ERNST KATAN
In de vier nummers in juni 1945 – De Zwerver 47 (3 juni 1945) tot De Zwerver 50 (29 juni 1945) – stonden in totaal 71 oproepen (er is genummerd tot 72, maar nr. 39 is per ongeluk overgeslagen) over personen waarvan nog steeds niet bekend was of zij nog leefden en zo ja, waar ze dan verbleven. De oproepen waren steeds voorzien van de toevoeging met spoed te berichten aan het Centraal Bureau van de LO-LKP indien men nuttige informatie kon verstrekken. Zie hier voor het overzicht van de 71 oproepen.
In De Zwerver nummer 49 van 22 juni 1945 verscheen de volgende summiere oproep: ‘Ernst Katan, via Westerbork naar Duitsland getransporteerd.’
Ernst Katan (Hilversum, 30 april 1923-Westerbork, 6 september 1944) was een zoon van David Katan (Amsterdam, 12 december 1885 – Sobibor, 14 mei 1943) en de niet-Joodse Johanna Romunde (Amsterdam, 24 november 1890-Amsterdam, 8 september 1986). Vader David had in Hilversum in de Kerkstraat een juwelierszaak. In oktober 1940 verhuisde het gezin nar Amsterdam, waar ze woonden aan het Westerscheldeplein. Het echtpaar scheidde in 1941, waarna Johanna een jaar later hertrouwde. Het echtpaar had twee kinderen. Broer Hans Katan (Hilversum, 9 augustus 1919 – Overveen, 1 oktober 1943) studeerde biologie in Amsterdam. Tijdens de oorlog zat hij in de redactie van het illegale blad De Vrije Katheder en was staflid van de sabotagegroep CS-6. Hij werd op 19 augustus 1943 in Amsterdam opgepakt in het huis van de dichter Ed Hoornik, die hierover later schreef: ‘Een keer, toen ik weer eens in mijn eigen huis sliep, kwamen de Duitsers. We waren een beetje aan het feestvieren met de Haagse uitgever Bert Bakker, in verband met de die dag opgerichte Mansarde-pers die clandestiene uitgaven zou gaan verzorgen. Het erge was, dat zich die nacht in mijn huis ook Hans Katan bevond, een geweldig moedige jonge vent, die voor geen verzetsdaad terugdeinsde en die kort na zijn arrestatie is gefusilleerd. Zelf ging ik eerst naar Vught, later naar Dachau.’ Hans Katan was een van de leden van verzetsgroep CS-6 die in september 1943 terechtstonden voor het Polizeistandgericht in Amsterdam het proces plaats tegen de gearresteerde leden van de groep CS-6. Op 30 september werden 19 leden van de groep ter dood veroordeeld en een dag later in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Hans Kazan ligt begraven op het Ereveld Bloemendaal. Vader David was een paar maanden eerder (mei 1943) vanuit Westerbork naar Sobibor gebracht en daar bij aankomst vermoord.
Ernst Katan studeerde cello aan het Amsterdamse Muzieklyceum. Hans van Straten schreef in zijn boek De omgevallen boekenkast (Amsterdam 1987, p. 269) over hem: ‘Eddy werd aangehouden in de trein, ze zochten zijn broer Hans voor het neerschieten van Seyffardt, die generaal van het vrijwilligerslegioen voor het Oostfront. Eddy had daar niets mee te maken. Eddy zat helemaal niet in het verzet. Hij leefde voor de muziek. Een keer kwam hij bij ons, hij was helemaal in extase van het vioolconcert van Prokofjev. De hele dag zong hij de inzet van dat concert. Eddy is door de Duitsers op de vlucht doodgeschoten.’
Anderen beweren echter dat Ernst wel degelijk incidenteel koeriersdiensten voor de verzetsgroep CS-6 verrichtte. Daarbij vervoerde hij wapens en bezorgde distributiebonnen en persoonsbewijzen voor Joodse onderduikers. Toen Hans en andere leden van de verzetsgroep op 1 oktober 1943 waren gefusilleerd, probeerde Ernst naar familie in Brabant te vluchten. Maar bij een treincontrole bleken zijn papieren niet in orde. Vanaf 13 oktober 1943 werkte Ernst Katan via de Arbeitseinsatz gedwongen in Berlijn om daar bij A.G. Brandenburg aan de slag te gaan. Dat was in eerste instantie mogelijk omdat hij een niet-Joodse moeder had. Tussen 1 februari 1944 en 25 augustus 1944 zat Ernst Katan gevangen in Kamp Amersfoort. Op 25 augustus 1944 werd Ernst met andere strafgevallen overgebracht naar kamp Westerbork, waar hij een plek kreeg in barak 67, de strafbarak van kamp Westerbork. Enkele dagen later volgde een mislukte ontsnappingspoging. Op 3 en 4 september vonden vanuit Westerbork de twee laatste transporten plaats naar Auschwitz, met in totaal meer dan drieduizend gedeporteerden. Er bleven nog maar een paar honderd man in het kamp en het was duidelijk dat ook die weggevoerd zouden worden. Op 13 september 1944 vertrok inderdaad de laatste trein, naar Bergen-Belsen.
Vier jonge Joodse jongens – John Ancona (Groningen, 8 december 1919), Johan Engers (Amsterdam, 7 juni 1919), Samuel Goldstein (Amsterdam, 1 december 1917) en Ernst Katan – probeerde op 6 september 1944 een dreigende deportatie naar een onbekende bestemming te voorkomen en trachtte te ontsnappen. Oorspronkelijk zouden ze proberen met vijf man te ontsnappen, maar de vijfde man (Hartog Walvis) keerde vlak voor de ontsnappingspoging terug naar zijn barak. Hij verklaarde in een naoorlogs proces-verbaal: ‘Nadat wij een dag of tien in het kamp hadden vertoefd, werd ons medegedeeld, dat wij op transport naar Duitsland zouden gaan. Om aan dat transport te ontkomen heb ik met 4 andere jongens genaamd: Engers, Ancona, Katan en Goldstein, het plan gemaakt om te ontvluchten. Na ons eerst voorzien te hebben van een nijptang om het prikkeldraad door te knippen, zijn wij ’s avonds onze barak uitgegaan. Toen wij bij het prikkeldraad waren gekomen, hoorde ik in het kamp fluiten. Ik vermoedde dat wij werden gezocht en deelde dit aan de anderen mede en stelde voor om terug te keren. De anderen voelden daar niet veel voor en zijn toen door gegaan. Ik ben weer naar het kamp teruggegaan.’
Om ontsnappen moeilijk te maken was prikkeldraad en een kampgracht om het kamp aangelegd. Bij het oversteken van deze kampgracht werden de vier vluchters opgemerkt door surveillerende leden van het politiebataljon en meegenomen naar de Kommandantur-barak. Kampcommandant Gemmeker vond zichzelf niet bevoegd om zelfstandig straf op te leggen en nam contact op met Karl Schöngarth, de bevelhebber van de Sicherheitspolizei. Diens ondergeschikte Erich Deppner (in de zomer van 1942 de eerste kampcommandant van Westerbork) gaf Gemmeker opdracht om de vier mannen direct te fusilleren. Gemmeker wees toen vier SS’ers uit zijn kamp aan die nog dezelfde avond de executie bij het crematorium van kamp Westerbork via een nekschot uitvoerden. Uit later onderzoek bleek dat Samuel Goldstein na de executie niet direct dood was. Hij hield zich voor dood en zag kans op een later moment zwaargewond de praktijk van de tandarts te bereiken, waar hem in eerste instantie medische hulp werd geboden. Vervolgens werd echter de kampcommandant hiervan op de hoogte gesteld en werd bevolen de medische hulp direct te staken. Samuel werd opgehaald en alsnog geëxecuteerd. Om de angst en het leed van een tweede executie te besparen diende een arts hem een narcosemiddel toe. Hierop werd Samuel naar het crematorium gebracht en werden de vier lijken gecremeerd. Uit het onderzoekdossier werd vastgesteld dat Samuel vermoedelijk nog in leven was toen hij werd gecremeerd. Hartog Walvis werd een week later met het laatste transport uit Westerbork overgebracht naar Bergen-Belsen en in december 1944 verder vervoerd naar Buchenwald, waar hij in mei 1945 werd bevrijd. De stoffelijke resten van de mannen zijn eerst bij het crematorium begraven en later herbegraven op het Nationaal Ereveld Loenen. Ernst Katan ligt hier op vak/rij/nummer A866. Sinds 2018 zijn de namen van de vier vluchters te lezen op herdenkingspanelen bij de executieplaats op het voormalig kampterrein.

