OORLOGSMONUMENT ONSTWEDDE 6
Het oorlogsmonument in de Hardingestraat in Onstwedde (gemeente Stadskanaal) bestaat uit een hardstenen tegel en een natuurstenen gedenksteen in een omlijstingsplateau van veldkeien. Op de tegel is in reliëf een kruisteken aangebracht. Het monument is 1 meter 40 hoog, 1 meter breed en 14 centimeter diep. Naast het gedenkteken is een kunststof gedenkplaat geplaatst in een frame van metaal. De tekst op de gedenksteen luidt: ‘‘Nooit meer 1940 – 1945’ en de tekst op de tegel ‘Misschien is er hoop’, met ook de Hebreeuwse vertaling van deze tekst. Met het monument worden de 24 inwoners herdacht die tijdens de Tweede Wereldoorlog door oorlogshandelingen om het leven kwamen, plus de twee Britse piloten die in de directe omgeving van het dorp neerstortten.
9-10-11-12
6 september 1944, 15 maart en 30 april 1945 – Salomon, Carolina, Mozes en Simon Meijer
Salomon Meijer (Onstwedde, 18 januari 1879 – Auschwitz, 6 september 1944), zijn echtgenote Carolina Meijer-Jacobson (Bourtange, 18 februari 1883 – Auschwitz, 6 september 1944) en hun zoons Mozes Meijer (Onstwedde, 12 juni 1912 – Midden-Europa, 15 maart 1945) en Simon Meijer (Onstwedde, 10 juni 1910 – Duitsland, 30 april 1945) woonden aan de Dorpstraat 23 te Onstwedde, vlak naast hun ongehuwde broers Jacob en Samuel Simon en zus Schoontje Meijer. Het ging de Meijers goed. De veehandel floreerde en de Gemeente Onstwedde werkte vlot mee als bijvoorbeeld een marktdatum verzet moest worden in verband met een joodse feestdag. Salomon Meijer stond dan ook bij de acht hoogstaangeslagenen op de lijsten voor de jaarlijkse belasting van de joodse Synagoge in Stadskanaal van 1932 – 1937, dat inhield dat hij bij de rijksten behoorde. De Meijers trokken veel op met de familie Menkel uit de Luringstraat, sinds in 1935 berooid Duitsland hadden verlaten en zich in Onstwedde hadden gevestigd. ’s Vrijdagsavonds, aan de vooravond van de sabbat, kwamen ze vaak bij elkaar op visite. Als zij bij de Menkels waren, stopte Salomon bij het weggaan regelmatig een rijksdaalder onder het tafelkleed.
I
n april 1941 begon de ellende toen steeds meer anti-Joodse maatregelen werden ingevoerd. Net als de andere Meijers in Onstwedde kreeg de vleeshandelaar Salomon Meijer in 1941 te maken met Verordening 102/1941, wat inhield dat ze verplicht werden mee te werken aan de gedwongen verkoop van hun landbouwgronden. Ze mochten op een gegeven moment ook geen veemarkten meer bezoeken, waardoor ze nog maar amper iets konden verdienen. Op 13 juli 1942 werd afgekondigd dat alle Joodse mannen zich in de gemeente moesten laten keuren om naar ‘werkverruimingsprojekten’ in Duitsland te kunnen worden gestuurd. Dokter Enklaar, huisarts in Onstwedde, liet schriftelijk weten dat de 63-jarige Salomon Meijer ‘…lichamelijk niet in staat is om aan de keuringsoproep te voldoen….’ Ook beschreef hij dat zoon Mozes Meijer er slecht aan toe is: ‘Hij heeft sterke motorische onrust, ontoegankelijkheid voor raadgevingen, voedselweigeringen, last van huilbuien, slapeloosheid… Hij heeft woeste perioden, waarin hij huisraad stuk slaat. Als je hem aanraakt, weert hij je heftig af. Hij ligt op z’n bed en staart naar de muur’. Het maakte niks uit. Begin augustus kreeg de mannen het bevel zich per 19 augustus 1942 in Westerbork te melden voor ‘tewerkstelling’. Het gezin van Salomon Meijer deed vervolgens pogingen een onderduikadres te vinden en dat lukte zeer snel. Bij Jakob Korsse vinden ze met z’n vieren onderdak.
Juist in die ellendige situatie kregen ze bericht dat hun derde kind was overleden. Saartje Meijer (Vlagtwedde, 30 januari 1909 – Apeldoorn, 31 augustus 1942) overleed op 33-jarige leeftijd als bewoonster van het Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht Het Apeldoornse Bos, waarvan de ruim 1.300 patiënten en personeelsleden op 21 januari 1943 vanuit Apeldoorn naar Auschwitz werden gebracht. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de familie in die situatie de begrafenis heeft durven bijwonen.
De veilige haven bij Jakob Korsse bleek in de zomer van 1943 niet langer veilig, waarna kon worden uitgeweken naar een onderduikadres bij Jan Wever. Ook daaraan komt een jaar later een abrupt einde. In de nacht van 14 op 15 juni 1944 werden Jan Wever en de vier leden van de familie Meijer door de Nederlandse Landwacht gearresteerd. Moeder Carolina ‘trapten ze daarbij zo’n beetje van de trap af’, volgens een ooggetuige. ‘Het arme mens beplaste zich van angst. Jan Wever z’n vrouw wilde haar nog schone kleren laten aantrekken, maar dat mocht niet. Ze werden zo in een vieze varkenswagen gegooid en meegenomen.’
Met een van de laatste transporten (transport 100, 1.0129 gedeporteerden waarvan 95 kinderen) werden ze op zondag 3 september vanuit Westerbork op transport gezet naar Auschwitz, waar beide ouders direct werden vermoord. De beide zoons werd
dat bespaard, maar werd omdat de Russen toen het vernietigingskamp al naderde op een van de dodenmarsen gezet. Ergens in Midden-Europa en Duitsland zijn ze vlak voor het einde van de oorlog bezweken aan de ontberingen. Jozef Meijer (Onstwedde, 30 november 1863 – Assen, 21 oktober 1942) was een oudere broer van Salomon Meijer, die eerst gehuwd was met Sara Cats en met wie hij vijf kinderen kreeg: Simon (Odoorn, 14 januari 1892 – Auschwitz, 30 september 1942), Julia (Onstwedde, 12 februari 1901 – Sobibor, 13 maart 1943), Samuel (Onstwedde, 8 augustus 1898 – Gross-Rosen, 1 mei 1945), een kind dat vroeg overleed en een kind dat de oorlog overleefde. Nadat Sara in 1912 overleed, hertrouwde Jozef met Hanna Frank, die echter in 1925 overleed. Jozef Meijer en zijn kinderen woonde in Ter Apel.
