DE KOLONIEËN VAN BELGIË 7

07 - Sao Fideles 1De bijna onbekende Colonia Vallão dos Veados

In de periode 846-1848 weken ongeveer 2.000 migranten uit naar Brazilië, vooral veel Duitsers uit het Rijnland die via de haven van Antwerpen vertrokken. Ook vanuit België zijn een paar honderd man een ongewis avontuur in het onbekende Brazilië tegemoet gegaan.

In 1847 werd door de ‘Companhia para combater o comércio dos escravos e promover a colonização’ de Colonia Vallão dos Veados opgericht. Met hulp van de regering wilde dit bedrijf dus de slavenhandel bestrijden en de kolonisatie binnen de provincie Rio de Janeiro bevorderen. De kolonie kwam dicht te liggen bij het dorp São Fidelis, tegenwoordig een stad met zo’n 40.000 inwoners. Het dorp kwam al voor op een kaart uit 1785 toen de blanken het gebied nog maar amper kende. Het waren vooral missionarissen in hun grote ijver zoveel mogelijk zieltjes te winnen die steeds verder doordrongen in de bossen van de Valão dos Veados. Tussen 1783 en 1785 ging de militair Manuel Martins do Couto Reis de  Paraíba do Sul-rivier op tot aan de monding van de Pomba-rivier en Gentio-rivier. In 1785 publiceerde hij zijn reisverslag, met een gedetailleerde beschrijving van de fysieke geografie, fauna en flora, van de inheemse volkeren en weinige eerste kolonisten, met lijsten van hoofdkapiteins en geestelijken, parochies en boerderijen.

In dit amper ontwikkelde gebied werd aan de oevers van de Paraíba do Sul, vlak bij het dorpje São Fidelis op de boerderij van ene Eugenio Aprigio da Veiga in 1847 de kolonie opgestart. Dat was geen toevallige keuze, want de regio was indertijd eigendom van deze Eugenio Aprígio da Veiga en hij was degene die op 13 januari 1845 aan het secretariaat voor de regionale overheid verzocht de komst van immigranten naar zijn boerderij in de regio Valão dos Veados mogelijk te maken.  Dat tegengaan van slavenhandel en benadrukken van een vrij arbeidsregime zal hoofdzakelijk een nuttig gelegenheidsregime zijn geweest. De kolonie startte met de komst van 342 kolonisten, die hoofdzakelijk uit Portugal kwamen. Op 2 februari 1953 woonden in de kolonie 309 kolonisten: 178 Portugezen, 62 Brazilianen, 33 Fransen, 12 Belgen, 7 Duitsers, 5 Spanjaarden, 2 Italianen en nog 9 man met een onbekende nationaliteit. Later kwamen nog meer kolonisten aan, ter versterking en om vertrokken kolonisten te vervangen, zodat de kolonie omstreeks 1860 ruim 600 kolonisten telde.

In het rapport van de presidenten van de provincie Rio de Janeiro over de periode 1835-1871 staat waar de kolonie zich bevond: ‘Bergachtig van uiterlijk, de valleien zijn echter ondiep, het land is droog, er is een echt gebrek aan water, en alleen wat nodig is voor gebruik wordt opgehaald uit de rivier die07 - Sao Fideles 2 langs het front loopt. Terwijl de vegetatie constant is, zijn de weilanden groen. En het bos is rijk aan bouwhout, zoals rozenhout, apriú, roxinho en wijnstokken, cederhout, enz.’

Op 5 april 1854 werd in de kolonie een kerkje gebouwd, die op 25 oktober 1855 door de provincie en kerk officieel werd erkend. Vanaf 17 oktober 1857 werd het gepromoveerd tot de kerkelijke parochie San João Batista de Valão dos Veados. De kleine parochie bloeide echter niet zoals gehoopt, zodat al in 1864 het hoofdkantoor van de parochie werd verplaatst naar het dorp Ponte Nova (nu Cambiasca en nog steeds een onbeduidend dorpje, twintig kilometer verderop). Ook de kolonie moet niet zijn geworden wat de veel kolonisten ervan hadden gehoopt. Velen vertrokken na een tijdje naar de omliggende plaatsen en regio’s, waar de werk- en leefomstandigheden aantrekkelijker waren dan langs de Paraíba do Sul-rivier.

Over de kolonie is verder weinig bekend, zeker niet over het wel en wee van de dappere twaalf Belgen die er in 1847 aankwamen. Sommige Braziliaanse historici, zoals de Duitse historicus Gottfried Heinrich Handelmann (1827 – 1891) in zijn omvangrijke boek ‘História do Brasil’, zeggen dat het vanaf het begin slecht ging met de kolonie, dat de kolonisten na aankomst al snel en tamelijk massaal het gebied verlieten. De kolonie zou volgens hem omstreeks 1850 slechts iets meer dan tweehonderd bewoners hebben gehad, een aantal dat de volgende jaren niet meer zou zijn gestegen en eerder zou zijn gedaald. Op een website over de geschiedenis São Fidelis, die weleens niet helemaal onbevooroordeeld kan zijn, wordt echter gesproken over 540 kolonisten in de nederzetting Valão dos Veados omstreeks 1870 met de toevoeging: ‘Het is amper bekend dat de regio de tweede grootste – in aantallen migranten – nederzetting was in de provincie Rio de Janeiro, enkel voorafgegaan door Petrópolis’.

Over de Colonia Vallão dos Veados is al weinig bekend, maar nog minder is er bekend over andere groepen die vanuit België naar Brazilië vertrokken. Waarbij wel opvalt dat de provincie Rio Grande do Sul zeer populair was bij kolonisten, niet op de laatste plaats omdat de Braziliaanse regering zijn uiterste best deed juist hier Europese gelukszoekers naar toe te halen. Ook in 1847 moet zich een groep van vijfentwintig Belgische migranten hebben gevestigd in een Duitse kolonie in het oerwoud van de provincie Rio Grande do Sul. Ze schijnen zich weer snel uit de voeten te hebben gemaakt om zich te vestigen in de havenplaats Porto Alegre. Daar was incidenteel werk te vinden als arbeider voor het in- en uitladen van de schepen. Een ander deel zou zich hebben gemeld als arbeiders voor de zware en niet ongevaarlijke werk in de vele steenkoolmijnen in Rio Grande do Sul. Een groot gedeelte van de groep moet zich teleurgesteld en berooid hebben gemeld bij de Belgische consul met de vraag naar België te willen worden gerepatrieerd. Nu was repatriëring door de Braziliaanse regering verboden en ook de Belgische regering was er niet erg happig op om armoedzaaiers uit Zuid-Amerika terug te halen. De consul liet dus weten dat naar zijn mening de situatie van de Belgische kolonisten ook niet zodanig was dat repatriëring nodig was. Het is een van de vele groepen kolonisten waar al snel blek dat kolonisatie geen erg gelukkige oplossing was voor de ellende die ze thuis ervoeren. Vaak kregen ze maken met een gebrekkige organisatie, onvoldoende ondersteuning, ontoereikende selectie van potentiële migranten, zware werkomstandigheden en uitbuiting. Tel daarbij op zaken als heimwee, tropische ziekten en financieel malheur en de oorzaak van veel mislukkingen is onvermijdelijk.

Vanaf 1848 leek de migratiegolf over zijn hoogtepunt te zijn, waarna rederijen en migratieagentschappen volop gingen ronselen om toch maar voldoende mensen de overtocht te laten maken. Met succes want in 1858 vertrok een recordaantal van 2.500 migranten naar Brazilië. De groei was vooral te danken aan de nieuwe migratiepolitiek van de Braziliaanse overheid. Officieel was het beleid erop gericht om nieuwe kolonies met mooie toekomstperspectieven op te zetten, maar in werkelijkheid werden de migranten vooral ingezet op de plantages (fazendas). De fazendeiros of plantagehouders kampten sinds de afschaffing van de slavenhandel in 1850 met een schrijnend tekort aan arbeidskrachten en dit tekort kon mooi worden opgevangen door blanke immigranten te laten overkomen. Toen deze malafide bedoeling en slechte behandeling van de immigranten bij Europese regeringen doordrong werden tegenmaatregelen genomen. Omstreeks 1850 v07 - Colonia Vallão dos Veados 2erbood de Pruisische regering het uitreizen naar Brazilië uit. De Belgische overheid was minder rigoureus, maar kwam wel met een strengere controle op migranten. In Brazilië werden daarna ook maatregelen genomen, bijvoorbeeld de invoering van moderne landbouwtechnieken, om immigratie aantrekkelijk te laten blijven. Behalve in de landbouw kwamen er ook elders mogelijkheden. Verschillende Britse maatschappijen zochten arbeidskrachten voor de aanleg van spoorweglijnen in Brazilië ronselden hiervoor in België. In 1858 vestigden zich ongeveer 240 Belgische arbeiders aan in het noordoostelijke Recife, waar een kolonie van een man of vijfhonderd zou ontstaan. Niet zonder problemen trouwens. Vanwege de zware arbeidsomstandigheden ontvluchtten sommigen de kolonie, terwijl anderen kozen voor een beter betaalde arbeid. Ook diende een aantal migranten in januari 1859 bij de Belgische consul van de provincie Pernambuco een klacht in. Nader onderzoek wees echter uit dat de werkgevers veel klachten hadden over de voortdurende dronkenschap van de migranten, die verder niets te klagen hadden omdat ze goed gehuisvest waren en steeds goed te eten kregen. Een deel van de gevluchte migranten hield zich ondertussen in Recife bezig met bedelen. Hun onfatsoenlijke manieren tegenover voorbijgangers, hun dronkenschap en knokpartijen leidde tot grote ergernis uit bij de lokale overheid. De Belgische consul besloot uiteindelijk tot repatriëring, wat de Braziliaanse overheid echter verbood omdat het niet om migranten maar om contractarbeiders ging. Voor de Belgische overheid aanleiding te voorwaarden voor emigratie, die altijd was gericht op het laten vertrekken van het uitschot van het land, drastisch te herzien. Dat wil zeggen, de emigratie in georganiseerd verband. De spontane en individuele migratie naar braakliggende gronden in de provincies Minas Gerais, Espírito Santo en Rio Grande do Sul liet men de vrije loop.

Dit item was geplaatst door Muis.