DE BEVRIJDING VAN DE LIEMERS – 1
Op 12 september 1944 trokken Amerikaanse legeronderdelen de Nederlandse grens over en werd begonnen met de bevrijding van het zuidelijke deel van Nederland. Op 13 en 14 september was Maastricht de eerste grote Nederlandse stad die werd bevrijd. Vervolgens werd vanaf 17 september Operation Market Garden ingezet, een onbesuisd plan uit de koker van de Britse generaal Montgomery. Het doel was om in één keer Nederland te bevrijden, de Rijn te over te steken en in sneltreinvaart Duitsland in te trekken. Bij Arnhem leden de geallieerden echter een zware nederlaag, waarna op 25 september de operatie werd afgeblazen. Bijna heel Nederland ten zuiden van de grote rivieren was nu bevrijd, met steden als Nijmegen, Eindhoven en Den Bosch. In het oosten vond nog de Slag om Overloon (30 september-18 oktober) plaats, waardoor de linkeroever van de Maas door de geallieerden werd ingenomen. De geallieerde strijd verplaatste daarna echter naar Zeeland, waar met de zwaarbevochten Slag om de Schelde (2 oktober-8 november) en Strijd om Walcheren (1-8 november) werd gezorgd dat de toegang tot de belangrijke aanvoerhaven van Antwerpen werd veiliggesteld. Via Operatie Nutcracker (14 november-3 december) werd het laatste Duitse bruggenhoofd aan de Maas opgeruimd en werd het westelijk front definitief verlegd naar de Maas. Het front lag nu een tijdlang aan de grote rivieren en de geallieerde opmars in Nederland was voorlopig tot stilstand gekomen. Alleen in Zuid-Limburg werd via Operatie Blackcock (14-17 januari 1945) de Roerdriehoek Geilenkirchen-Roermond-Sittard ingenomen, waardoor hier het front een beetje werd verlegd tot de Roer. De rest van het gebied ten oosten van de Maas, inclusief de steden Roermond en Venlo bleven echter stevig in Duitse handen.
Voor de Over-Betuwe en de Liemers was op dat moment het font zeer dichtbij, maar de bevrijding nog erg ver weg. Het hele gebied lag vanaf eind september 1944 in feite in de frontlinie. Vooral vanuit de Betuwe vonden met regelmaat artilleriebeschietingen van geallieerde troepen plaats. Hoe gevaarlijk de situatie was bleek duidelijk in Huissen, waarvan een deel van de stad door bombardementen tijdens Operatie Market Garden in september 1944 was verwoest. Op 17 september 1944 werd in de buurtschap Looveer een schuilkelder getroffen, waarbij 23 doden vielen. De Duitsers wilden daarom dat iedereen in het gebied moest worden geëvacueerd, maar dat was geen eenvoudige zaak want de pontjes bij Doornenburg, Loo en Malburgen waren gezonken of
onbruikbaar gemaakt. Ook de Rijnbrug in Arnhem was niet meer te gebruiken. Het betekende dat de Rijn alleen kon worden overgestoken met provisorische noodveren of wankele bootjes, vaak onder een regen van granaten en bommen. Voor de meesten was de beste plaats om over te steken bij De Praets in Meinerswijk, Elden.
Op 27 september gaf Ortskommandant Riebenzam vanuit zijn hoofdkwartier in Zevenaar het bevel om Looveer te evacueren. De meeste bewoners trokken naar Groessen, maar al snel bleek dat ze hier maar kort zouden kunnen blijven. Het oude centrum van Huissenwerd op 2 oktober 1944 door de RAF gebombardeerd, waarover later onderkoeld werd meegedeeld: ‘missers in Huissen neergekomen tijdens aanval op Duitse troepenconcentraties’. Als gevolg van de missers waren onder de bevolking ongeveer honderd slachtoffers te betreuren. De Huissense buurtschap Het Zand werd door deze bombardementen bijna geheel vernietigd. In totaal kwamen omstreeks 170 inwoners van Huissen en omgeving om het leven. Omdat er ook veel vluchtelingen verbleven uit Arnhem-Zuid, Elden en Nijmegen lag het aantal slachtoffers bij deze bombardementen ruim boven de tweehonderd personen. Vanwege de aanhoudende geallieerde bombardementen beval de bezetter dat de Over-Betuwe moest worden ontruimd. Op 9 oktober 1944 werd Gendt geëvacueerd, kort daarna Angeren en Doornenburg. De evacués kwamen terecht in Zevenaar, Pannerden, Lobith en andere plaatsen in de gemeente Herwen en Aerdt. De Wehrmacht vond de situatie ook hier te gevaarlijk, zodat de evacués werd bevolen uiterlijk 21 november het gebied te hebben verlaten. Van de ongeveer 3.500 evacués waren er echter eind december nog steeds 700 personen in de gemeente Herwen en Aerdt. Vanaf begin oktober 1944 werd ook begonnen met de evacuatie van Huissen en andere plaatsen van de huidige gemeente Lingewaard in de Over-Betuwe. Ook bij de evacuatie vielen slachtoffers. Bij De Praets verdronken op 21 oktober drie mannen uit Huissen (Henk Lentjes, Jan Straatman en Theo Straatman) die vluchtelingen hielpen bij de oversteek. Bij hun laatste overtocht sloeg hun boot om en verdronken ze. In Huissen is het Exodus-monument geplaatst, ter nagedachtenis aan deze drie helpers maar ook de grote vluchtelingenstroom die in oktober 1944 op gang was gekomen. Ruim zeven maanden later konden de vluchtelingen terugkeren naar hun (zwaar beschadigde) woningen. De bevrijding door Canadese militairen op 2 april 1945 vonden plaats zonder aanwezigheid van Huissenaren.
In het nabijgelegen Millingen a/d Rijn, Kekerdom en Leuth kreeg de bevolking op 18 oktober totaal onverwachts van de bezetters het bevel tot evacuatie. Iedereen kreeg 24 uur de tijd om zijn spulletjes te pakken en een andere bestemming te zoeken. Het front lag slechts enkele kilometers westwaarts, men kon de geallieerden haast zien, maar men moest de Rijn over om onder bezet gebied te blijven. Ze gingen met het pontje of met allerlei bootjes naar de overkant van de rivier en van daaruit de richting de Achterhoek. Lopend, op gammele fietsen, slepend met kinderwagens. Sommigen bleven direct na de overtocht achter op schepen en zandzuigers in de zandafgraving in de Bijland, anderen doken onder in verlaten steenfabrieken. De meesten gingen direct verder naar Babberich en Zevenaar. Een van hen noteerde later: ‘Tegen de middag waren we in een eindeloze processie in Babberich aangekomen. Daar werden we bij de paters onthaald op heerlijke pap en koffie met vet belegde boterhammen. Konden we ons eigen eten weer één keer uitsparen. Daarop maar weer verder. Tegen de avond kwamen we in Wehl binnengesukkeld.’ Vanuit Babberich ging men verder naar Doetinchem en nog verder naar het oosten, steeds beducht voor aanvallen van geallieerde jachtvliegtuigen. De meesten inwoners van Millingen, Kekerdom en Leuth bleven de rest van de oorlog in de Achterhoek, maar een deel verhuisden naar Noord-Holland of Utrecht en een redelijke groep kwam zelfs terecht in Groningen. Niemand had enig idee hoe lang men weg zou blijven, wie er voor het vee zou zorgen en hoe men de achtergelaten woning met alle meubelen zou aantreffen. De inwoners van Groesbeek trof een vergelijkbaar lot. Zij werden door de geallieerden opgedragen te evacueren omdat hun dorp in de vuurlinie lag en de situatie voor hen levensbedreigend was. De meesten van hen kwamen terecht in West-Vlaanderen. De mensen uit Millingen kwamen uiteindelijk pas eind april 1945 weer terug naar hun woonplaats, als laatsten de groep die in Groningen terecht was gekomen. ‘Hent en ik zijn de eersten geweest die zijn terug gegaan. Met de fiets waar een tuinslang om zat, lekke band konden we niet krijgen. We hebben er anderhalve dag over gedaan, van Hengevelde naar Millingen.’ De bevrijding hadden ze overal elders gevierd.
In Westervoort werd op 14 november bij het gemeentehuis bekendgemaakt dat de volgende dag iedereen zou worden geëvacueerd. Op 15 november arriveerde om vijf uur in de ochtend een lange colonne boerenwagens uit Didam en Zevenaar, maar bij de ‘afgesproken’ verzamelplaats bij het viaduct was niemand komen opdagen, zodat de voerlui onverrichterzaken konden terugkeren. De dag daarop waren er volop artilleriebeschietingen, zodat de mensen nu graag wilden vertrekken. Nu waren er te weinig voerlui met hun wagens komen opdagen. Burgemeester Georg Wiessing en politieman Niels organiseerden toen dat het vervoer alsnog kon plaatsvinden. De eindbestemmingen zouden Hengelo en Keijenborg in de Achterhoek zijn, waar alles gereed stond voor de evacués. Het grootste deel van de bevolking van Westervoort bleef hier gedurende de oorlog, een kleine groep had elders bij familie of bekenden onderdak kunnen regelen.
Op 15 november kwam voor de inwoners van Duiven en Groessen het gevreesde bericht binnen dat hun evacuatie aanstaande was. Als bestemming werd Steenwijk gegeven, maar het zou niet uitgesloten zijn dat ze helemaal naar Friesland moesten verkassen. Dat zag niet iedereen zitten. Een deel van de bevolking besloot dichterbij huis onderdak te zoeken, een enkeling besloot gewoon achter te blijven. De evaluatiecommissie liet weten dat evacuatie op zaterdagochtend 18 november moest plaatsvinden. Die zaterdagochtend kwamen veel boeren echter niet opdagen met de gevorderde paarden en wagens. Niemand vond het uitstel vervelend, zeker niet omdat het ook nog eens pijpenstelen regende. Een dag later verliep het vertrek uit beide dorpen zonder problemen. De inwoners werden via Wehl naar Doetinchem gebracht, waar men kon overnachten. Vervolgens werd de reis per tram voortgezet naar de evacuatieadressen in Varsseveld. Daar werden meerdere gezinnen bij één evacuatieadres ondergebracht, wat korte tijd tot klachten en irritaties leidden. Na herplaatsing van de gezinnen naar nieuwe adressen was dat snel verholpen. Voor problemen met de voedselvoorziening werden regelmatig tochten ondernomen naar de thuisbases in Duiven en Groessen om daar achtergebleven proviand op te halen. De Duitsers hadden een algehele evacuatie gevorderd, maar degenen die toch waren achtergebleven in Duiven en Groessen liet men ongemoeid. Ook deze groep geëvacueerden kon pas eind april 1945 terugkeren naar hun dorpen.
