NICO ROST

Nicolaas Rost (Groningen, 21 juni 1896 – Amsterdam, 1 februari 1967) was een Nederlands schrijver, vertaler, journalist en verzetsman. Actief antifascist en communist. Liefhebber van de Duitse literatuur. Rokkenjager. Levensgenieter. Hij heeft Kafka ontmoet, was aanwezig bij de begrafenis van Lenin en sprak met Trotski. Bevriend met tal van schrijvers en kunstenaars uit binnen- en buitenland. Zijn naam heeft bij de lezer van nu nog een bekende klank door zijn boek Goethe in Dachau, dat duidelijk maakt dat zijn oorlogs- en kampervaringen hem niet weerhielden van de Duitse cultuur en literatuur te blijven houden. Niet Duitsland was verkeerd, de nazi’s waren dat.Hij was de oudste van twee kinderen in een keurige familie in Groningen, dat woonde in een deftig huis aan een van de singels. Er was een kenmerkende tweedeling in de familie. Moeder en zus Lidi verlieten het huis altijd door de voordeur, terwijl vader en Nico door de achterdeur gingen waar ze uitkwamen in het armoedig deel van de stad, waar voornamelijk Joden woonden. In De vrienden van mijn vader (1956) liet Rost een gevoelig portret na van de Joden die in Groningen in en rond de Folkingestraat hebben geleefd. Het boek is een monument voor deze vrijwel geheel uitgemoorde groep mensen en vertelt over hun dagelijks leven, hun armoede, vroomheid en studiezin. De jonge Nico kwam dus al jong in aanraking met allerlei soorten mensen en vooral ook met armoede. Hij zag de grote sociale ongelijkheid, war de kiem moet hebben gelegd voor zijn latere communistische sympathieën. Zijn gymnasiumopleiding aan het Praedinius Gymnasium in Groningen maakte hij niet af, want Nico had teveel andere dingen waar hij mee bezig was. Hij las heel veel, had literaire aspiraties en wilde schrijver worden. Dat werd in het burgerlijk milieu niet op prijs gesteld, want daar werd verondersteld dat hij zijn vader zou opvolgen. Zijn eerste werk werd slecht ontvangen, maar desondanks kon hij na zijn militaire diensttijd wel van zijn schrijfwerk leven. In 1919 was hij al het huis uitgezet en werd zijn toelage ingetrokken omdat hij wilde trouwen met de 19-jarige Maud Kok. Het stel trouwde in Amsterdam, waar in 1920, op een lekkende zolderkamer onder een omgekeerd opgehangen paraplu, hun dochtertje Molly werd geboren.

In de jaren 1923-1933 woonde Nico Rost in Berlijn waar hij als vertaler, onder andere Berlin Alexanderplatz van Alfred Döblin en als correspon-dent van het dagblad De Telegraaf en het weekblad De Groene Amsterdammer werkte. Rost bezocht in deze jaren Moskou, Praag en Berlijn. Voor het letterkundig maandblad Groot Nederland schreef Rost, die veel van Duitsland en de Duitse literatuur hield, literatuurkritieken. In die jaren werd Rost ook lid van de KPD, de Duitse communistische partij. Al in 1931 waarschuwde hij voor de opkomst in Duitsland van Adolf Hitler en zijn nationaalsocia-listische beweging: ‘Er loopt bij ons in Duitsland een zekere meneer Hitler rond, die een afgrijselijke hoop kaplaarzen achter zich aan heeft. En daar komen er met een zes miljoen werklozen steeds meer bij….’ Na de regeringsovername in februari 1933 van Hitler werd Rost in het concentratiekamp Oranienburg opgesloten, ongeveer dertig kilometer ten noorden van Berlijn. Het was een van de eersten kampen die Hitler liet bouwen. Op 21 maart 1933 werd bepaald dat een oude brouwerij in Oranienburg door het 208e regiment van de SA zou worden omgevormd tot een kamp voor 700 gevangenen en 14 bewakers. Kort daarna werd het kamp, gelegen midden in de stad, officieel erkend door de staat; het werd onderhouden door de lokale overheid. De eerste gevangenen waren voornamelijk leden van de KPD, vanaf juli 1933 kwamen daar ook leden van de sociaaldemocratische partij bij, en weer later ook vijandige elementen die samenzwoeren tegen Adolf Hitler, waaronder voormalige partijleden, allemaal uit Berlijn. Het aantal gevangenen werd nog in de zomer van 1933 verdubbeld naar 1400, terwijl het aantal SA-bewakers steeg naar 170. Samen met de lokale politie en overheid stonden zij in voor de bewaking van het kamp. Deze nieuwe gevangenen kwamen uit concentratiekamp Börnicke, concentratiekamp Alt-Daber, concentratiekamp Moringen en een kamp bij Potsdam, dat kort tevoren was gesloten. In totaal zouden in KZ Oranienburg ongeveer 3000 gevangenen worden vastgehouden, waarvan drie vrouwen. Daarvan werden er zestien vermoord door de bewakers, waaronder de schrijver Erich Mühsam. In de begindagen van het kamp werden de gevangenen gedwongen om te werken aan de uitbreiding van het aantal barakken van het kamp, later werden zij ingezet bij het bouwen en herstellen van de infrastructuur van Oranienburg. Het ging dan om zwaar en eentonig werk, zoals het aanleggen van spoorwegen en wegen, het bouwen van de waterleiding en het omhakken van bomen. Behalve dat het werk al hard en zwaar was, waren ze ook overgeleverd aan de willekeur van hun bewakers, zeker de leden van de Joodse compagnie.  Het kamp zou maar kort bestaan. Op 13 juli 1934 werden de laatste gevangenen weggeleid naar het concentratiekamp Lichtenberg. Dit gebeurde na de Röhm-putsch en centralisatie van de kampen, toen onder leiding van kampinspecteur Theodor Eicke de SS met 150 man de bewaking van de SA overnam en het kamp een reservekamp werd, te gebruiken wanneer nodig. In 1936 werd enkele kilometers ten noordoosten van de stad Oranienburg het concentratiekamp Sachsenhausen gebouwd.

Nico Rost hoorde tot de eerste groep gevangenen in kamp Oranienburg. Hij werd al na drie weken weer vrijgelaten. Hij vestigde zich vervolgens in Brussel. Van daaruit reisde hij naar Spanje waar hij in de Spaanse Burgeroorlog partij koos voor de regering van de republiek en tegen Franco. Na de overwinning van Franco keerde Rost terug naar Brussel. Ook in de jaren dertig vertaalde Rost veel Duitse romans, onder meer van Erich Maria Remarque, Hans Fallada, Lion Feuchtwanger, Ernst Toller, Egon Erwin Kisch en Arnold Zweig.

in juli 1941 trouwde Rost in Brussel met de Joodse Edith Blumberg. Hij was actief in het verzet, maar zijn verzetswerk was vooral van literaire aard. In Brussel bezorgde hij onder pseudoniem Abel bloemlezingen uit het werk van R.C. Bakhuizen van den Brink, E.J. Potgieter, Jacob Geel en P.C. Hooft en onder een andere schuilnaam vertaalde hij aforismen van de achttiende-eeuwse Duitse filosoof en natuurkundige Georg Christoph Lichtenberg (Het kleine fundamenten-boek. Een Lichtenberg-brevier (1942). De Duitse autoriteiten hadden weinig waardering voor dit ontduiken van de censuur, die zij zagen als een verzetsdaad. Wat Nico Rost ook deed. Hij werd in de loop van 1942 door de Duitse bezetter gearresteerd. Via de gevangenis van Scheveningen en kamp Vught kwam hij terecht in Dachau. Rost had een abces aan zijn been en werd in de ziekenbarak (het Revier) opgenomen, waar hij naar hartenlust boeken kon lezen. Hij koos er vooral Duitse klassieken: Johann Wolfgang von Goethe, de gebroeders Friedrich von Schlegel en August Wilhelm von Schlegel, Friedrich Hölderlin en Arthur Schopenhauer, maar verslond met dezelfde gretigheid werken van Jean-Jacques Rousseau, Silvio Pellico, Franz Grillparzer, August Strindberg en Jean Racine. In het Revier had hij ook tijd om gesprekken te voeren met medegevangenen en hij had er verschillende ‘baantjes’ in Dachau. Zo was hij onder andere Nachtpfleger bij de malaria-afdeling, portier en later Revierläufer (boodschappen doen in het kamp, zieken- en dodenlijsten verzamelen en laten ondertekenen, zorgen voor de aanlevering van bloeddonoren). Als ‘Personal vom Revier‘ werd hij ingeënt tegen vlektyfus, een jaarlijks terugkerende ziekte in het kamp die veel slachtoffers eiste. Ook stelde het hem in de gelegenheid om vrienden, die over de vele blokken verspreid waren, te spreken en te helpen ziektes te voorkomen en te overwinnen. In het Revier schreef Rost zo veel mogelijk over zijn ervaringen en gedachten naar aanleiding van de werken die hij las. Verschillende personen gaven hem in het geheim zo veel mogelijk stukjes papier. Deze ‘papiertjes’ vormden uiteindelijk de basis van zijn boek Goethe in Dachau. Hierin schreef hij over de betrekkelijkheid van zijn gevangenschap én het nationaalsocialisme. Uitgaande van de continuïteit van de Duitse cultuur bestreed hij anti-Duitse gevoelens door vooral de grootsheid van de Duitse literatuur te beklemtonen. Het boek verkocht goed en werd vertaald in het Duits en het Tsjechisch.

Op 29 april 1945 werd Rost uit Dachau bevrijd door de Amerikanen. Hij ging met zijn echtgenote weer in Brussel wonen. Vooral in de eerste naoorlogse jaren was Rost een succesrijk schrijver in West-Duitsland, de DDR en andere Oostbloklanden. Hij zou aanvankelijk de biografie schrijven van de communistische minister-president Otto Grotewohl, maar omdat het tot een breuk kwam tussen Rost en de DDR-autoriteiten is die biografie nooit geschreven. De autoriteiten in Oost-Berlijn ontdekten namelijk dat Rost een van de velen was die door Paul de Groot, de autoritaire stalinistische partijleider van de CPN, uit de partij was gezet. Rost werd de DDR uitgezet, wat wel als voordeel had dat hij weer welkom was in de Bondsrepubliek. In de daaropvolgende jaren zette hij zich in voor het herstel van de relaties tussen Nederland en Duitsland, het opsporen van oorlogsmisdadigers, het bestrijden van (neo)fascisme en de erkenning van het leed dat de Roma en Sinti in de oorlog is aangedaan. Hij was lid van zowel het (Nederlandse) Nationale- als van het internationale Dachau-Comité en was een van de stichters van de gedenkplaats die het voormalige concentratiekamp nu is. In juni 1966 werd ter zijner ere in Israël een boom geplant, een erkenning van zijn leven en werk.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: