WALTER SICKERT

De moordzaken die in verband werden gebracht met Jack the Ripper spraken vanaf het begin tot de verbeelding. In de tweede helft van 1888 werden in Londen vijf vrouwen (de zgn. ‘canonical five’ Mary Ann Nichols, Annie Chapman, Elizabeth Stride, Catherine Eddowes, and Mary Jane Kelly) gruwelijk verminkt en vermoord. De vijf moorden werden op loopafstand van elkaar gepleegd en toegeschreven aan een seriemoordenaar waarvan de identiteit nooit is achterhaald. Daarnaast werden in Whitechapel van 1888 tot 1891 nog vijf, mogelijk zelfs zes vrouwen vermoord van wie werd vermoed dat ze door dezelfde dader werden vermoord. Over het motief van de moorden bestaan allerlei theorieën en de lijst met verdachten is in der loop der jaren steeds langer geworden. De mythe die de moorden omringt is omgeven door een combinatie van geschiedkundig onderzoek, samenzweringstheorieën en folkloristische verzinsels. Door de beperkte feitenkennis over de moordenaar werd de verbeelding in de loop der tijd zodanig gestimuleerd, dat naar tal van mensen met een beschuldigende vinger werd gewezen. Een van de verdachten was de kunstschilder Walter Sickert.

Walter Richard Sickert (München, 31 mei 1860 – Bath, 22 januari 1942) was een in Duitsland geboren kunstenaar van Britse en Deense afkomst, die voor het eerst werd genoemd als mogelijke Ripper-verdachte in Donald McCormicks boek The Identity of Jack the Ripper (1959). Hij geldt echter als een weinig betrouwbaar schrijver, omdat hij geheel afhankelijk was van een informeel netwerk van mondelinge informanten en sterk lette op een goed lopend en verkoopbaar verhaal. Algemeen zijn McCormicks controversiële beweringen onmogelijk op betrouwbaarheid te controleren. Bij baseerde zich onder meer sterk op het feit dat Sickert erg gefascineerd was door de Ripper-moorden en zelfs zo ver ging dat hij in een kamer verbleef waarvan werd gezegd dat Jack the Ripper zelf er ooit als huurder had geleefd. Hij beeldde soortgelijke scènes af in veel van zijn schilderijen. In 1976 beweerde Stephen Knight in zijn boek Jack the Ripper: The Final Solution dat Sickert gedwongen was medeplichtig te worden aan de Walter Sickert 1911Ripper-moorden. Knight baseerde zich op de samenzweringstheorie van Joseph Gorman, die beweerde een buitenechtelijke zoon van Sickert te zijn. Gorman beweerde dat leden van de koninklijkje familie en de vrijmetselarij verantwoordelijk waren voor de moorden en dat Sickert een van de daarbij betroken leden was. Hij gaf later echter toe dat zijn verhaal een hoax was. Het boek van Stephen King werd dan ook zeer negatief ontvangen, maar was desalniettemin succesrijk en daarom weer de basis voor andere boeken en verfilmingen. Zo publiceerden in de jaren 1889-1998 Alan Moore en Eddie Campbell de graphic novel From Hell, die op Stephen Kings boek waren geïnspireerd. In 1990 beweerde Jean Overton Fuller in haar boek Sickert and the Ripper Crimes dat Sickert de moordenaar was. DE Amerikaans schrijfster van misdaadromans Patricia Cornwell beweerde in 2002 in Portrait of a Killer: Jack the Ripper, Case Closed dat Sickert Jack the Ripper was. Ze had 31 schilderijen van Sickert gekocht en beweerde dat DNA uit een van de meer dan zeshonderd Ripper-brieven die naar Scotland Yard werden gestuurd en overeenkwam met DNA uit een door Sickert geschreven brief. Volgens Cornwell kwam het karakter van Sickert overeen met dat van een psychopaat. Ze baseerde dat op de manier van portrettering van (vermoorde) vrouwen op Sickerts schilderijen, die zou overeenkomen met de toestand waarin de in het echt vermoorde vrouwen zich bevonden op het tijdstip van de moorden. Ze beweerde ook dat Sickert walgde van de ‘lagere’ bevolkingsgroepen, vooral van vrouwen in de prostitutie. Walter Sickert was volgens haar een acteur en een meester in het dragen van vermommingen. In 2017 publiceerde Cornwell een ander boek over het onderwerp, Ripper: The Secret Life of Walter Sickert, waarin ze verder bewijs presenteerde om haar theorie te onderbouwen. De door Joseph Gorman gecreëerde hoax werkte via Stephen King erg lang door. Toch had al in 2004 de Oxford Dictionary of National Biography in een artikel over Sickert elke bewering dat hij Jack the Ripper was afgedaan als pure fantasie. Andere gerenommeerde onderzoekers en schrijvers onderschreven dat Sickert onmogelijk Jack the Ripper kon zijn geweest. Iedereen die de zaak serieus bestudeerde, toonde aan de Sickert het onmogelijk kon geweest omdat hij ten tijde van de meeste Ripper-moorden in Frankrijk verbleef. Maar toch, in 2024 beweerde de Franse galeriehouder Johann Naldi opnieuw dat Sickert het moet zijn geweest, gebaseerd op de gelijkenis van Sickert met de man op een lang verloren gewaand schilderij van de Franse schilder Jacques-Émile Blanche (186Jacques-Émile_Blanche,_Portrait_de_Walter_Sickert_en_Jack_l'Éventreur1-1942), dat Naldi gemakshalve maar de titel ‘Portrait de Walter Sickert en Jack l’Éventreur’gaf. Een mooi schilderij, maar als bewijs natuurlijk volkomen waardeloos.

Walter Richard Sickert werd op 31 mei 1860 geboren in München als oudste zoon van de Deense kunstenaar Oswald Sickert en zijn Engelse vrouw Eleanor Louisa Henry, de onwettige dochter van de astronoom Richard Sheepshanks. In 1868, na de Duitse annexatie van Sleeswijk-Holstein, vestigde het gezin zich in Londen en verkreeg de Britse nationaliteit. De jonge Sickert werd van 1870 tot 1871 naar de University College School gestuurd en stapte daarna over naar King’s College School, waar hij tot 1878 studeerde. Hoewel hij de zoon en kleinzoon van schilders was, zocht hij eerst een carrière als acteur; hij verscheen in kleine rollen in het gezelschap van Sir Henry Irving, voordat hij in 1881 kunst ging studeren. Na minder dan een jaar aan de Slade School te hebben gezeten vertrok Sickert om leerling en ets-assistent te worden van James Abbott McNeill Whistler. Sickerts vroegste schilderijen waren kleine tonale studies, naar de natuur geschilderd naar het voorbeeld van Whistler. In 1883 reisde hij naar Parijs en ontmoette Edgar Degas, wiens werk een krachtig effect zou hebben op het werk van Sickert. Hij ontwikkelde een persoonlijke versie van het impressionisme, waarbij hij de voorkeur gaf aan donkere kleuren. Op advies van Degas schilderde Sickert in het atelier, waarbij hij werkte vanuit tekeningen en geheugen als een ontsnapping aan ‘de tirannie van de natuur. In 1888 sloot Sickert zich aan bij de New English Art Club (NEAC), een groep realistische kunstenaars met Franse invloeden. Sickerts eerste grote werken, daterend uit eind jaren tachtig van de negentiende eeuw, waren afbeeldingen van scènes in Londense muziekzalen. Een van de twee schilderijen die hij in april 1888 in de NEAC tentoonstelde, waarop een bekende music hall-zangeres uit die tijd werd afgebeeld, veroorzaakte controverse omdat zijn weergave werd afgedaan als lelijk en vulgair, en zijn onderwerpkeuze werd betreurd als te smakeloos voor kunst, aangezien vrouwelijke artiesten in de volksmond werden gezien als moreel verwant aan prostituees. Het schilderij kondigde aan wat Sickerts terugkerende interesse in seksueel provocerende thema’s zou zijn.

Eind jaren tachtig bracht hij een groot deel van zijn tijd door in Frankrijk, vooral in Dieppe dat hij halverwege 1885 voor het eerst bezocht en waar zijn minnares en mogelijk zijn onwettige zoon woonden. Tijdens deze periode begon Sickert kunstkritiek te schrijven voor verschillende publicaties. Tussen 1894 en 1904 bracht Sickert een reeks bezoeken aan Venetië, waarbij hij zich eerst concentreerde op de topografie van de stad; Het was tijdens zijn laatste schilderreis in 1903-1904 dat hij, gedwongen binnenshuis door slecht weer, zijn typische stijl ontwikkeling met twee figuren op het schilderij. Aangenomen wordt dat de modellen voor veel van de Venetiaanse schilderijen prostituees waren, die Sickert mogelijk kende als klant. Sickerts fascinatie voor de stedelijke cultuur kwam voort door zijn werk in studio’s in arbeiderswijken van Londen, eerst in Cumberland Market in de jaren 1890 en vervolgens in Camden Town in 1905. In de periode 1905-1913 schilderde Walter Sickert (1860-1942) een opmerkelijke serie vrouwelijke naakten, waarmee hij zijn reputatie als een van de belangrijkste moderne Britse kunstenaars bevestigde. Het compromisloze realisme van Sickerts naakten, afgebeeld op ijzeren ledikanten in de sombere interieurs van goedkope pensions, daagde artistieke conventies uit en verdeelde kritische meningen. Een moord in 1907 in de laatstgenoemde locatie, de Camden Town Murder, was bepalend worden voor zijn reputatie in de schilderswereld, maar ook voor de verdenking dat hij nog iets anders deed dan alleen maar schilderen. Hij maakte over deze moord vier omstreden schilderijen. Daarover meer in een volgend blog.

Het documentaire realisme van zijn schilderijen in Camden Town waren zonder precedent in de Britse schilderkunst. Deze en andere werken waren geschilderd in zwaar impasto en een smal toonbereik. Sickerts bekendste werk, Ennui (1914), toont een stel in een groezelig interieur dat abstract in de lege ruimte staart, ‘psychologisch van elkaar vervreemd’. Van het werk bestaan minstens vijf geschilderde versies en een ets. Op het weblog De Profundis wordt hierover opgemerkt: ‘Ennui is een begrip dat ik als pompeuze jongeling/jongvolwassene/student geschiedenis enigszins cultiveerde. Enerzijds door mijn fascinatie met de victoriaanse fin de siècle cultuur, en in het bijzonder Oscar Wilde, anderzijds omdat het nu eenmaal een dankbaar gegeven is om pompeus over te doen. Het gaat over feelings of being bored and not satisfied because nothing interesting is happening. Iets mooier gezegd wordt dat ‘a feeling of listlessness and dissatisfaction arising from a lack of occupation or excitement’. Ennui is namelijk meer dan verveling. Het is een melancholie door een leegte, een betekenisloosheid. Existentiële verveling misschien. Een stukje Ichschmerz en een stukje Weltschmerz maar dan minder Duits en minder dramatisch. De Alone, Together-vibe van dit kunstwerk springt meteen in het oog. Het is een (ouder) koppel, waarbij de man met sigaar aan de tafel zit en de vrouw met haar rug naar hem op de kast leunt. De twee zijn dicht bij mekaar, maar de emotionele barrière is duidelijk. Hij kan zich nog bezighouden, maar voor haar is het letterlijk een kwestie van staren naar de muur. De man in bruin kostuum met sigaar, of toch een man met dezelfde eigenschappen, komt overigens ook in een ander schilderijen voor, zoals Nude on Couch (ook uit 1914) waarin hij in een fauteuil zit en naar een naakte vrouw kijkt. Is de ennui in deze dan misschien eerder de verveling binnen een huwelijk dan binnen het alledaags bestaan? Of een combinatie ervan.’

Vlak voor de Eerste Wereldoorlog richtte Sickert samen met andere kunstenaars de Camden Town Group van Britse schilders op, genoemd naar de wijk in Londen waar hij woonde. Deze groep kwam sinds 1905 informeel bijeen, maar werd officieel opgericht in 1911. Ze werd beïnvloed door het postimpressionisme en het expressionisme, maar concentreerde zich op scènes uit het vaak saaie leven in de voorsteden. Sickert zelf zei dat hij de voorkeur gaf aan de keuken boven de salon als decor voor schilderijen. Van 1908 tot 1918 was hij een invloedrijke leraar aan de Westminster School of Art. Hij richtte in 1910 een particuliere kunstacademie op, Rowlandson House, die tot 1914 bestond. De schilder Sylvia Gosse, een voormalig leerlinge van Sickert, was het grootste deel van die periode de mededirecteur en belangrijkste financiële ondersteuner. Sickert had ook nog een tijdje een kunstacademie in Manchester.

Na de dood van zijn tweede vrouw in 1920 verhuisde Sickert naar Dieppe, waar hij scènes van casino’s en caféleven schilderde tot zijn terugkeer naar Londen in 1922. In 1924 werd hij verkozen tot Associate of the Royal Academy (ARA). In 1926 kreeg hij een ziekte, vermoedelijk een kleine beroerte. In 1927 wijzigde hij zijn naam in Richard Sickert, door zijn tweede voornaam de gaan gebruiken. Met de wijziging van naam werd tegelijkertijd zijn stijl en keuze van onderwerpen gewijzigd. Hij tekende niet langer, maar liet nieuwsfoto’s of foto’s die zijn derde vrouw, Thérèse Lessore, had gemaakt als vierkant overbrengen op het canvas, waarbij de potloodrasters duidelijk zichtbaar bleven in de voltooide schilderijen. Bij andere schilderijen uit de late periode gebruikte Sickert illustraties van Victoriaanse kunstenaars, die hij van hun oorspronkelijke context scheidde en in posterachtige kleuren schilderde. “Het verhaal en de ruimtelijke begrijpelijkheid losten gedeeltelijk op, zijn werken waren “Engelse echo’s’ geworden’, schreef een criticus. Veel tijdgenoten zagen het echter als een overtuigend bewijs van het verval van de hedendaagse kunst, maar achteraf werden deze late werken gezien als een voorbode op het werk van latere, moderne schilders.

Van 1928 tot 1930 was Sickert de voorzitter van de Royal Society of British Artists van 1928 tot 1930. In maart 1934 werd hij op 74-jarige leeftijd Royal Academician (RA), maar hij namen een jaar later ontslag uit de Academie uit protest tegen een besluit van de president van de RSBA. In de laatste tien jaar van zijn leven was hij voor de uitvoering van zijn schilderijen steeds afhankelijker van assistenten, vooral van zijn vrouw. Een van Sickerts beste vrienden was krantenbaron Lord Beaverbrook, die de grootste collectie Sickert-schilderijen ter wereld verzamelde en onderbracht in de Beaverbrook Art Gallery in Fredericton (Canada). Sickert stierf in 1942 in Bath op 81-jarige leeftijd. Hij had in zijn latere jaren veel tijd in de stad doorgebracht en veel van zijn schilderijen tonen de gevarieerde straattaferelen van Bath. Hij werd begraven op het kerkhof van de Church of St Nicolas in Bathampton.

Dit item was geplaatst door Muis.