DE REIS VAN ALBRECHT DÜRER NAAR DE NEDERLANDEN – 1
deel 1: juli 1520 – oktober 1520
Toen Albrecht Dürer in 1520 zijn reis naar de Nederlanden ondernam, was hij 49 jaar oud, dus in de volle kracht van zijn leven en in de volle glorie van zijn kunst. Hij heeft van die reis een dagboek nagelaten, dat voort het grootste deel bestaat uit de opsomming tot in de kleinste bijzonderheden van zijn dagelijkse uitgaven, waardoor het wel toch wel een beetje lijkt op het huishoudboek van een zorgzame huismoeder. Hij maakte aantekeningen van alle uitgaven: kousen, schoenen, handschoenen, drinkgeld, herberg, spijs en drank, dokter en apotheker, enzovoort en ook is er een uitgebreide opsomming van alle kleinere of grotere wederzijdse geschenken. Het is daardoor ook een getrouw beeld van het maatschappelijk leven in de eerste jaren van de zestiende eeuw en ook geeft het een goed beeld van het gemoedsleven van Albrecht Dürer. Er staat echter geen mooie teksten in, geen beschouwingen over kunst, geen levenslessen. Een voorbeeld van de stijl en inhoud van de ‘gebeurtenissen’ waarop Dürer zijn dagen beschreef: ‘Und bin von Mechelen früh am Montag [3 Sept.] gen Antorff (Antwerpen) gefahren. Und ich asz frühe mit dem Portugaleser, der schenket mir drei Porcolona, und der Ruderigs schenket mich etlich Feedern, calecutisch Ding. Ich hab 1 fl. verzehrt. 2 Stüber hab ick dem Boten gegeben. Ich hab der Susanna (zijn dienstmaagd) kauft ein Höcken pre 2 fl. 1 Ort. Mein Weib hat geben für ein Waschschaff, für ein Blasbalg und für ein Schüsselnapf, mein Weib vor Pantöffel und für Holz zu kochen und Kniehosen, auch für ein Sittichhaus und für zween Krüg und zu Trinkgeld 4 fl. rheinisch. So hat sonst mein Weib ausgeben um Essen, Trinken und allerlei Notdurft 21 Stüber. Nun bin ich am Montag nach Aegidi [3 Sept.] wieder zu Jobst Planckfelter eingezogen und hab diese eingezeichnete Mal gessen: jjjjjjjjjjjjjjjjj. Item dem Niclas des Tomasins Knecht, geben 1 Stüber. Ich hab 5 Stüber für das Leistlein geben, mehr ein Stüber. Mein Wirt hat mir geschenkt ein Indianische Nusz, mehr ein alt türkische Geisel.‘
De reden van zijn reis naar de Nederlanden was om na de dood van zijn beschermheer Maximiliaan I de beloofde jaarlijkse betaling van 100 Rijnlandse guldens door de gemeente Neurenberg veilig te stellen. Daartoe was contact met de beoogde opvolger Karel V en aartshertogin Margaretha van Oostenrijk een belangrijke stap om dat voorrecht te laten bevestigen. Dat uiteindelijk in oktober-november 1520 in Aken ook gebeuren.
Op 12 juli 1520 ging Albrecht Dürer met zijn vrouw Agnes en de dienstmaagd Susanna op reis naar de Nederlanden. Van Neurenberg voerde hun weg over Schweinfurth, Würzburg, Carlstadt, Homburg, Afschaffenburg, Frankfort, Mainz en verder de Rijn af, tot Keulen. Dit eerste gedeelte van de reis duurde veertien dagen. Op verschillende plaatsen, maar vooral in Keulen, werd hem door vrienden en vereerders ‘der Wein geschenkt.’ Op 28 juli 1520 werd de reis voortgezet langs Sittard (‘ein feins Städtlein’) en vervolgens over de heide naar Antwerpen, op dat moment verreweg de belangrijkste handelsstad ter wereld. Daar kwam hij aan op 2 augustus en nam zijn intrek in de herberg De Engelenborch van Jobst Planckfelt (Joost Blanckfelt) Nog dezelfde avond werd hij op een uitgebreid feestmaal uitgenodigd bij zijn landgenoot Bernard Stecher, een vertegenwoordiger van het belangrijke handelshuis Fugger uit Augsburg. Een paar dagen later ging hij met zijn waard het nieuwgebouwde burgemeestershuis (het Hof van Liere in de Prinsenstraat) bekijken. Hij schreef hierover bewonderend in zijn dagboek: ‘In Summa ein solch herrlich Haus, dergleichen ich in allen teutschen Landen nie gesehen hab.’ Op 5 augustus werd Dürer, vrouw en dienstmaagd voor de tweede maal uitgenodigd voor een feestmaal, nu door de Antwerpse schilders en hun echtgenoten. Het was een fijn feest, ‘alle Ding mit Silbergescherr und andern köstlichen Gezier und überköstlich Essen.’ Trots voegde hij eraan toe: ‘und do ich zu Tisch geführet ward, da stund das Volk auf beeden Seuten, als führet man einen groszen Herren. Es waren auch unter ihnen gar trefflich Personen von Namen, die sich all mit tiefen Neigen auf das Allerdemütigste gegen mir erzeugten.’ Terwijl hij als eregast aan de feesttafel zat, kwam een raadsbode met twee knechten hem door het stedelijk bestuur vier kannen wijn ten geschenke brengen. Verder schonk meester Peter, de stadstimmerman, hem twee kannen wijn,. Pas laat in de nacht werd het gezelschap met toortslicht terug naar hun verblijfplaats gebracht.
In de daaropvolgende dagen bezocht hij het huis van Quinten Matzijs. In zijn dagboek noteert Dürer vele malen etentjes met de aanzienlijke personen van de stad, zoals de Portugees João Brandão, het hoofd van het Portugese handelshuis, waar hij een portret maakte van diens twintigjarige slavin Katherina. In zijn dagboek noemde hij haar ‘Brandão’s moor’. Officieel was in Antwerpen elke vorm van slavernij verboden, maar in de praktijk werd voor de schatrijke Zuid-Europese handelshuizen een oogje dichtgedaan. Een andere uitnodiging kwam van de Genuees Tomasso Bombelli, de rijkste zijdehandelaar van Antwerpen, waar hij meerdere malen werd uitgenodigd. Constant ‘konterfeitte’ (portrettekening maken) Dürer de aanzienlijke personen die hij ontmoette, steeds in de stille hoop dat de simpele zilverstifttekeningen zouden uitmonden in een lucratieve schilderopdracht. Hij hield in zijn dagboek nauwkeurig bij op welke dag hij iemand gekonterfeit had. Hij sloot in Antwerpen ook vriendschap met de landschapschilder Joachim Patinier. Constant werden ook geschenken ontvangen en geven. De beroemde Erasmus schonk hem een Spaanse mantel en drie mansportretten. Terwijl Dürer door de stad zwierf, bleven zijn vrouw Agnes en Susanna tijdens het Antwerpse verblijf in de herberg van Blanckfelt, waar ze op de eerste verdieping hun eigen huishouden voerden. Hoewel Dürer in zijn geboortestad Neurenberg al heel wat gewend was aan weelde en kunst, hij bovendien ook al bezoeken had gebracht aan onder meer Straatsburg en Venetië, bleef hij constant bewonderend schrijven over de enorme rijkdom en kunstzin van Antwerpen.
Op 26 augustus maakte hij een kort uitstapje naar Mechelen en een dag later naar Brussel. Daar schreef hij in bewondering over het stadhuis, ‘ein fast köstlich Rathhaus mit einem herrlichen durchsichtigen Thurm!’ In de ‘gulden Kammer’ bleef hij in verrukking vóór vier schilderijen van de grootmeester Rogier van der Weyden, en in de kapel van het Nassau-huis bewonderde hij een schilderij van Hugo van der Goes. En natuurlijk werd ook in Brussel weer driftig ‘gekonterfeit’, ditmaal van onder meer Bernard van Orley en Erasmus, en aan feestmaaltijden deelgenomen. Over de maaltijd bij Van Orley: ‘hat ein solch köstlich Mal zugericht, dasz ich nicht glaub, dasz erzeugt sei mit 10 fl.’. Op 3 september was Dürer weer terug in Antwerpen,
