HANNA VAN DER VOORT
Hanna van de Voort (Meerlo, 26 november 1904 – Utrecht, 26 juli 1956) was de dochter van een banketbakker in het Limburgse Meerlo, een dorpje langs de Maas en vlak bij Venray. Bij het uitbreken van de Tweede Oorlog was ze in het nabijgelegen Tienray kraamverzorgster. De oorlog zou bijna rustig aan haar voorbij zijn gegaan als ze niet in mei 1943 door twee Limburgse jongens die in Amsterdam studeerde was benaderd met de vraag of ze niet pleeggezinnen kende die een tijdje Joodse kinderen uit Amsterdam wilde opvangen. Dat waren Karel Ex (Venlo, 1923 – Amsterdam, 1999) en Joe Russell uit Tegelen, de zoon van de mede-eigenaar van het Tegelse keramiekbedrijf N.V. Russel-Tiglia was een keramiekbedrijf. Hanna vroeg na deze onverwachtse vraag om advies aan haar hulpbehoevende moeder Marie van de Voort-Everts, die direct antwoordde: ‘Duizend kinderen, Hanna! Die moeten we helpen!’ Hanna organiseerde vervolgens in Tienray de hulp aan joodse onderduikertjes. Ze werden hierin bijgestaan door de joodse onderduiker Kurt Löwenstein en de ondergedoken student Nico Dohmen.
Kurt Löwenstein (Allenstein, 17 november 1925 – Beverly Hills, 8 mei 2017) waas de zoon van een Joodse advocaat die zich nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen noodgedwongen Berlin moest vestigen waar een grotere Joodse gemeenschap was, dus meer kans op werk. Zijn oudere broer Heinz was enkele maanden voor het uitbreken van de oorlog naar Groot-Brittannië uitgeweken. Kurt en zijn ouders hadden de pech dat uitgerekend op de dag dat ze vanuit Rotterdam de overtocht naar de Verenigde Staten zouden maken, de Duitsers Nederland binnenvielen. Zijn vader kon door zijn werk bij de Joodse Raad in Amsterdam nog een tijdlang vrijstelling van deportatie krijgen, maar in juni 1943 kwam het drietal toch terecht in Kamp Westerbork. Door de goede relaties van zijn vader kwamen ze alsnog vrij en doken direct onder, los van elkaar. Zijn moeder zou op 3 januari 1944 in het
ziekenhuis van Tegelen aan een nieraandoening overlijden. Kurt vond eerst onderdak in Venlo en Tienray, daarna een definitieve schuilplaats bij de familie Mooren in Megelsum. Als onderduiker gebruikte hij de naam Ben Joosten. Vanaf 1943 raakte hij betrokken bij het verzet. Hij had geen Joods uiterlijk en kon zich daardoor makkelijk op straat begeven om te zorgen voor Joodse onderduikers in Tienray en omliggende dorpen. Bovendien hielp hij bij de bezorging van een illegale krant. Na de bevrijding van Venray op 17 oktober 1944 kwam hij als tolk in dienst van het Britse Achtste Leger en maakte zodoende de bevrijding van Duitsland mee. Hij verliet de militaire dienst in 1946. Zijn vader overleefde de oorlog, hertrouwde in 1946 en in maart 1947 vertrokken vader en zoon, plus de nieuwe echtgenote met het schip Veendam naar de Verenigde Staten. Daar veranderde Kurt Löwenstein zijn naam in Curt Lowens en ging aan de slag als acteur. Omdat hij uitstekend Duits sprak, speelde hij vaak de rol van nazi, bijvoorbeeld als Duits officier in Dagboek van Anne Frank of als assistent van Adolf Eichmann in een film over het leven van de Zweedse diplomaat Raoul Wallenberg. Over zijn oorlogsherinneringen schreef hij ook twee boeken.
Nico Dohmen (Stoutenburg, 3 januari 1921 – Hilversum, 16 februari 2008) studeerde eerst in Nijmegen klassieke talen en letteren, maar ging in het begin van de oorlog in Amsterdam aan de gemeentelijke universiteit in Amsterdam psychologie studeren. Op 13 maart voerde de Duitsers de loyaliteitsverklaring in, waarbij studenten een maandje de tijd kreeg om een ingevulde verklaring af te geven. Net als veel studenten weigerde Dohmen de verklaring te ondertekenen, wat inhield dat hij moest onderduiken. Hij zat eerst ondergedoken in Roermond, maar dat bleek geen veilig adres te zijn. Op 24 mei 1943 verhuisde naar Mien van de Voort in Maasniel, een dag later verkaste hij naar Tienray naar haar zus Hanna en haar ouders. Later zou hij nog naar andere adressen in Tienray en Meerlo verhuizen. Nico onderhield goede contacten met de Amsterdamse verzetsgroep van Piet Meerburg, die de leiding had over cinema Kriterium waar Nico bijverdiende om zijn studie te betalen. In Limburg hielp hij Hanna bij het onderbrengen van onderduikers. Dohmen studeerde in 1951, werkte lange tijd bij Philips en werd daarna opgenomen in de Raad van Commissarissen van Douwe Egberts. Op 19 maart 1984 kreeg Nico de Yad Vashem uitgereikt.
Bijna alle Joodse onderduikertjes werden door de verzetsgroep van Piet Meerburg uit de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam gesmokkeld, waar Joden zich voor deportatie moesten melden. Het eerste kind, Simon Cohen, werd in juli 1943 door
Meerburg zelf naar Tienray gebracht en een maand later door Dohmen ondergebracht bij zijn ouders in Kampen. Op 20 augustus 1943 arriveerden de eerste kinderen per trein in Venray, waar de vader van Hanna hen oppikte en met de bus naar Tienray bracht. Daar bleven de kinderen eerst een paar dagen bij de familie Van de Voort om aan de onderduiksituatie te wennen. Ze kregen bijvoorbeeld les in de katholieke leer en moesten het stratenplan van Rotterdam kennen om bij mogelijke vragen van Duitsers antwoord te kunnen geven. Ze moesten overtuigend kunnen beweren door het Duitse bombardement op Rotterdam in mei 1940 wees te zijn geworden. Daarna werden ze over pleeggezinnen, veelal boerenfamilies, in tien verschillende Noord-Limburgse gemeenten verdeeld. De pleegouders kregen een geldelijke vergoeding, kleding en schoeisel, terwijl vanuit Amsterdam werd gezorgd voor de noodzakelijke bonkaarten voor kleding en voedsel. ‘Tante Hanna’ en ‘Oom Nico’ onderhielden de contacten met alle onderduikertjes op de verschillende adressen. In de periode augustus 1943 tot halverwege 1944 bracht de verzetsgroep van Piet Meerburg 123 Joodse kinderen naar Limburg, waar Hanna van der Voort, Kurt Löwenstein en Nico Dohmen zich over hen ontfermde. Als koerierster speelde de Amsterdamse studente medicijnen Mieke Mees (Castricum, 22 december 1917 – Vught, 17 augustus 1977) een belangrijke rol, waarvoor ze
in augustus 1977 op haar ziekbed de eretitel Rechtvaardige onder de Volkeren van Yad Vashem kreeg. Als er weer een transport onderweg ging, kregen de jongens de code ‘pakjes koffiesurrogaat’ en meisjes waren ‘theesurrogaat’. Ze bracht elke keer twee kinderen naar Tienray en maakte zoveel reizen naar Tienray dat zij tijdens die ritten de hele Forsyte Saga in de trein had uitgelezen. De Joodse kinderen kregen een schuilnaam, een identiteitskaart van het Centraal Bureau voor Kinderuitzending uit het gebombardeerde Rotterdam en gingen in het dorp waren ze waren ondergebracht gewoon naar school en speelden op straat. Hele dorpen kenden hun achtergrond, maar de mensen bleken betrouwbaar en zwegen.
Ook volwassenen wisten trouwens Hanna’s adres in Tienray te vinden. Op een dag stonden onaangekondigd zeven personen van de families Peres en Ratzker voor de deur. Ook ontsnapte Franse krijgsgevangenen kwamen langs en weerden door hen via Sevenum naar België gebracht. Toen in de buurt van Melderslo een Amerikaanse bommenwerper neerstortte, kwamen Thomas Wilcox uit Ohio en Mac Neil uit New York nog dezelfde avond in huize Van de Voort. Zij waren per parachute neergekomen langs de spoorlijn, vier kilometer ten oosten van Melderslo. Nico Dohmen regelde dat ze uiteindelijk in het klooster in Tienray terechtkwamen, waar ze tot daags voor de bevrijding bleven.
In de zomer van 1944 leidde verraad tot razzia’s op Joodse onderduikers, eerst in Helenaveen, daarna in Oirlo en in juli ook in Tienray, Broekhuizenvorst en Venray waar zeven Joodse kinderen werden opgepakt. Het verraad hier kwam van Lucien Nahon uit Gulpen, een controleur van de Nederlandse Landstad, die vaak verbleef in café De Groene Lantaarn in Tienray en zo te weten was gekomen waar Joodse kinderen waren ondergebracht. Hij gaf die door aan de Venlose politiecommandant Otto Couperus. Op 1 augustus 1944 vond een razzia plaats. Enkele kinderen werden meegenomen, vier van hen kwamen in 1944 in concentratiekamp Auschwitz om het leven: Floortje de Paauw (15-12-1933), Wim de Paauw (17-12-1934), Louis van Wezel (16-5-1936) en Dick van Wezel (6-3-1934). Rebecca Aldewereld, 18 jaar, die de schuilnaam Truuske Smits had, werd ook opgepakt maar overleefde de oorlog. Ook Hanna van de Voort werd op 1 augustus 1944 gearresteerd, samen met twee hulpverlenende echtparen uit Horst-America en drie hoofden van pleeggezinnen uit Tienray. Ze verklaarden allemaal dat ze niet beter wisten dat ze Rotterdamse evacuétjes in huis hadden. Dat konden ze aantonen met evacuatiebewijzen, die tevoren deskundig achterover waren gedrukt en officieel gestempeld. Op Hanna van der Voort na waren ze allemaal een dag later weer op vrije voeten. Nico Dohmen stuurde een bericht door naar zijn Amsterdamse vriend, die de knappe en charmante koerierster Mieke Mees op
pad stuurde naar de Eindhovense Sicherheitspolizei. Ze slaagde erin Hanna na negen dagen vrij te praten, waarna Hanna thuis onverdroten verder ging met haar hulp aan onderduikers. Ze hield aan de negen dagen met martelingen wel levenslang gezondheidsproblemen over. Na de bevrijding van Limburg eind 1944 was dat werk niet langer nodig.
Na de oorlog verzamelde Mien van de Voort, een zus van Hanna, foto’s van ongeveer vijftig kinderen en vroeg de kinderen of hun pleegouders naar hun verhaal. Deze verhalen bundelde ze in een album dat ze aan haar zuster gaf. Het ‘Album van Tienray’ behoort sinds 1998 tot de collectie van het Verzetsmuseum in Amsterdam. Hanna van de Voort overleed op 26 juli 1956 en kreeg in 1987 postuum de Yad Vashem-onderscheiding. Begin jaren zeventig werd op het Hanna van de Voortplein in Tienray een verzetsmonument geplaatst. Dit is op 4 mei 1989 vervangen door een bronzen beeldengroep van drie kinderen die schuilen voor de regen. Bij het beeld van Elly van den Broek staat een bronzen schaal waarin het vredesvuur ontstoken kan worden, met op het voetstuk de tekst: Veel Joodse kinderen vonden hier bescherming tegen vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het beeld staat symbool voor de 123 joodse kinderen die Hanna Van de Voort tijdens de Tweede Wereldoorlog onder haar hoede heeft genomen. Jaarlijks vindt hier in Tienray op 4 mei de dodenherdenking plaats.
Latere naspeuringen over Lucien Nahon, oktober 1949:
Op 4 oktober 1949 stond de 46-jarige Lucien Nahon (Gulpen, 21 april 1903 – Duffel-Mechelen België, 2 augustus 1974) als verrader van Joodse kinderen terecht voor de Bijzondere Strafkamer te Roermond. Eerder was hij al veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden omdat hij enige duizenden guldens had verduisterd, die hem door de illegaliteit waren toevertrouwd om Jan Hendriks uit Venlo (Ambrosius) vrij te kopen. Hij stond nu terecht omdat hij de onderduikadressen van een aantal Joodse kinderen aan Otto Couperus, destijds korpschef van de Venlose politie, had doorgegeven die vervolgens de Sicherheitsdienst in Den Haag verwittigde. ‘De S.D. liet deze Jodenkinderen arresteren tegelijk met de gastvrije Nederlanders, die deze kinderen in Tienray onderdak hadden verleend. Ook de bekende illegale werkster Johanna van der Voort, wier woning dienst deed als doorgangshuis voor zeer vele Joodse kinderen en Joden die in deze streek werden ondergebracht, werd bij deze razzia gearresteerd. De getuige J. H. Hofman, winkelier te Tienray, verklaarde te zijn gearresteerd en naderhand te zijn gedwongen, de woningen aan te wijzen van zijn dorpsgenoten, waar Jodenkinderen waren ondergebracht. De politiemannen hadden reeds een lijst met de namen dezer personen.’
Otto Couperus die als getuige van de gevangenis in Vught naar Roermond was overgebracht zei, dat hij de verdachte Nahon niet pertinent herkende. Wel herinnerde hij zich, dat iemand, die zich Nahon uit Tienray noemde in gezelschap van Stessen, de directeur van het Gew. Arbeidsbureau te Venlo die Maandagmorgen tot 5 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld hem op het politiebureau te Venlo had bezocht. Nahon had toen de namen opgegeven van inwoners van Tienray, die Jodenkinderen verborgen hielden.
Stessen verklaarde dat Nahon tegen hem had gezegd te weten dat de ondergedoken “Ambrosius” (J. Hendriks) vaker in Tienray kwam waar zijn oude moeder verbleef en dat Jodenkinderen in Tienray op straat vrij brutaal optraden en daarom moesten ze maar worden opgeruimd.
Getuige P. J. Eickhout verklaarde destijds als politiebeambte aanwezig te zijn geweest bij de arrestatie der Jodenkinderen te Tienray. Deze zijn overgebracht naar het politiebureau te Eindhoven. De commandant van deze dienst luitenant van Est was in het bezit van een lijst met de namen en adressen waar de Jodenkinderen waren ondergebracht.
Verdachte Nahon, die een sluwe doch kruiperige indruk maakte, trachtte zich te verontschuldigen door voor te geven dat hij niet opzettelijk de Jodenkinderen had verraden.
De president der Strafkamer mr. Delhougne bracht hem bij het verhoor meerdere malen in het nauw en noemde het o.m.: ’n smerige streek, dat hij de schuilplaats van “Ambrosius” aan Couperus wilde bekend maken. De Officier van Justitie mr. Albers-Pistorius schetste verdachte als de initiatiefnemer van het verraad dezer kinderen en noemde het plegen van verraad eender ergste misdrijven waaraan zich iemand kan schuldig maken. Ook het noemen van de plaats waar Jan Hendriks in Tienray zijn moeder kwam opzoeken en de mededeling van verdachte aan Couperus, dat, als Hendriks weer in Tienray zou komen, hij (verdachte) Couperus zou opbellen, noemde spr. een bewuste daad van verraad. De eis luidde dan ook 8 jaar gevangenisstraf met aftrek voorarrest en ontzetting uit het actief en passief kiesrecht voor het leven.
De verdediger van verdachte mr. Stroom ontkende dat verdachte zich moedwillig zou hebben geleend tot bewust verraad, doch noemde het gedrag van Nahon een grote stommiteit. Hij achtte verdachte niet in staat tot een zodanig verfoeilijk gemene streek. Pleiter drong aan op een beduidend lichtere straf.
Uitspraak over 14 dagen.
