DE SCHAKING VAN CATHARINA DE GREBBER
Catharina de Grebber (Leiden,1495/1496 – gestorven na 1515) was de dochter van Pieter Claesz. de Grebber en Alyt van Tetrode. De familie De Grebber was in die tijd een van de oudste adellijke families in het huidige Waterland en de stad Amsterdam. Hun oorsprong ligt vermoedelijk in Edam en Monnickendam, waar zij uitgebreide bezittingen bezaten. Hun wapen met een zwaan duidt op afstamming van de oude heren van Waterland. Jacob de Grebber (geboren rond 1235) was de stamvader van de familie en waarschijnlijk de eerste die de naam Grebber droeg. Zijn zoon Claes (Klaas) Jacobsz de Grebber was een van de edelen die West-Friesland in 1296 naar de onafhankelijkheid van graaf Floris V van Holland leidde. Zijn broer Willem Jacobsz de Grebber was in 1315 baljuw van Waterland. Sommige van zijn nakomelingen bekleedden ook dit ambt. Aan het einde van de veertiende eeuw kwam een lijn van de De Grebbers naar Amsterdam en maakte daar al snel del uit van het plaatselijke patriciaat. Andere leden van de familie De Grebber waren vertegenwoordigd in de stadsbesturen in Haarlem, Den Haag, Leiden, Delft en Alkmaar. De vader van Catherine, Pieter Claesz. de Grebber, was jarenlang schepen in Leiden. Ook haar moeder stamde uit een vooraanstaande familie, het geslacht Van Tetrode. Die woonden in Haarlem in een jachtslot (kasteel Tetrode) in de huidige gemeente Bloemendaal. Het wapen van de gemeente Bloemendaal is afgeleid van het familiewapen van het geslacht Van Tetrode. Dat wapen had een schild van sabel (zwart) met daarop drie zilveren plompenbladen. In het gemeentewapen van Bloemendaal zijn de kleuren omgedraaid: zwarte pompenbladen op een zilveren achtergrond. Alyt was de dochter van Jan Willemsz van Tetrode (ca. 1450), een rijke bierbrouwer, ook werkzaam in de lakennijverheid en lid van de veertigraad van Leiden. Hij was ook de stichter van het Sint Stevenshofje aan de Haarlemmerstraat in Leiden. Catharina en haar ouders woonden in Bon Wolhuis: de stadswijk tussen Breestraat, Pieterskerkchoorsteeg, Langebrug en de Steenschuur.
Op vrijdagmorgen 21 september 1509 reden het echtpaar De Grebber met hun dertienjarige dochter Catharina vanuit Leiden naar de kerk in Wassenaar. Daarbij passeerde ze in Wassenaar het oude kasteel Raephorst dat in 1230 was gebouwd door Kerstand van Raephorst. Die familie zou het kasteel tot 1650 in bezit hebben. In 1783 werd het gekocht door mr. A.P. Twent, later minister van waterstaat onder Koning Lodewijk Napoleon, die begon met het bebossen van de Raaphorst. In 1838 kocht prins Frederik van Oranje diverse landgoederen, waaronder de Horsten waarvan kasteel Raaphorst deel van uitmaakte. Kasteel Raaphorst werd daarna afgebroken en de locatie werd een fraai park aangelegd. Op de kasteelboerderij (eerst in gebruik als koetshuis, later verbouwd tot rentmeesterswoning) herinnert een ingemetselde steen met het wapen van de heer van Raephorst nog aan de oorspronkelijk bewoners. De buren van deze rentmeesterswoning, Willem-Alexander en Maxima, bewonen villa Eikenhorst.
Op die vrijdagmorgen in 1509 stond bij het kasteel de schatrijke edelman Gerrit van Raaphorst met vier gewapende handlangers het gezelschap op te wachten. Met gespannen boog klommen zij op de wagen en schaakten Catharina. Zij en haar ouders schreeuwden om hulp, maar Gerrit wist met Catharina te ontkomen naar Sassenheim, waar een andere handlanger hen met een schuit overzette naar Leimuiden. Daar werd in de parochiekerk het huwelijk van Gerrit en Catharina voltrokken, in tegenwoordigheid van vele ‘notabelen en luiden van de curie’. Enkele dagen later werd het huwelijk in de Buurkerk in Utrecht bekrachtigd. Daarna hield
het echtpaar zich lang op in Culemborg, een bekende vrijplaats voor voortvluchtigen. De schaking van Catharina de Grebber was al snel erg bekend vanwege een later proces en veroordeling (Sententie) diein 1515 in druk verscheen. In een lied dat over de schaking werd gemaakt, werd verhaalt hoe de De Grebbers op weg naar de kerk werden tegengehouden en dat daarbij Catherina door Gerrit van Raaphorst werd beschuldigd van het jagen op zijn konijnen, die onder de zitplank van de bok verstopt zouden zijn. Vader de Grebber werd daarop boos en zette Catharina van zijn schoot om te laten zien dat ze niets verbergen. Gerrit greep daarop Catharina beet en haalde haar snel van de wagen. In triomf reed hij met haar weg en riep: ‘’t Was mij niet om hazen of konijnen te doen. Ik heb het wild al dat ik zocht’. Gerrit en zijn handlanger namen haar met geweld ‘uit de schoot van haar vader’.
Na ongeveer vijf maanden keerde Catharina terug naar haar ouders in Leiden. Haar ouders stapte vervolgens naar het Hof van Holland. Bij het proces beweerde Gerrit dat Catharina uit eigen vrije wil met hem was getrouwd en enkele maanden later naar haar ouders was gegaan om ‘pais en vree’ met hen te maken en hen te overreden van een proces af te zien. De ouders van Catharina beweerden dat hun dochter in Leimuiden door Gerrit was verkracht, maar was haar schreeuwen niet kon worden gehoord omdat Gerrits vrienden van Gerrit zoveel lawaai maakten. Catharina zou naar huis zijn teruggekeerd omdat ze door Gerrit slecht werd behandeld. Hij dwong haar binnenshuis te blijven en ze had zo weinig kleding dat ze niet eens een doek had om haar hoofd te bedekken. In de periode dat Catharina weer bij haar ouders in Leiden woonde, stond Gerrit van Raaphorst dagelijks voor hun deur en zou de ouders steeds met de dood hebben bedreigd. Pieter de Grebber hield vol dat Catharina bij haar ouders wilde blijven, maar dat Gerrit van Raaphorst haar probeerde te verleiden met een paar ‘trippen’ (muiltjes met houten zolen). Hij had daarbij succes, want ze was prompt met de bezorger teruggekeerd naar Gerrit. Dat leek erg te pleiten voor de argumentatie van Gerrit, maar desondanks werden Gerrit van Raaphorst en zijn kompanen op 1 maart 1510 veroordeeld tot verbanning uit Holland, Zeeland en Friesland en verbeurdverklaring van hun goederen.
In juni 1512 verzochten de daders aan het Hof van Holland om teruggave van zijn geconfisqueerde goederen en opheffing van zijn verbanning. Pas drie jaar, op 15 juli 1515, later deed het Hof eindelijk uitspraak. De verbanning en de verbeurdverklaring van goederen werden opgeheven, maar de verkrachting van Catharina werd alsnog bestraft. A.J. van der Aa zegt over het vonnis in deel 16 (1874) van zijn ‘Biographisch woordenboek der Nederlanden’: ‘RAAPHORST (Gerrit van), zoon van Hendrik van Raaphorst en van de dochter van Gerard Maurijnsse van Sonneveld te Leyden. Smoorlijk verliefd op Catharina, dochter van Pieter de Grebber te Leyden, ligtte hij, in September 1509, met behulp van vijf zijner vrienden of dienaren, deze, schoon slechts 13 jaren oud, uit een wagen, op den weg van Wassenaar, niet verre van het huis Raaphorst, in tegenwoordigheid harer ouderen, met wie zij ter kerke reed. Een priester bij de hand hebbende, liet hij zich trouwen, en week buiten ’s lands, waar hij eenigen tijd in ballingschap leefde. In 1515 verwierf hij vergiffenis van zijn misdaad en kreeg verlof naar zijn vaderland weder te keeren, op de volgende voorwaarden: Hij moest, op een bepaalden dag, vergezeld van zijne medepligtigen, voor ’t hof van Holland verschijnen, in linnen kleederen met ongedekten hoofde, houdende in de hand een brandende waskaars van een pond. Aldus uitgerust, moest hij God en het geregt om vergiffenis bidden. Voorts moest hij, op den volgenden Zondag, zich, op dezelfde wijze uitgedoscht, laten vinden in de St. Pieterskerk te Leyden, en den bovengemelde Pieter de Grebber en zijne huisvrouw, indien zij verkozen aldaar te verschijnen, of in hunne plaats, den pastoor der kerk, in tegenwoordigheid van allen, die er tegenwoordig wilden zijn, insgelijks om vergiffenis bidden. Dit verrigt hebbende, de waskaarsen brengen voor het H. Sacrament, en eindelijk aan de kerkmeesters te Wassenaar honderd Philips-gulden overhandigen, om, binnen een half jaar besteed te worden voor het vervaardigen van een glas, om geplaatst te worden in de kerk van Wassenaar, waar het feit geschied was, beschilderd met het wapen van den graaf van Holland, en beschreven met de volgende woorden: ‘Dit glas is alhier doen maken uyt condemnatie van den hove van Hollandt, bij Gerrit van Raaphorst, in beetering van de vrouwenschaak, bij hem gedaan’ ’t geen het glas minder zou kosten dan de gemelde som, moest, door de kerkmeesters gezet worden op renten, tot onderhoud van het glas, ten eeuwigen dage.’
Gerrit van Raaphorst moest op deze manier voor zowel de wereldlijke als voor de kerkelijke macht boete gedaan. Hij heeft inderdaad dat glasraam laten maken, maar bij de Beeldenstorm in 1566 is het raam gesneuveld. Het liep ook met Gerrit slecht af. In 1522 raakte hij in Woerden verzeild in een ruzie en stak in woede de schout neer. Op 24 december 1524 werd hij ter dood veroordeeld en in Den Haag op het Groene Zoodje onthoofd. Het is niet bekend na 1515 definitief naar hem was teruggekeerd, of ze kinderen hebben gekregen en of ze in 1524 nog leefde.
In de meeste verhalen wordt uitgegaan van de onschuld van de dertienjarige Catherina, maar voor toenmalige begrippen was zij niet te jong om te trouwen. Het heeft er ook alle schijn van dat sprake was van een vrijwillige schaking. Ook zou bij de schaking hebben meegespeeld dat Pieter de Grebber inbreuk maakte op de jachtrechten op het terrein van de Raaphorst. In het lied dat omstreeks 1512 werd gepubliceerd, waarschijnlijk geïnitieerd door Van Raaphorst om zijn beroep te ondersteunen, werd ingegaan op de slimme manier waarop De Grebber werd bedrogen. Catharina werd beschuldigd van het jagen op zijn konijnen beticht, De Grebber liet daarop zijn dochter los en Gerrit ging er met zijn ‘konijntje’ vandoor. Hij had haar letterlijk ‘uit de schoot van haar vader’ weggenomen.
