DE KOLONIEËN VAN BELGIË 8
De opmerkelijke reis van Marie Van Langendonck
De schrijfster en dichteres Marie Barbe Antoinette Van Langendonck-Rutgeerts (Antwerpen 7 oktober 1798 – Gravatai 6 juni 1875) trouwde in 1827 met Jean Van Langendonck, een officier bij de Gidsen. Het koppel ging na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 in Charleroi wonen, waar hij directeur werd van het militair hospitaal. In deze jaren in Charleroi schreef ze twee dichtbundels: Aubepines (1841) en Heures Poétiques (1846). Toen ze in 1857 weduwe werd, besloot ze haar aangename leventje in België op te geven en begon ze aan een avontuurlijke reis naar Brazilië waar haar twee zonen in een kolonie in Santa Maria de Soledade woonden. De romantisch aangelegde moet erg onder de indruk zijn geraakt van de brieven die ze vanuit de kolonie ontving over de natuurpracht en de eenvoud ver van de Europese beschaving.
Santa Maria de Soledade was op dat moment nog een gloednieuwe kolonie. Op 6 februari 1855 verkreeg graaf Paulo Montravel, de Franse vice-consul in Brazilië, een concessie van de keizerlijke regering en kocht een gebied van 16 mijlen in Forromeco Superior, ongeveer honderd kilometer ten noordwesten van de havenstad Porto Alegre. Omdat het zeker vijf jaar zou duren om het gebied te koloniseren en de financiële consequenties aanzienlijk waren, richtte Montravel met drie partners een kolonisatiebedrijf Montravel, Silveiro & Co op. Het gebied werd Colônia Santa Maria da Soledade genoemd, verdeelt in vier delen die door Montravel en zijn partners Dr. Israel Soares de Barcelos, Dr. Dionísio de Oliveira Silveiro en João Coelho Barreto werden verdeeld. In 1859 woonden er in de kolonie 1.240 mensen ofwel 263 gezinnen in de kolonie: 904 Duitsers, 81 Brazilianen, 201 Nederlanders, 40 Zwitsers, 13 Belgen en 1 Fransman. Hiervan waren 622 katholiek en 618 protestant, wat relevant is te weten, want volgens het oorspronkelijke plan zou voor de kolonisatie van her gebied gerekruteerd worden over protestante Zwitsers. Omdat die blijven weinig interesse hadden werd Santa Maria de Soledade vanaf het begin ‘een mozaïek van etniciteiten’.
Het land was wellicht wonderschoon, maar het leven was niet echt paradijselijk. Het gebied waarin de kolonie werd gevestigd was dunbevolkt, maar er woonden al heel lang Portugezen en ook woonden er nog steeds oorspronkelijke bewoners, de Cainguang-indianen. Die voelden zich steeds meer bedreigd door de nieuwkomers in hun gebied en vielen geregeld percelen aan. Daarbij werden de plantages vernield of geplunderd en niet zelden werden kolonisten gedood. Zo werd rond 1868 de familie van de Duitse kolonist Lamberto Versteg aangevallen. Ze woonden op de rechteroever van de Forromeco, een zeer ruig gebied. Lamberto was op het moment van de overval niet thuis. Zijn vrouw Valfrida en kinderen Jacó en Lucila werden ontvoerd en het pand geheel verwoest. Vanuit São Vendelino ging een Duitse posse op zoek naar de indianen en de ontvoerden, maar ze werden niet gevonden. Pas tien jaar later ontmoette Lamberto weer zijn zoontje, die als enige had overleefd. Ook maakten het gebrek aan wegen het leven voor de kolonisten niet echt makkelijk. Productie op grote schaal was niet echt mogelijk, zodat het een tijdlang een leven in de economische marge bleef. Pas halverwege de zestiger jaren werd het gebied voorspoediger, met name de centrale plaats São Vendelino. Het werd de eerste katholieke parochie in de regio, met bijna 1.400 inwoners. De kolonie had toen zes pakhuizen, andere opslagplaatse, twee molens, een smid, een biermaker, een sigarenmaker, een wever, een zadelmaker, twee timmerlieden, drie kleermakers, vier schoenmakers, vijf metselaars, een kuiper en een tinnegieter. In 1873 vond de keizerlijke regering het niet langer nodig de kolonie financieel te ondersteunen en werd het gebied opgenomen in het rijk. Op 18 januari 1877 hield de Colônia Santa Maria da Soledade officieel op te bestaan en werd het gebied omgedoopt in Sint-Wendelin, dit vanwege de vele katholieke Duitse immigranten die hoofdzakelijk afkomstig waren uit Sankt Wendel in het Saarland.
Op 30 april 1857 vertrok Marie Van Langendonck vanuit Antwerpen. Ze kwam aan in Porto Alegre, dat in 1772 door de Portugezen was gesticht, bij haar aankomst nog bescheiden afmetingen had en omgeven was door weelderige bossen. Het was een smeltkroes van afstammelingen van indianen, Portugezen, afro-Brazilianen en kolonisten uit tal van Europese landen. Ook waren er Arabieren en Joden die in de stad woonden. Marie was direct onder de indruk van het levendige straatleven in deze melting pot. Ze reisde vervolgens door naar Santa Maria de Soledade, waar haar twee zonen woonden. Van 1857 tot 1859 reisde ze door de deelstaat Rio Grande do Sul. Ze noteerde al haar reisindrukken over de fascinerende en kolossale oerwouden, die ze beschreef als ‘de kracht van het onbekende’.
In 1859
ging ze terug naar België, waar haar reisverhaal ‘Une Colonie au Brésil’ in 1862 door een Antwerpse uitgever liet uitgeven. Een reisverhaal dat hier totaal onbekend is gebleven, maar onder de Portugese vertaling in vooral de Rio Grande do Sul populair werd. Haar poëtische beschrijvingen van de streek, zowel van de natuurpracht als van het harde leven van de Braziliaanse boeren, worden gerekend tot deparels van de Braziliaanse Romantiek. Ze had oprechte belangstelling voor de plaatselijke bevolking, hun gewoontes en gebruiken, hun voedsel en medische kennis. Ze verzette zich tegen de slavernij, al is daar de kanttekening bij gemaakt dat ze als typische negentiende-eeuwse vooral bang was dat de blanken door het onzedelijke gedrag van de zwarten besmet zouden worden. Ze had ook behoorlijk wat vooroordelen tegen de Belgische migranten in de kolonie, alsof dat gedetineerden en landlopers met ‘allerlei aardse ondeugden’. Pas bij terugkomst in België scheen ze voor het eerst de oude vertrouwde omgeving te hebben losgelaten en ook eens te hebben rondgekeken hoe moeilijk het hier was voor de lagere bevolkingsklassen om te overleven. Ze besloot toen zich in te zetten voor de oprichting van nieuwe Belgische kolonie in het gebied van de vroegere jezuïetenmissies, in het westen van de provincie Rio Grande do Sul. Wellicht was haar reisverhaal bedoeld in het kader van fondsenwerving hiervoor.
In 1863 reisde ze opnieuw naar Rio Grande do Sul, waar ze bij haar kinderen woonde. Ze stierf in 1875 in het dorpje Gravatai, waar ze ook begraven ligt.
