AUSSENKAMP 11 – BREMEN II. SS-BAUBRIGADE

In de herfst van 1942 werden in Duitsland verschillende SS-Baubrigaden opgericht, die een soort subkamp van de naziconcentratiekampen waren. Deze eenheden bestonden meestal uit mannelijke niet-Joodse gevangenen – de meesten waren Polen of Russen. De overlevingskansen waren in deze mobiele eenheden groter dan in de hoofdkampen waaraan ze verbonden waren. Door de inzet van deze Baubrigaden in de grote Duitse steden maakte de bevolking voor het eerst kennis met de gevangenen in de concentratiekampen en de erbarmelijke omstandigheden waarin ze daar leefden. Tegen het einde van de oorlog waren er dertien Baubridgaden, met ongeveer 9.500 gevangenen. Tussen september 1942 en mei 1945 maakten naar schatting 17.000 mannelijke gevangenen deel uit van het Baubrigaden- systeem, voornamelijk afkomstig uit de hoofdkampen Buchenwald , Neuengamme en Sachsenhausen. Binnen het systeem waren ook nog SS-Eisenbahnbaubrigaden werkzaam, waarvoor de dwangarbeiders voornamelijk uit Auschwitz en Dachau kwamen. Het voorstel om mobiele arbeidseenheden te formeren kwam van Hans Kammler (Stettin, 26 augustus 1901 – Praag, 9 mei 1945), een Duitse architect die hoofd was van de bouw- en bewapeningsprojecten van het Derde Rijk, SS-Obergruppenführer en generaal in de Waffen-SS. Hij was verantwoordelijk voor de bouw van alle concentratiekampgebouwen, gaskamers en crematoria. In 1942 publiceerde hij het artikel ‘Vorschlag für die Aufstellung von SS-Baubrigaden’, waarin hij stelde dat het informele ‘Friedenshaus Programm’ voor Oost-Europa van Heinrich Himmler, dat voorzag in de bouw van nederzettingen, kampen en bevoorradingsdepots in de nieuw veroverde gebieden, een groot bouwvolume betekende waarvoor ongeveer 175.000 gevangenen moesten worden ingezet. Kappler stelde voor dat deze gevangenen moesten worden verdeeld over 4.800 arbeidsdetachementen die zich tussen de bouwplaatsen konden verplaatsen. Omdat ook de Duitse wapenindustrie steeds meer dwangarbeiders nodig had moesten de plannen van Kammler al snel worden bijgesteld. Toen daarnaast de Duitse steden steeds zwaarder werden gebombardeerd, gaf Himmler opdracht de SS-Baubrigaden in te zetten in de Duitse steden om de vernielingen door de geallieerde bombardementen op te ruimen. Vanaf 1943 concludeerde Albert Speer, die verantwoordelijk was voor de Duitse wapenindustrie, dat het inzetten van arbeiders bij deze opruimwerkzaamheden ten koste ging van de wapenproductie

Bremen werd in de nacht van 25 juni 1942 zwaar gebombardeerd. Het stadsbestuur deed toen diverse pogingen om arbeidskrachten voor de stad te werven. Men schreef in september 1942 aan het Reichsarbeitsministerium: ‘We bevinden ons in een oorlogsgebied. U ziet dit wanneer u Bremen bezoekt… De laatste zware aanval op Bremen heeft enorme schade aangericht en een groot aantal nieuwe problemen gecreëerd. Een van de belangrijkste zorgen is arbeidskrachten, want wat we bovenal missen, zijn mensen die de enorme hoeveelheid puin kunnen opruimen.

In oktober 1942 werd in concentratiekamp Neuengamme de II. SS-Braubrigade opgericht die 1.000 man sterk was en in Bremen moest worden ingezet. Er waren toen ook Baubrigaden ingezet in Osnabrück, Düsseldorf, Duisburg en Keulen om noodonderkomens te bouwen en puin te ruimen na bombardementen. Ze moesten ook lijken uit het puin halen en niet-ontplofte bommen bergen. Hoewel de werkomstandigheden slecht waren, waren de overlevingskansen in de Baubrigaden-subkampen groter omdat gevangenen daar meer kans hadden om voedsel te vinden.

Op het moment dat de brief van het stadsbestuur Bremen binnenkwam, onderhandelde SS-Hauptsturmführer Gerhard Weigelt (Flöha, 23 februari 1908 – Flintsbach, 13 juli 1998) die benoemd was als leider van de SS-Bouwbrigade II, al met het stadsbestuur van Bremen. De belangrijkste kwestie die moest worden opgelost, was de huisvesting, maar er waren ook vragen over de specifieke inzet van arbeidskrachten, de betaling en de bewaking van de gevangenen. Weigel inspecteerde een barakkenkamp van de Francke Werke, gelegen aan de Warturmer-Heerstraße, en verklaarde het geschikt. Gerhard Weigel was een opvallend vroeg lid van nazi-organisaties en had veel ervaring in verantwoordelijke functies in concentratiekampen en bij bouwkantoren van de SS. Weigel sloot zich op zestienjarige leeftijd aan bij de Hitlerjugend, vervolgens in 1929 in Bautzen bij de SA en stapte in 1930 over naar de SS. Hij volgde een opleiding tot verwarmingsmonteur en verwierf pas na een lange periode van werkloosheid in 1933 vaste voet in de partij. Vanaf 1934 maakte hij deel uit van het SS-contingent in concentratiekamp Sachsenburg en na de ontbinding van dat kamp nam hij als ingenieur deel aan de bouw van concentratiekamp Buchenwald. Na te hebben gewerkt in het concentratiekamp Sachsenhausen, bij het SS-administratiekantoor en bij de SS-Verfügungstruppe (Speciale Opdrachttroepen), trad Weigel toe tot de SS-Bauinspektion bij de HSSPF voor Reich Süd. In januari 1942 werd hij hoofd van de Bauinspektion bij de HSSPF voor Zuid-Rusland in Kiev en bleef daar tot hij werd overgeplaatst naar de SS-Baubrigade II. Weigel onderhandelde met de autoriteiten en gaf leiding aan de inzet van de gevangenen, maar hij was minder zichtbaar voor de gevangenen dan de kampleiders in Bremen, Osnabrück en Hamburg die aan hem rapporteerden. Weigel kreeg een plaatsvervanger toegewezen, ingenieur Johann Karger, die de leiding had over de technische inzet. Toen Weigel in maart 1944 het bevel kreeg over SS-Baubrigade V, nam Karger het commando over van SS-Baubrigade II. Medio oktober 1942 waren er slechts 30 SS’ers beschikbaar om als bewakingseenheid te dienen, waardoor het noodzakelijk was om lokale hulp te werven om de bewaking van de gevangenen te versterken.

Op 12 oktober 1942 arriveerde in Bremen een transport van 750 gevangenen, de andere 250 gevangenen werden ingezet in Osnabrück. De inzet van de II. SS Bouwbrigade in Bremen werd aangevraagd en vastgesteld door de plaatselijke Bouwdienst. De bewakers van het kamp werden geleverd door de stad Bremen. De gevangenen kregen van de stad Bremen de opdracht puin te ruimen; sommigen werden ook ingezet voor de bouw van schuilkelders. De concentratiekampgevangenen werden dus aanvankelijk ondergebracht in een barakkenkamp aan de Wartumer Heerstraße, dat deel uitmaakte van de Franckefabriek.

Het bureau van de ‘Senator für Bauwesen’ merkte echter op dat, aangezien het kamp “niet voldeed aan de eisen voor de bewaking van concentratiekampgevangenen”, er een andere locatie moest worden gevonden. Dus werd in 1942 een kamp voor het Deutsche Arbeitsfront (DAF) gevorderd, dat toen in aanbouw was in de stalgebouwen van de Hindenburgkazerne aan de Bossdorfstrasse. Gevangenen werden in de stalgebouwen ondergebracht, terwijl er nog barakken voor de SS, toiletten, de kantine en een keuken gebouwd moesten worden. Senator Fischer betaalde huur aan het militaire bestuur van Bremen voor het gebruik van de stalgebouwen en het terrein. Uit de overlijdensberichten van het bevolkingsregister van Bremen kan worden opgemaakt dat de verhuizing plaatsvond tussen 18 en 22 december 1942, aangezien gevangene Petris Jonis op 18 december 1942 in het kamp aan de Warturmer-Heerstrasse is overleden, terwijl het adres van Alexej Trubatsch, die op 22 december overleed, Bossdorfstrasse is.

Het werk van de gevangenen was van groot belang voor Bremen. Een rapport van het SS-Bedrijfsadministratie Hoofdkantoor (WVHA) vermeldde dat gevangenen van de II. SS-Baubrigade in december 1943 op meer dan honderd locaties in de stad hadden gewerkt aan het opruimen van puin en het uitvoeren van reddingsoperaties. In februari 1944 werkten er nog steeds 346 gevangenen op 28 locaties. De bevolking raakte al snel vertrouwd met het zien van gevangenen in hun blauw-wit gestreepte kleding, die ze in de volksmond ‘zebra’s’ noemden. Het ontging de verantwoordelijke autoriteiten niet dat wat de gevangenen deden voor een belangrijk deel te danken was aan de terreur van de SS. Senator Fischer schreef de WVHA op 22 januari 1943: ‘Ik maak van deze gelegenheid gebruik om mijn waardering uit te spreken voor het buitengewone werk dat de bouwbrigade heeft verricht bij het opruimen van de bomschade in Bremen. Ik wil hier met name de nadruk leggen op deze waardevolle inzet, die ik vooral beschouw als te danken aan het strikte toezicht dat de SS-leiders en -mannen hebben uitgeoefend.’

Het is bekend dat 168 mannen uit het bouwbrigadekamp Bremen tussen oktober 1942 en april 1944 omkwamen, van wie 123 in de eerste vijf maanden. Alexander P., een voormalige gevangene, verklaarde dat er ‘geen orde in het kamp heerste’. Gevangenen werden regelmatig en zonder onderscheid geslagen; er werd brood naar hen gegooid en alleen degenen die sterk genoeg waren, kregen er iets van. Fritz Bringmann, een gevangenenarts die in mei 1943 van Osnabrück naar Bremen werd overgeplaatst, meldde een hoog ziekteverzuim en veel extreem verzwakte gevangenen. De slechte gezondheidstoestand was volgens hem het gevolg van een meedogenloos werktempo, lange diensten, de vele appèls en slechte voeding. Het brute gedrag van SS-Rottenführer Brunken, die als appèlleider met een stok of zweep door het kamp liep en iedereen sloeg die hem niet correct groette, verergerde de situatie alleen maar. Brunken mishandelde regelmatig gevangenen in de ziekenboeg en in minstens één geval schoot hij persoonlijk een gevangene dood. Een aantal gevangenen stierf omdat hun tijdens bombardementen de toegang tot schuilkelders werd ontzegd. Gevangenen stierven ook nadat ze urenlang hadden moeten staan wachten op de strafoproepen die werden opgelegd na mislukte ontsnappingspogingen. De enige Nederlander die overleed terwijl hij deel uitmaakte van de II. SS-Baubrigade was de communistische verzetsman Gerrit Jacobus Kruijd, die op 3 december 1942 overleed.

De situatie in Bremen verbeterde aanzienlijk toen het grootste deel van SS-Baubrigade II in augustus 1943 naar Hamburg werd overgeplaatst, samen met kampleider Gerhard Weigel. In de loop van 1943 werd ook een deel van het SS-personeel teruggetrokken en vervangen door oudere bewakers. Pawel Pawlenko berichtte: ‘En toen verschenen de kreupelen, degenen die aan het front bijna waren doodgeschoten. Ze waren twee jaar aan het front geweest en hadden gezien wat dat betekende. Ze gedroegen zich beter tegenover ons.’ De situatie werd ook verbeterd door een verbetering van de voedselvoorziening. Een rapport over de periode van juli tot september 1943 vermeldt dat de stad Bremen extra rantsoenen toewees aan de SS-Baubrigade ‘als erkenning voor haar buitengewone werk’. Voormalige gevangenen melden zelfs dat de bevoorrading in 1943 verbeterde. Het is echter niet mogelijk om te zeggen in hoeverre deze verbetering aan de stad kan worden toegeschreven. Het is zeker dat Bringmann vanaf de herfst van 1943 in een afgesloten opslagruimte enkele honderden kilo’s aardappelen aan medegevangenen doorgaf. Toen het verlies werd ontdekt, moest Bringmann volgens hem op 4 april 1944 vluchten.

De SS-Baubrigade II bleef tot april 1944 in Bremen, hoewel hun aantal voortdurend afnam. Sommige gevangenen gingen in februari 1943 met de SS-Baubrigade I naar Alderney, een groter detachement ging naar Wilhelmshaven en het grootste deel van de gevangenen, en daarmee het hoofdkamp van SS-Baubrigade II, werd na augustus 1943 overgeplaatst naar Hamburg, dat eind juli 1943 zwaar was gebombardeerd. Op dat moment waren er nog maar 272 gevangenen in het kamp. Op 15 april 1944 werd de gehele IIe SS-Bouwbrigade overgeplaatst naar Berlijn en onder bevel van het concentratiekamp Sachsenhausen geplaatst. Net als bij andere bouwbrigades namen de ontsnappingspogingen toe toen bekend werd dat het kamp van Bremen naar Berlijn zou worden verplaatst, met name gesteund door de dwangarbeiders en gevangengenomen tegenstanders van het regime. Op het hoogtepunt van de dwangarbeid in 1944 telde Bremen ongeveer 200 kampen met ongeveer 25.000 buitenlanders, zowel mannen als vrouwen. Bringmann zei: ‘In die tijd waren er tienduizenden gedwongen gedeporteerden die in de bedrijven moesten werken. Ze werden ook ingezet om puin te ruimen en kwamen zo in contact met onze kameraden. Wat hen verbond, was hun vergelijkbare achtergrond, het feit dat ze met geweld van hun familieleden waren gescheiden en hun gemeenschappelijke interesse om levend naar huis terug te keren… Het duurde niet lang voordat er hulp werd geboden in de vorm van vervalste identiteitspapieren of vergunningen van familieleden die in werkkampen voor Oost-Duitse arbeiders werkten in Hannover, Braunschweig, Osnabrück en andere plaatsen. Met deze identiteitspapieren en vaak met vooraf gekochte treinkaartjes waren er goede voorwaarden voor een snel vertrek uit Bremen. Wij regelden en verstrekten passende kleding, voedsel en geld.’ Volgens Bringmann konden tussen de herfst van 1943 en de lente van 1944 vijftien gevangenen op deze manier ontsnappen, en werd er slechts één opnieuw opgepakt.

Noch de leiders van de bouwbrigades, noch andere leden van de SS-garde werden na de oorlog ooit vervolgd voor misdaden gepleegd in het kamp Bremen. Veel doden zijn begraven op de begraafplaats Osterholz in Bremen.

Dit item was geplaatst door Muis.