AUSSENKAMP 8 – BRAUNSCHWEIG / VECHELDE
Het Außenkommando Vechelde in Braunschweig, een dependance van het concentratiekamp Neuengamme, bestond van september 1944 tot februari 1945 in de voormalige jutespinnerij aan de Aue, tussen de Spiegelbergallee en de Spinnerstraße in Vechelde, die de Joodse koopman Julius Spiegelberg (1833-1897) hier in 1861 had gevestigd. Hij richtte het bedrijf, de eerste jutespinnerij op het Europese vasteland, op met Schotse experts en Engels kapitaal. Hij liet zijn werknemers opleiden door jutespinners uit het Schotse Dundee. Omdat de financiering niet uitsluitend via Duitse investeerders kon worden verkregen, wist Spiegelberg Engelse investeerders te overtuigen en richtte hij in 1866 met hen de British and Continental Jute and Flax Works Company Ltd. op, gevestigd in Londen en Braunschweig. Het bedrijf leunde echter zwaar op kinderarbeid en Spiegelberg verzette zich dan ook heftig tegen maatregelen eind negentiende eeuw om de kinderarbeid aan te pakken. Dat was uiteraard een hopeloze strijd. Vanwege een gebrek aan arbeidskrachten werd de spinnerij in 1926 gesloten en sindsdien stonden de werkplaatsen leeg. Aan de voormalige spinnerij herinnert slechts de toegangspoort, de ‘Jutepoort’, die tegenwoordig vooral een gedenkteken is voor de slachtoffers van het concentratiekamp Vechelde.
Leider van het kamp werd in september 1944 Heinrich Sebrantke, wiens meerdere kampcommandant Max Kirstein van het subkamp Schillstrasse in Braunschweig. Beide kampen werkten voor Büssing NAG, waarbij het kleine kamp in Vechelde duidelijk een soort dependance van het grote kamp aan de Schillstrasse was. Vanaf september tot november 1944 kwamen drie transporten met 1.200 gevangenen, die oorspronkelijk waren geselecteerd voor werk in het concentratiekamp Auschwitz, aan in Braunschweig. Achthonderd man ging naar het subkamp aan de Schillstrasse in Braunschweig, de resterende vierhonderd man gingen naar de voormalige spinnerij in Vechelde, ongeveer tien kilometer verderop. Het betrof Poolse Joden die het getto in Litzmannstadt (Łódź) hadden overleefd. Omdat de productie in Braunschweig vanwege geallieerde aanvallen vaak moest worden stilgelegd, was de afgelegen ligging van het gebouwencomplex in Vechelde een goede locatie om de productie voort te zetten. Waarschijnlijk werden de gevangenen ondergebracht in twee hallen in de directe omgeving van de jutespinnerij. In deze spinnerij moesten zij achterassen vervaardigen voor vrachtwagens van Büssing NAG in Braunschweig. Dat bedrijf was in 1903 opgericht door Heinrich Büssing, ontwikkelde zich tot een van Duitslands belangrijkste fabrikanten van vrachtwagens en bussen en ging vanaf 1933 steeds nauwer samenwerken met het Duitse leger, waardoor Büssing-NAG voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog een belangrijke voertuigleverancier voor de Duitse strijdkrachten werd.
De meeste gevangenen moesten eenvoudige werkzaamheden aan machineonderdelen uitvoeren of transport- en opruimwerkzaamheden verrichten. In Vechelde werkten de gevangenen op stukloon, waarbij de stukwerktijden op metalen platen op de machines werden aangegeven. Deze stukwerktijden waren korter dan die van de Duitse burgerarbeiders. De productiedirecteur beoordeelde persoonlijk de p
restaties van de gevangenen. Volgens brigadeleider Willi Bartels was het voor de algemeen directeur van Büssing, Rudolf Egger-Büssing (1893-1962), alleen van belang dat de gevangenen de opgelegde productie haalden. De gevangenen kregen bij een twaalfurige werkdag ongeveer dertig minuten de tijd om te eten. Bij overschrijding van deze tijd werd de kom soep uit de handen geslagen. Doordat de SS-bewakers bovendien het voedsel van de gevangenen stalen en het doorgaven aan hun families, waren de gevangenen ernstig ondervoed. Ook hun huisvesting en verzorging waren catastrofaal en pas toen ondervoeding leidde tot een aanzienlijk lagere productie, verbeterde de SS de situatie.
Sinds begin januari 1945 werden zieke gevangenen uit Vechelde overgebracht naar het subkamp Salzgitter-Watenstedt, niet om daar in het ziekenhuis te worden opgenomen maar om er te werken. In februari 1945 werden de resterende gevangenen van de subkampen Vechelde en Schillstraße geëvacueerd en overgebracht naar het kamp Salzgitter-Watenstedt, in de buurt van de staalfabriek van Braunschweig. Een groot aantal productiefaciliteiten van Büssing werd verwoest tijdens een bombardement. Op 7 en 8 april 1945 werden ze via Berlijn naar het concentratiekamp Ravensbrück getransporteerd , vóór de oprukkende Britse soldaten uit. Tijdens het transport stierven veel gevangenen in de open goederenwagons door zwakte en ondervoeding. Alleen al op 8 april 1945 werden 66 dode gevangenen tijdens een stop in Uchtspringe uit de trein gehaald en in een massagraf begraven. Nadat ze naar het subkamp Wöbbelin bij Ludwigslust waren getransporteerd, werden de overlevenden op 2 mei 1945 bevrijd door Amerikaanse troepen.

