DE KOLONIEËN VAN BELGIË 3

03 - Kamehameha IIIEen poging in Hawaï die in de kiem werd gesmoord

In 1843 sloot Leopold I een contract met het bedrijf Ladd & Company met in het achterhoofd de gedachte het prille koninkrijk Hawaï te koloniseren. In 1794 had Kamehameha I (1758-1819) van de Britten kanonnen gekocht, wat hem in staat stelde met geweld zijn macht uit te breiden over alle Hawaïaanse eilanden. Alleen Kauai trad in 1810 vrijwillig toe tot het koninkrijk. Een jaar later riep Kamehameha I zich uit tot de eerste koning van Hawaï, dat tot de inlijving in 1893 door de Verenigde Staten een onafhankelijke staat zou blijven. In de eerste jaren van zijn regering slaagde hij er met Britse steun in om een relatief stabiele monarchie op te bouwen en de Russische pogingen te dwarsbomen om op Hawaï een basis te stichten. Onder Kamehameha II (1797-1824) werd in 1819 het oude kastenstelsel afgeschaft, kregen vrouwen meer rechten, werden mensenoffers verboden en werd de Hawaïaanse godsdienst afgeschaft, vooral onder invloed van de komst in 1820 van de eerste Amerikaanse protestantse missionarissen. Onder Kamehameha III (1814-1854) veranderde het land van een absolute monarchie in een constitutionele monarchie. In 1840 kreeg Hawaï een grondwet en parlement. Onder zijn regering had het land te maken met grote epidemieën, overgebracht door de Europeanen en Amerikanen. Ook was er een steeds verdere inmenging van buitenlandse staten. In 1831 werden op advies van protestantse raadslieden de katholieke missionarissen van de Congregatie van de Heilige Harten van Jezus en Maria uitgewezen; ze konden pas na 1839 terugkeren toen het Franse fregat Artémise de haven van Honolulu binnenvoer en de vrijheid van godsdienst afdwong. In 1842 werd een handelsverdrag gesloten met de Verenigde Staten, dat daarna zijn invloed in Hawaï steeds verder uitbreidde.

03 - Honolulu 1849De oprichters van Ladd & Company waren William Ladd (1807–1863), Peter Allen Brinsmade (1804–1859) en William Northey Hooper (1809–1878), die de eerste commerciële suikerrietplantage en de eerste internationale landspeculatie op de Hawaïaanse eilanden opzette. De drie mannen in 1832 vanuit Boston aan de Amerikaanse Oostkust vertrokken en kwamen op 27 juli 1833 aan in Honolulu, waar ze een winkel opende vlak bij de haven van Honolulu. Omdat Brinsmade een theologische opleiding had gevolgd en dat in de praktijk vaak liet blijken, werd hert drietal vaak ‘de vrome handelaren’ genoemd. De partners bouwden een groot stenen huis en andere gebouwen die dienden als gezinswoningen, kantoren en opslag. Aanvankelijk gebruikten ze de romp van een gezonken schip als kade, met het plan als de zaken beter gingen een echte kade aan te leggen. Ze konden echter met hun bedrijf amper hun gezinnen onderhouden. In 1835 huurde Ladd & Co ongeveer vierhonderd hectare in Kōloa op het eiland Kaua’i om daar een suikerrietplantage te beginnen. Het project kreeg de steun van conservatieve missionarissen zoals Hiram Bingham I (1789-1869). Het zou op Hawaï de eerste grootschalige verbouwing worden, want tot dan werd suikerriet slechts op kleine persoonlijke percelen verbouwd. De eerste aanplant vond plaats in september 1835 en in de jaren daarna kon de productie worden opgevoerd en moest in de jaren 1839-1841 een nieuwe molen worden gebouwd om de groei te kunnen bijbenen. De ruïne van deze Kōloa-suikermolen is nu een nationaal historisch monument.

Op 13 april 1839 werd Peter Brinsmade benoemd tot Amerikaans consulair agent, een onbetaalde functie van de laagste rang binnen het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, maar in juli 1840 werd hij gepromoveerd tot consul met als taak te rapporteren over de handel en het beschermen van Amerikaanse burgers. William Hooper zou als plaatsvervanger optreden als Brinsmade voor langere tijd Hawaï moest verlaten. In november 1841 onderhandelde Ladd & Co. over een veel grotere deal voor een suikerplantage met William Richards (1793-1847), ook een Amerikaans missionaris die later politiek adviseur voor de regering van Hawaï was geworden. De partners wilden een naamloze vennootschap oprichten om alle nog onbebouwde grond in het koninkrijk te ontwikkelen. Richards dacht slim te zijn door in de overeenkomst die hij namens de regering met Ladd & Co sloot een clausule op te nemen dat de overeenkomst niet langer geldig zou zijn indien het koninkrijk Hawaï niet langer een onafhankelijk land zou zijn. Dat zou investeerders dwingen er bij hun regeringen op aan te dringen de rechten van Hawaï te eerbiedigen. Consul Peter Brinsmade reisde vervolgens tevergeefs naar de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk om investeerders te vinden.

Uiteindelijk leek Ladd & Co. Toch een geschikte partner te hebben gevonden. Brinsmade wist op 16 mei 1843 de Belgische maatschappij Compagnie Belge de Colonisation (‘Belgische maatschappij voor volksplanting’), op 7 januari 1841 opgericht om iets te gaan koloniseren en al net begonnen aan een gewaagd project in Guatemala, met Ladd & Co een contract te tekenen, met een enthousiaste koning Leopold I aan de kantlijn. Met de overeenkomst zou Ladd & Co in ruil voor de broodnodige inbreng van contant geld aan de Belgische investeerders een flink pakket aandelen overdragen.

03 - George PauletEn juist op dat moment in 1843 kwam het nieuws dat de Hawaïaanse eilanden onder een militaire bezetting waren gebracht, waardoor de clausule die de onafhankelijkheid van Hawaï moest garanderen, ervoor zorgde dat gesloten overeenkomsten ineens niet meer geldig waren. Het koninkrijk Hawaï kreeg te maken met de Paulet-affaire, een bezetting van vijf maanden van de Hawaïaanse eilanden door de Britse marineofficier kapitein Lord George Paulet. De Britse Royal Navy had een aantal militaire bases om haar omvangrijke rijk te kunnen controleren. Van 1808 tot 1838 had men het South America Station, dat in 1838 werd opgesplitst in het Pacific Station en het South East Coast of America Station, dat vooral gericht was op de bestrijding van de slavenhandel naar Brazilië. Het Pacific Station was gevestigd in Valparaiso, Chili en had als taak de Britse belangen in de Pacific te bewaken. Lord Georges Paulet was sinds 28 december 1841 kapitein van de HMS  Carysfort en diende op het Pacific Station onder admiraal Richard Darton Thomas (1777-1857). Paulet had eind 1942 aan Thomas om toestemming gevraagd de beschuldigingen te onderzoeken van Richard Charlton (1791-1852), die sinds 1825 de Britse consul op Hawaï was. Charlton beweerde dat Britse onderdanen op de Hawaïaanse eilanden hun wettelijke rechten werden ontzegd en verder claimde Charlton het bezit van land op Hawaï. In februari 1843 arriveerde Paulet in Honolulu, waar hij enkele malen vergeefs een audiëntie bij koning Kamehameha III vroeg. De koning liet hem weten dat de Amerikaanse arts-missionaris Gerrit P. Judd (1803-1873) in zijn functie van minister in de Hawaïaanse regering alle verzoeken schriftelijk kon afhandelen. De toch al woedende Paulet werd verder gevoed door beweringen van Charlton dat Judd op Hawaï als een echte dictator optrad. Paulet dreigde vervolgens met een aanval op de stad, waarna de Hawaïaanse regering liet weten onder protest aan de eisen te willen voldoen, waaronder inwilligen van de landclaim van Charlton, maar dat de diplomatieke missie van het koninkrijk Hawaï die zich al in Londen bevond alle discussiepunten zou moeten oplossen. Op 25 februari 1843 werd de overeenkomst ondertekend waarin Hawaï land afstond, maar onder voorbehoud van de uitkomst van de diplomatieke besprekingen. Vervolgens benoemde Paulet zichzelf en drie anderen echter tot lid van een commissie die de nieuwe regering zou vormen, eiste de directe controle over alle grondtransacties, liet alle Hawaïaanse vlaggen vernietigen en hees overal de Britse vlag. De Britse bezetting zou zes maanden duren, waarbij de 156 inwoners van het betwiste Charlton-land werden weggevoerd.

03 - Honolulu 1850James F.B. Marshall, een Amerikaanse koopman in dienst van Ladd & Co, had op een van de Amerikaanse marineschepen voor de kust een geheim overleg met de Amerikaanse arts-missionaris Gerrit P. Judd en ook Hawaïaanse minister. Judd benoemde Marshall tot ‘buitengewoon gezant’ om in Londen te pleiten voor een onafhankelijk Hawaï, voorzien van de nodige documenten van koning Kamehameha III. Samen met Peter Brinsmade onderhandelde Marshall wanhopig met Lord Aberdeen, de Britse minister van Buitenlandse Zaken. De had echter van Richard Charlton, zijn consul op Hawaï, vernomen dat dat de Amerikanen een landmonopolie op Hawaï zouden krijgen. Met het Belgische contract van de Compagnie Belge de Colonisation als bewijs en verwijzend naar eerdere vruchteloze pogingen om investeerders te vinden, kon Aberdeen ervan worden overtuigd dat Ladd & Co en ook het koninkrijk Hawaï investeerders en welk land dan ook zou ontvangen. Op 28 november 1844 werd in een gezamenlijke verklaring met Groot-Brittannië en Frankrijk de onafhankelijkheid van Hawaï erkend. Marshall keerde tevreden terug naar Hawaï en sprak uitgebreid met de Amerikaanse pers over de gunstige uitkomst van het overleg in Londen en Parijs, zonder argwaan te krijgen dat een soortgelijke verklaring over de onafhankelijkheid van Hawaï niet uit de Verenigde Staten kwam. Brinsmade bleef in Europa om nog meer investeerders te vinden, maar die waren door alle commotie en de Britse bezetting door Paulet inmiddels op hun hoede.

Door de hele slepende affaire was Ladd & Co in financieel zwaar weer terechtgekomen. Het ontbrak aan geld om nieuwe faciliteiten te financieren voor de verwachte expansie. Van de Hawaïaanse regering kon een deel van het benodigde geld worden verkregen, maar Gerrit P. Judd, de minister van Financiën van het Koninkrijk, vroeg kort daarop het geleende bedrag terug omdat ook de regering krap bij kas zat. Toen in België een krantenbericht over de wankele financiële situatie van Ladd verscheen, trokken de investeerders zich voorgoed terug uit de deal. Op Hawaï waren er weinigen rouwig om, want binnen Hawaï was de invloed van protestantse missionarissen groot en die waren niet zo ingenomen met de mogelijke komst van Belgische katholieken.

In november 1844 werd Ladd & Co in Honolulu gesloten vanwege het ontbreken van cash-flow. Toen Brinsmade in maart 1846 met lege handen terugkwam naar Hawaï en alle investeringsplannen niks hadden opgebracht, ging het bedrijf failliet. Nog lang hebben ze getracht de overheid in gebreke te stellen en toen dat niets opleverde klaagde Brinsmade de krantenuitgever James Jackson Jarves aan wegens smaad, omdat die door het publiceren van het verhaal alle mogelijke investeerders had afgeschrikt. De inwoners van Honolulu beschouwden alle hoorzittingen en rechtszaken vooral als vermakelijk theater. Het leverde Ladd & Co geen cent op. In oktober 1846 arriveerde uit New York Charles Reed Bishop en William Little Lee, die op Hawaï een beter rechtssysteem zouden opzetten organiseren en beiden opperrechter ervan worden. Charles Reed Bishop zou ook helpen de financiële chaos bij Ladd & Co op orde te krijgen. Hun oude winkel- en huizencomplex werd geveild, een deel van hun kade werd verkocht, de Kōloa-plantage werd door de Hawaïaanse regering in beslag genomen en verkocht. Aan de dromen van Ladd & Co was een snel en treurig einde gekomen en ook de Belgische droom van een lucratief kolonisatieproject was uiteengespat toen de inkt onder het contract amper was gedroogd.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Dit item was geplaatst door Muis.