HET GRAF VAN DE GIERIGE DAME

Enkhuizen Zuiderkerk 1Er zijn allerlei volksverhalen in omloop over mensen die na de dood geen rust kunnen vinden. Een voorbeeld daarvan is De gestolen duit, over een overleden kind dat pas rust krijgt als het geld dat ze heeft gestolen alsnog terecht komt bij degene voor wie het bestemd was. Het Beierse sprookje Het doodshemdje van de gebroeders Grimm (KHM109) ging over een moeder die erg huilde over haar zevenjarig zoontje dat was overleden. Na de begrafenis vertoonde het jongetje zich ’s nachts op plaatsen waar hij gespeeld had. Het jongetje in zijn witte doodshemdje vroeg zijn moeder op te houden met huilen omdat hij daardoor niet kon inslapen in zijn kist. Het doodshemdje was altijd nat van haar tranen. De moeder schrok en stopte met huilen. De volgende dag kwam het jongetje terug met een kaarsje in de hand. Hij liet zien dat het hemdje bijna droog was en zei nu rust in zijn graf te hebben. De moeder legde haar verdriet in de handen van God en droeg geduldig haar lot, was de christelijke ondertoon van het verhaal dat als centrale boodschap had dat overmatige smart de doden stoort.

Ook Het graf van de gierige dame is een mooi verhaal over de onrust bij overleden personen. In dit geval stamt het verhaal uit Enkhuizen, waar het oorspronkelijk stamt uit het eind van de 18e eeuw en in 1830 werd o[opgetekend door G. Akkerman als ‘De Waarachtige Geschiedenis van eene Jufvrouw begraven in de Kruiskamer der Zuiderkerk te Enkhuizen’. In de Pancraskerk in Enkhuizen bevindt zich een graf met de afbeelding van een geraamte en aan de voeten een schild waarop onderaan een beneden geledigde zandloper is afgebeeld. Ene Cornelis Albertsz Kickert vermeldde later dat hier op 2 juni 1670 en 25 mei 1671 de kinderen van Hendrik Kikkert werden begraven. Over de Enkhuizen Zuiderkerk 2zerk ontstond echter de legende van de gierige dame, waarover de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 28 november 1922 smakelijk het vertaal ‘Een oude grafzerk’ vertelde. Het verhaal was als volgt.

In de grote Zuiver- of Sint Pancraskerk, die dagtekent uit de eerste helft van de 15de eeuw, heeft men de merkwaardige grafzerk ontdekt, die oudtijds op last van “de edele heren van de Magistraat” (stadsregering) moet zijn uitgehouwen, tot een voortdurende waarschuwing, ja tot een spiegel van alle mensen die behept zijn met gierigheid. De geschiedenis, die oorzaak is geweest van de zeer bijzondere zerkversiering, is door een tot nu toe onbekenden middeleeuwse dichter op rijm gebracht. Volgens de oude overlevering en volgens dit gedicht stonden op zekere dag in de 16e eeuw in de Heilige Kruiskamer van genoemd kerkgebouw een aantal personen vol nieuwsgierige belangstelling te kijken naar het ontbloten en weder boven de aarde brengen van een lijkkist, waarin zich het stoffelijk overschot bevond van ene vrouw, welke daarin enkele dagen geleden was ter ruste gelegd. Toen het deksel losgeschroefd en verwijderd was, deinsden de aanwezigen evenwel vol ontzetting terug en haastten zich nog sneller weg, dan ze gekomen waren. Wat had hen hier samengebracht?

In ’t laatst van de 15e en in ’t begin van de 16e eeuw woonde te Enkhuizen een rijke, maar zeer gierige dame. Ze at vaak maar half genoeg en dan nog voedsel van mindere kwaliteit. Ze leefde met een enkele dienstbode, was in het bezit van een eigen woning, een brouwerij, benevens 80 morgen land. Wee den schuldenaar, die haar niet op tijd betaalde! Aan hoger leven dacht ze niet. Plotseling werd ze door een zware ziekte overvallen. Tijdens die krankheid komt nog een van haar pachters met een grote zak geld, welke de meid haar geven moet in ’t bed, waarin ze het natelt, een handeling, die haar later noodlottig zou worden. Toen de ziekte toenam, liet ze haar dienstbode Catrijn een eed zweren, dat deze al het aanwezige goudgeld na het overlijden van de bezitster zou leggen onder het hoofd in de kist, waarvoor Catrijn zou ontvangen 800 gulden, benevens dubbel rouwgeld. Tevens moest ze alles geheim houden. En alzo geschiedde. De begrafenis had plaats in de Zuiderkerk, waar toen aan de gewelven het schilderwerk nog prijkte in vollen glans en het daglicht door de gekleurde ruitjes naar binnen viel.

Toen kort daarop de erfgenamen bijeen kwamen en er van geld geen spoor te vinden was, werd de dienstbode in verhoor genomen, voornamelijk op grond van de in het boek gemaakte aantekening, waaruit bleek, dat althans dit bedrag nog aanwezig moest zijn. De meid, gedachtig haar eed en gelofte te zullen zwijgen, liet niets los en werd daarom bij Schout en Schepenen aangeklaagd om te verschijnen voor de “Heeren ven den Gerechte”, voor wie ze ten slotte alles bekende. De erfgenamen richtten zich dadelijk tot de Vroedschap met het verzoek, het lijk weer te mogen doen opgraven, wat werd toegestaan. Dat was het nu, wat hen in de Heilige Kruiskamer had saamgebracht. En namen ze den schat niet mede? ’t Oude gedicht zegt ons, dat ze daar den moed niet toe hebben gehad, wijl ze met ontstelde ogen zagen, hoe gouddorst en gierigheid gestraft kunnen worden, want: “Serpente, slange en hagedis, om het heele lichaam vastgeslingert is, om armen, beenen, hals, en in den mondt. Men anders niet als sulcke beesten vond! Een gruwelijcke stank van sulpher ende vlam als uyt de bek van deze beesten kwam. De vrinden dorsten om het werelds gelt niet langer blijven bij dat helsch gewelt”.

Het graf werd zo gauw mogelijk weer gesloten, waarna de Stadsregering besloot den steen spoedig te laten uithouwen “so als het daer van binnen gevonden was”. De merkwaardige zerk ligt onder een rij banken en vertoont in vlak relief een geraamte van wel een meter lang; een zestal wormen slingeren zich om de ledematen. De voeten rusten op een bijne vierkant wapenschild, in welks hoeken men de symbolen vindt der vier Evangelisten.

Dit item was geplaatst door Muis.