OORLOGSMONUMENT ONSTWEDDE 2

02 - Onstwedde monumentHet oorlogsmonument in de Hardingestraat in Onstwedde (gemeente Stadskanaal) bestaat uit een hardstenen tegel en een natuurstenen gedenksteen in een omlijstingsplateau van veldkeien. Op de tegel is in reliëf een kruisteken aangebracht. Het monument is 1 meter 40 hoog, 1 meter breed en 14 centimeter diep. Naast het gedenkteken is een kunststof gedenkplaat geplaatst in een frame van metaal. De tekst op de gedenksteen luidt: ‘‘Nooit meer 1940 – 1945’ en de tekst op de tegel ‘Misschien is er hoop’, met ook de Hebreeuwse vertaling van deze tekst. Met het monument worden de 24 inwoners herdacht die tijdens de Tweede Wereldoorlog door oorlogshandelingen om het leven kwamen, plus de twee Britse piloten die in de directe omgeving van het dorp neerstortten.

2-3-4
20 maart en 16 april 1943– Jacob, Samuel Simon en Schoontje Meijer

Jacob Meijer (Onstwedde, 28 december 1865 – Sobibor, 16 april 1943), zijn broer Samuel Simon Meijer (Oude Pekela, 25 april 1858 – Sobibor, 16 april 1943) en zijn zus Schoontje Meijer (Onstwedde, 28 maart 1874 – Sobibor, 20 maart 1943) en woonden aan de Dorpsstraat 27 in het restant van het afgebrande ‘Jeud’nhoes’ (eigenlijk niet meer dan een verlengd stookhok). Ze waren kinderen van ‘Ouwe’ Simon Meijer uit Oude-Pekela, die maar liefst negen zoons had gekregen. Dat maakte dat de familie haar werkgebied moest uitbreiden om te zorgen dat iedereen een goede boterham kon verdienen. Vanaf halverwege de 19e eeuw waren de Meijers dan ook te vinden op alle vee- en paardenmarkten in de regio. Vanaf 1862 vestigden zich een aantal Meijers in Onstwedde. Dat was in het begin erg wennen, want hoewel iedereen erg vriendelijk en behulpzaam was, was er ook een licht soort anti-Joods sentiment, dat niet gebaseerd kon zijn op contact met Joden. Die waren er voorheen niet in het dorp. Maar als men in het dorp ergens klopte, kon men toch als antwoord verwachten: ‘Kom d’r moar in as’t gain jeude bist……’. Als een van de Meijers dan binnenkwam, zat men zich een beetje voor dat gezegde te schamen en was er verder niks aan de hand.

De drie ongetrouwde en bejaarde Joodse inwoners van Onstwedde kregen te maken met Verordening 102/1941 die de Duitsers op 27 mei 1941 afkondigden. Deze verordening had betrekking op de gedwongen verkoop van landbouwgronden die in Joodse handen waren om hen zo uit het economische verkeer te halen. Joden werden gedwongen om hun landbouwgrondbezittingen aan te geven bij de regionale Pachtbureaus (later Grondkamers), onder verantwoording van het Ministerie van Landbouw en Visserij. Na aangifte moesten de percelen voor 1 september 1941 worden verkocht aan niet-joden en voor 1 januari 1942 worden overgedragen.

In april stond ineens het ‘Jeud’nhoes’, de woning van Jacob, Samuel Simon, Schoontje en Abraham (1876), op de hoek Dorpsstraat-Karskenslaan en tegenover de school, in brand.  De felle oostenwind zorgde voor een onstuitbare en vernietigende vonkenregen. Door de brand ging de Karskenslaan bijna geheel in de vlammen op en werd in de Dorpstraat een flink gat geslagen. In het oorlogsverhalenboek ‘De muren hebben oren’ werd door Hiske Boels hierover verteld: ‘Het is een middag in april 1942, Hennie is ziek en samen met Hiske zit ze voor het raam. Ze zien plotseling overbuurman Jacob Meijer gehaast aan komen lopen. Hij heeft zijn 83-jarige broer Samuël, die bijna blind is, bij de hand. Vader Freerk komt juist de smederij uit. “Freerk, wie hebben de boudel in de brand!”, roept Jacob. De oude Samuël wordt gauw naar binnen gebracht en op een stoel g02 - Stolpersteine Meijerezet. Jacob en vader rennen dan naar het brandende pand. Daar zit de gebogen, oude man. Zo maar bij Hennie en Hiske in de kamer, op een stoel achter hen. Hiske kijkt om en ziet hoe bij Samuël tranen over zijn wangen in de baard rollen. Samuël snikt en Hiske heeft medelijden met hem…’ In één klap hadden drie vrijgezelle ‘jeud’n’, al generaties lang gerespecteerde veehandelaren in het dorp, met een slagerij als belangrijke nevenactiviteit, geen ‘hoes’ meer… Abraham Meijer (66) wist tijdig weg te komen. In het arrestatierapport van de drie andere werd over hem slechts genoteerd: ‘Vertrokken, zonder achterlating van adres’. Ondergedoken dus. Hij bracht de rest van de oorlog veilig door op de Barlage, bij Job Veldhuis. Abraham overleed kort na de oorlog op 18 december 1947 in Stadskanaal.

Schoontje, Jacob en Samuel werden in de nacht van 8 op 9 maart 1943 opgepakt. De avond ervoor trof iemand uit het dorp ze nog samen aan in hun stookhokwoning, met z’n drieën zachtjes huilend. De 84-jarige Samuel Simon en 77-jarige Jacob zaten in het 58e transport dat op dinsdag 13 april 1943 vanuit Westerbork vertrok met 1.204 personen, waaronder 177 kinderen. Drie dagen later kwam het transport aan in Sobibor en werd iedereen direct na aankomst vermoord. De 68-jarige Schoontje Meijer was al op woensdag 17 maart 1943 vanuit Westerbork met transport 54 (964 personen, waarvan 105 kinderen) naar Sibibor afgevoerd, waar iedereen drie dagen later werd vermoord.

Dit item was geplaatst door Muis.