JOSEPH ELST
In de vier nummers in juni 1945 – De Zwerver 47 (3 juni 1945) tot De Zwerver 50 (29 juni 1945) – stonden in totaal 71 oproepen (er is genummerd tot 72, maar nr. 39 is per ongeluk overgeslagen) over personen waarvan nog steeds niet bekend was of zij nog leefden en zo ja, waar ze dan verbleven. De oproepen waren steeds voorzien van de toevoeging met spoed te berichten aan het Centraal Bureau van de LO-LKP indien men nuttige informatie kon verstrekken. Zie hier voor het overzicht van de 71 oproepen.
In De Zwerver De Zwerver nummer 50 van 29 juni 1945 verscheen de volgende summiere oproep: ‘Elst, Josephus Leopoldus, geb. 9-6-1897. Juni 1944 via Rotterdam en Amersfoort naar Duitschland gevoerd. Voormalig adres was: Lindenlaan 5, Sassenheim.’
Josephus Leopoldus Elst (Zandvliet, 9 juni 1897 – Neustadt, 3 mei 1945) werd geboren in het Belgische Zandvliet (dat op oude kaarten staat aangeduid als Santvliet), dat iets ten zuiden van het Nederlandse Ossendrecht ligt. Na de oorlog is het vanwege de havenuitbreidingen van Antwerpen opgegaan in het Antwerpse district Berendrecht-Zandvliet-Lillo. Zijn vader Adriaan Elst en moeder Joanna Tilburghs werden beiden in 1870 in Wouw. Adriaan Elst, was daar oorspronkelijk landbouwarbeider van beroep maar had zich al op jonge leeftijd in Zandvliet gevestigd, waarschijnlijk om daar als havenarbeider te gaan werken. In 1903 werd Joseph Elst uit het bevolkingsregister van Zandvliet geschreven. Hij is 6 jaar oud, dus waarschijnlijk vertrokken zijn ouders met hun twee kinderen weer naar Wouw.
Over Joseph Elst zijn privéleven is weinig bekend. Hij trouwde op 21 juni 1923 met Jacoba Hack, die op 29 oktober 1896 in Oud en Nieuw Gastel was geboren. Zover bekend kreeg het echtpaar geen kinderen. Vaststaat dat hij bij het uitbreken van de oorlog wachtmeester der Koninklijke Marechaussee was met Sassenheim als standplaats. ‘Wachtmeester Elst stond bekend als een goed Nederlander en een harde illegale werker’, stond vermeld in een naoorlogs berichtje. Dat illegale werk bestond onder meer uit activiteiten voor de verzetskrant Vrij Nederland. Joseph Elst ontfermde zich over onderduikers. Om de Duitsers om de tuin te leiden, deed hij alsof de man of vrouw door hem was gearresteerd, maar hij bracht ze hierna direct naar een onderduikadres bracht. Op 30 juni 1944 werd hij in Rotterdam door de Sicherheitsdienst gearresteerd ‘wegens Jodenbegunstiging en illegaal werk’. Vanaf 21 juli 1944 zat hij gevangen in Kamp Amersfoort. Waar hij de voorgaande maand verbleef is niet bekend, maar de gevangenis in Scheveningen lijkt de meest logische verblijfplaats te zijn geweest. Vanuit het kamp vond op 11 oktober 1944 een groot transport plaats, waarbij ruim 1.400 gevangenen werden overgebracht naar concentratiekamp Neuengamme. Onder hen bevonden zich 601 mannen die tijdens de Razzia van Putten op 1 oktober 1944 waren opgepakt, als represaille voor een aanslag op Duitse officieren. Slechts 48 van hen zouden terugkeren naar hun dorp. Joseph Elst maakte deel uit van dit transport, dat op 14 oktober 1944 de eindbestemming bereikte. Hij zou daar verblijven tot 17 april 1945.
Hij zou in die periode in twee buitenkampen van Neuengamme hebben verbleven. Eerst in het Konzentrationslager Husum-Schwesing, dat op 26 september 1944 in gebruik was genomen als een van de kleine, tijdelijke kampen voor het aanleggen van de Friesenwall, een grootschaligere fortificatie om een mogelijke geallieerde aanval vanuit hert noorden tegen te gaan. Het kamp bestond uit negen barakken, waarvan er een voor de verzorging van zieken bestemd was. Jos Elst maakte deel uit van het tweede transport vanuit Neuengamme naar het buitenkamp, dat op 20 oktober 1.000 gevangenen overbracht. Die moesten in het moerassige gebied onder toezicht van de kapo’s werkzaamheden ten behoeve van het Duitse leger verrichten, zoals het graven van tankgrachten. Ze stonden daarbij de hele dag in het koude water. ’s Morgens en ’s avonds werden ze door de straten van Husum gedreven. De inwoners van Husum moesten ook lijken naar het kerkhof brengen. In december 1944 was de Friesenwall nutteloos geworden en werd het kamp ontruimd. Alle gevangenen werden teruggebracht naar Neuengamme.
Vervolgens werd Joseph Elst overgebracht naar Stalag VI B Versen, een van de vijftien Emslandkampen, lag vlak bij de grens met Nederland. Het lag bij het dorp Versen, ongeveer vijftien kilometer ten oosten van Emmen. Vanaf november 1944 werden hier gevangenen uit Neuengamme aan het werk gezet. Het ontbrak in het kamp aan allerlei voorzieningen, de huisvesting erbarmelijk, de voeding slecht, er waren zeer lange werkdagen, de kleding was ontoereikend voor de winterse omstandigheden, er was amper sanitair en de voortdurende regen maakte de situatie nog erger. De gevangenen uit Neuengamme werden gedwongen om verdedigingswerken aan te leggen, die vanuit m
ilitair oogpunt bezien volkomen nutteloos waren. Van 16 november 1944 tot medio januari 1945 hebben de gevangenen geen droge draad aan hun lijf gehad, met vele doden als gevolg. Ook door de willekeur en mishandeling door de bewakers waren er veel doden. Toen de geallieerden het kamp naderden, werden de resterende gevangenen lopend weer naar Neuengamme gebracht. De ernstig zieken en degenen die niet meer konden lopen, werden per vrachtwagen vervoerd. De veertig zwaarst zieken werden ter plekke doodgeschoten.
Al vanaf 9 april 1945 was de SS begonnen met de ontruiming van Neuengamme. Als eerste werden de Deense en Noorse gevangenen met de Witte Bussen van het Deense en Zweedse Rode Kruis overgebracht naar Zweden. Daarna werden de andere gevangenen naar andere kampen gebracht en andere concentratiekampgevangenen werden in de week van 18 tot 26 april 1945 met het schip Athen (5.000 man) en het schip Thielbek (2.800 man) overgebracht naar de Cap Arcona bij de Lübecker Bocht gebracht. Jos Elst was een van die duizenden gevangenen. Op 3 mei 1945 werden de schepen door de Royal Air Force gebombardeerd. De Thielbek, voorzien van witte vlaggen en zonder
militaire taken, zonk in twintig minuten. De Cap Arcona zonk ook, waarbij 90% van de opvarenden omkwam, veelal door verbranding. Concentratiekampgevangenen die van de zinkende schepen wisten te ontsnappen werden vanaf rondvarende schepen door SS’ers doodgeschoten. Gevangenen die de oever wisten te bereiken wachtten door SS-patrouilles hetzelfde lot. In totaal zijn er ruim 7000 gevangenen om het leven gekomen, waaronder ongeveer 270 Nederlanders. Ongeveer 350 mensen overleefden de ramp. Joseph Elst behoorden niet tot de gelukkigen.
De Zweedse regering had de Britten gemeld dat er veel gevangenen aan boord van schepen waren gebracht. Britse verkenningsvliegtuigen moeten die massale transporten van gevangenen ook hebben gezien. De Britse regering houdt de archieven over het bombardement op de drie schepen tot 2045 gesloten en daar zullen ze wel goede redenen voor hebben. In Neustadt (Sleeswijk-Holstein) bevindt zich ter herinnering het ‘Cap Arcona-monument’. Jos Elst staat ook vermeld op het monument in Sassenheim, als een van de achttien inwoners die tijdens de oorlog als gevolg van oorlogsgeweld om het leven kwamen. Naar Joseph Elst is in Sassenheim ook een straat vernoemd. Het is wel verbijsterend met verwijzing naar een recent boek over hem te moeten lezen: ‘Het wordt aangenomen dat hij in een Duits concentratiekamp om het leven is gekomen (zie Herman van Amsterdam, 1940-1945 Herdenkingsboek, p. 52)”, terwijl al lang bekend is waar, wanneer en hoe hij om het leven is gekomen.

