet bruuskeren door te opereren in gebieden waar zij hun begerige koloniale ogen op hadden gericht. Tot groot verdriet van de Belgische kroonprins die wel een groot voorstander van koloniale projecten was.
Blondeel liet zich echter niet snel ontmoedigen. Hij wist bovendien zeer goed welke financiële mogelijkheden er daar voor het oprapen lagen. Dat bleek al zonneklaar toen zich begin 1844 een bedrijf meldde dat op basis van de overeenkomst van Blondeel in het gebied wilde vestigen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken hield dit echter tegen omdat naar hun mening het gebied in de Britse invloedssfeer zou liggen. Daarna wilde Blondeel zelf een eiland in de Rode Zee kopen en ter beschikking stellen aan het bedrijf, zodat ze van daaruit konden opereren. Daar stak het ministerie een stokje voor door hem als zijn werkgever naar gebieden elders te sturen. Hij kwam zo achtereenvolgens te werken in Marokko, Guatemala en Duitsland. In 1848 kon Blondeel toch weer zijn aandacht richten op zijn veelbelovende overeenkomst, maar toen verkeerde de staat juist in een wat lastige financiële positie en werd besloten dit project definitief in de koelkast te zetten. Toch zou Blondeel na 1848 nog driemaal worden benaderd over zijn expeditie van 1841-1842. De eerste keer benaderde een plaatselijke stamhoofd hem via de clerus liet weten dat België toestemming had om op zijn grondgebied een kolonie te bouwen, een tweede maal door de latere Leopold II die het project ook nog niet was vergeten en de derde maal in 1856 door Monsigneur Jacobis, het hoofd van de plaatselijke katholieke missie. Hierna eindigde het verdrag in diepe laden van Belgische archieven om totaal te worden vergeten.
Birru Goshu werd in maart 1854 door de Ethiopische keizer Tewodros II bij de slag om Ambu Jebelli verslagen en gevangengenomen. Hij overleed veertien jaar later in gevangenschap. Na de Britse Expeditie van 1868 kwam Ethiopië onder de Britse invloedssfeer, dat had de regering-Nothomb een paar jaar eerder best wel goed voorvoeld. Maar toen had Blondeel zijn Afrikaanse droom al laten varen en zich gericht op andere gebieden waar België koloniale concessies zou kunnen krijgen. Het werden steeds opnieuw mislukkingen.

