SAMUEL GOUDSMIT

Sam Goudsmit (Kampen, 29 januari 1884-23 januari 1954) werd geboren in een arm Joods gezin in Kampen, een gereformeerd bolwerk. Begin veertiende eeuw waren Joodse kooplui en geldschieters in Kampen betrokken bij de economie. De stad was met zijn grote vloot koggeschepen een belangrijke en machtige stad (‘het Rotterdam van de Middeleeuwen’). Met die koggeschepen werd de Ommelandvaart gemaakt: de zeereis rond Denemarken naar de Oostzee om daar het zout te verhandelen dat uit Portugal was gehaald. Kampen was verder erg georiënteerd op handel met het achterland van de Rijn. In 1441 trad de stad formeel toe tot de Hanze. De Joodse gemeenschap in Kampen in de veertiende eeuw was dan ook afkomstig uit het Rijnland, maar in 1349-1350 werd ze door godsdienstfanatici allemaal vermoord omdat ze verantwoordelijk werden geacht voor de pest en ander onheil. In de daarop volgende eeuwen kwamen nog maar sporadisch Joden zich in de stad vestigen. De Republiek der Verenigde Nederlanden bood religieuze minderheden echter nieuwe kansen. De Unie van Utrecht (1579) verbood vervolging op grond van religie, maar het duurde tot 1661 voordat Kampen als eerste stad in Oost-Nederland Joden weer uitnodigde om zich er te vestigen. Hun kapitaal en economisch vernuft was weer welkom om de Kampense economie een impuls te geven. Joden konden het klein- en grootburgerschap van de stad kopen en kregen een begraafplaats toegewezen. Eind achttiende eeuw  werden de Joodse ‘vreemdelingen’ burgers van de Bataafse Republiek. In 1847 werd, ter vervanging van een eerdere kleine synagoge uit 1767, een grootse, nieuwe sjoel geopend, gevestigd op een prominente plek aan de IJssel en op Jeruzalem georiënteerd. Na 1847 nam de Joods-Nederlandse minderheid actief deel aan het economische en sociale leven van Kampen en groeide daarna uit tot ongeveer 500 leden in 1875.

IKampen met synagoge 1909n 1930 was de Joodse bevolking in Kampen gedaald tot 69 personen en dat zou voor de oorlog nog licht dalen. Tijdens de bezettingsjaren kregen de Joodse inwoners van Kampen te maken met een reeks van anti-Joodse maatregelen, waartegen burgermeester en burgerij zich aanvankelijk tegen verzetten. Vanaf half 1942 werd de Joodse bevolking gedeporteerd; slechts een enkeling wist onder te duiken en zich te redden. De synagoge werd door NSB’ers gebruikt als opslagplaats, waarbij de complete inboedel werd vernield maar het gebouw zelf onbeschadigd bleef. Na de oorlog werd het Joodse leven in Kampen niet hervat. In 1947 werd de Joodse gemeente opgeheven en bij die van Zwolle gevoegd. De synagoge aan de IJsselkade wordt tegenwoordig gebruikt als Gemeentelijke Expositieruimte. In 1984 werd aan de IJsselkade, aan de muur van de voormalige synagoge, een plaquette geplaatst ter herinnering van de 34 Joden uit Kampen die in de Duitse concentratiekampen omkwamen. Daaronder komt de naam Goudsmit veelvuldig voor. Vlak bij de imposante Bovenkerk in Kampen is een hofje naar Samuel Goudsmit vernoemd.

In 1899 telde de gemeente nog slechts 252 Joden, want de Joodse trek naar de grote steden was begonnen. De kleine minderheid ging trouw naar de synagoge. Sam Goudsmit kwam daar uit een arm, religieus gezin met veel kinderen. Toen hij veertien jaar was, moest hij als kappersleerling gaan werken om het gezinsinkomen aan te vullen. Enkele jaren later ging hij werken in de steenkolenhandel. Ook Samuel Goudsmit verhuisde naar de grote stad, in zijn geval naar Amsterdam waar ambtenaar bij het bevolkingsregister werd. In de hoofdstad ontwikkelde de autodidact zich tot schrijver. Van zijn plannen om rabbijn te worden kwam niets terecht, want hij ‘bekeerde’ zich tot het socialisme. In zijn latere jaren werd hij zelfs lid van de communistische partij. Bij zijn crematie sprak Louis Boas, een schoonzoon van de schrijver Nescio, namens de Nederlandse Vredesraad (NVR), een in 1949 opgericht orgaan gericht op blijvend overleg over internationale geschillen, stapsgewijze ontwapening, atoomwapen-verbod en omzetting van NAVO en Warschaupact in een veiligheidsverdrag voor Europa. De organisatie riep op tot vredesverdragen, organiseerde conferenties en wilde de publieke opinie vormen en mobiliseren door publicatie van verklaringen, oproepen, nieuws en mededelingen over acties. De NVR was echter vooral een communistische mantelorganisatie, wat behalve uit de spreker bleek uit de aanwezigheid van Paul de Groot, de stalinistische leider van de CPN. Het toonde ook aan dat Samuel Goudsmit bij de partijleiding in hoog aanzien stond. Blijkens een krantenartikel in de IJmuider Courant van 28 januari 1954 waren ook schrijver Theun de Vries en de beeldhouwer Jan Haverman, twee andere CPN-kopstukken, bij de crematie aanwezig. Zoon Bernhard uit Goudsmits eerste huwelijk sloot de plechtigheid af.

Herman Goudsmit 1Op 18 augustus 1909 trouwde hij op 25-jarige leeftijd in Amsterdam met Frederika Hart (Groningen, 28 januari 1891), een slechts achttienjarige journaliste. Uit het huwelijk werd een zoon geboren, Paul Bernhard Goudsmit (1910-1995), maar al op 1 juli 1913 werd het huwelijk ontbonden. Frederika Hart vestigde zich daarna een tijdje in Keulen, maar zou op 22 juni 1916 in Amsterdam overlijden, slechts 25 jaar oud. Samuel Goudsmit trouwde op 14 december 2017 in Sloten voor de tweede maal, met de onderwijzeres Judith van der Bokke (Amsterdam, 20 mei 1885 – Amsterdam, 30 augustus 1949). Ook uit dit huwelijk kwam een zoon, Herman Goudsmit (Laren, 23 september 1921 – Auschwitz, 21 januari 1943). Samuel en Judith overleefde tijdens de oorlog de onderduik, maar hun zoon werd tijdens de oorlog omgebracht in Auschwitz. Het verdriet over de dood van hun enige zoon maakte het echtpaar Goudsmit verbitterd. Judith zou kort na de oorlog overlijden, Samuel produceerde hierna nog nauwelijks. Van zijn eerste zoon Bernhard, die schipper op de binnenvaart was, scheen Goudsmit weinig te verwachten. Hij probeerde hem echter wel te helpen, bijvoorbeeld door de bemiddelde communiste Mathilde Visser een lening van vierduizend gulden te vragen om hem te helpen zijn zware hypotheek af te lossen.Samuel Goudsmit 2

Samuel had in 1904 zijn debuut gemaakt in het tijdschrift Groot Nederland met het korte verhaal Jehoedim. Tot 1918 publiceerde hij zes naturalistische romans, waaronder Dievenschool (1905), Zoekenden (1907) en Persoonlijkheid (1908). In 1911 verscheen ook zijn toneelstuk Het verdrag: toneelspel in drie bedrijven. In Zoekenden beschreef hij een jaar uit het leven van een Joodse familie in het begin van de twintigste eeuw, temidden van slagers, veehandelaren en handelaren in lompen en oud ijzer. De gesprekken zijn in streektaal en rijkelijk gelardeerd met Jiddische uitdrukkingen. In zijn eerste werken beschreef Goudsmit het (Joodse) leven zich in een klein provinciestadje, met enerzijds veel respect voor het de Joodse bevolking, maar anderzijds permanent de ‘risjes’, de kleine plagerijen gemengd met vooroordelen. Sommige van zijn vroegere boeken schreef Goudsmit in een mix van Nederlands, Kamper dialect en jiddische woorden en termen. Zoekenden is een naturalistische roman, waarbij zoals in deze stroming gebruikelijk op precieze, bijna wetenschappelijke wijze de werkelijkheid van het gewone leven werd beschreven.

Hij vertaalde ook enkele werken uit het Frans, waaronder samen de onderwijzer aan een middelbare school Joseph Lopes Cardozo (Amsterdam, 22 juni 1889 – Auschwitz, 21 januari 1945) in 1912 hetIJmuider Courant 28 januari 1954 geruchtmakende, autobiografische Bekentenissen van Jean-Jacques Rousseau. Goudsmit kreeg echter vooral herkenning door zijn latere historische romans, waarin hij vooral het leven beschreef van arme Joden. Zo verscheen in 1929 Jankef’s jongste en in 1930 Jankef’s oude sleutel in 1930, beide over het leven binnen de Joodse gemeenschap in de Middeleeuwen. In 1936 verscheen Simcha, de knaap uit Worms, gesitueerd in het Rijnland aan de vooravond van de eerste kruistocht (1096-1099). Goudsmit ontleende zijn materiaal vooral aan de beschrijvingen van de pogroms in het Rijnland in de Mainzer Kronik. In 1952 verscheen hierop nog een vervolg, het eveneens historisch uitstekend gedocumenteerde De gouden kroon van Beieren, maar deze roman kreeg niet meer het succes van zijn vooroorlogse publicaties.

Al uit zijn romans, tijdschriftartikelen en dagboeken bleek dat Samuel zichzelf uitdrukkelijk zag als Jood, Nederlander en socialist. Zo was hij ook lid van de linkse groepering Jiddisje Arbeiter-Verein Sch. Anski, een vereniging in Amsterdam die in 1921 was opgericht door Joodse vluchtelingen en migranten vanuit Oost-Europa die op de vlucht waren voor armoede en vervolgingen. Deze vluchtelingen brachten hun rijke Jiddisje taal en cultuur mee, wat Goudsmit volop gelegenheid gaf zijn in Kampen en Amsterdam opgedane kennis over de Joodse cultuur te vergroten. Eind november 2023 is Anski, een Jiddisje vereniging in Amsterdam van Ariane Zwiers verschenen over de geschiedenis van deze belangrijke Joodse cultuurvereniging.

Sam Goudsmit had redelijk succes met zijn boeken, waarvan sommigen enkele malen werden herdrukt. Na de oorlog publiceerde hij echter niet veel meer en hoorde hij al snel tot de groep ‘vergeten schrijvers’.  Wie echter iets wil weten over het moeizame leven van grote delen van de Joodse bevolking rond de eeuwwisseling in de provincie, kan niet om de boeken van Samuel Goudsmit heen. In 1949 werd hij ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag in het Amsterdamse Parkhotel door zijn literaire vrienden en het lezerspubliek gehuldigd. Goudsmit overleed in Amsterdam op 23 januari 1954, zes dagen voor zijn zeventigste verjaardag. Zijn literaire nalatenschap omvat alle handgeschreven en gedrukte versies van zijn romans en het door hem verzamelde onderzoeksmateriaal dat aan zijn romans ten grondslag lag. Van belang zijn verder de dagboeken die Goudsmit vanaf 1909 tot zijn dood schreef, ook in zijn onderduikperiode tijdens de Tweede Wereldoorlog, en verder aantekeningen, gedichten, correspondentie en materiaal.

Dit item was geplaatst door Muis.