DAVID VOGEL 2

Na de twee conferenties bleef het leven moeilijk voor Vogel. In juni 1914, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog schreef hij sinds enige tijd te dromen over Palestina. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij door de Oostenrijkers gearresteerd omdat hij ervan werd verdacht een Russische vijand te zijn. Hij zat 23 maanden gevangen in interneringskampen in dorpen in Noord-Oostenrijk. Toen hij weer terug was in Wenen kon hij zich aansluiten bij een kring van Joodse auteurs, vooral met de dichter Avraham Ben-Jitzchak Sonne, die net als hij een buitenbeentje was. David Vogel trouwde in 1919 met Ilka, die kort daarna vanwege tbc in het sanatorium moest worden opgenomen. Vogel zelf zou daarvoor ook enige tijd zijn behandeld. In 1927 schreef hij hierover de korte roman In het sanatorium. De relatie met Ilka was een weinig gelukkig, want al in 1923 scheidde het tweetal weer. Uit het dagboek bleek dat ze zeer dominant was en vrijwel zeker het model was voor Thea in Huwelijksleven. IN het jaar van de scheiding publiceerde Vogel zijn dichtbundel Voor de donkere poort, een verzameling van de poëzie die hij tussen 1912 en 1922 schreef.

In 1925 verkreeg in 1925 de Oostenrijkse nationaliteit, maar vestigde zich vervolgens een tijdje in Parijs. Daar begon hij te schrijven aan zijn roman Chajjee nissoe’iem (Huwelijksleven), waarin Wenen een hoofdrol zou vervullen. In 1929 verkaste hij met zijn tweede echtgenote Ada Nadler en dochtertje naar Jaffa (Tel Aviv) in  Palestina. Niet uit zionistische maar uit medische motieven, want hij hoopte dat de zon en zeelucht hem definitief van de tbc zou verlossen. De hitte en leefomstandigheden vielen hem echter tegen. Hij sloeg een aanbod af om literatuurdocent te worden aan het Herzliah-gymnasium in Jaffa. Na korte verblijven in Wenen en Berlijn keerde hij eind 1931 weer terug naar Parijs. Daar verscheen eindelijk de roman Huwelijksleven en begon hij in 1934 te schrijven aan de novelle Met uitzicht op zee. Eind David Vogel 8dertiger jaren moest zijn echtgenote na een lang en bijna onbetaalbaar verblijf in een ziekenhuis worden opgenomen in een sanatorium in Hauteville, in de omgeving van Lyon en vlak bij de Alpen. Vogel verzuimde in die periode nogmaals van staatsburgerschap te wisselen, wat hem later zou opbreken toen hij geen Franse nationaliteit had.

In 1939 herhaalde de geschiedenis uit 1919 zich, want met de oorlogsverklaring op 3 september 1939 van Frankrijk aan Hitler-Duitsland veranderde het toch al moeizame leven van Vogel drastisch. De eerste periode hierna beschreef hij in zijn laatste werk, de sterk autobiografische roman Allen trokken ten strijde. De dag voor de oorlogsverklaring reisden Vogel en zijn dochtertje naar HDavid Vogel 7auteville. De dochter kreeg uiteindelijk onderdak bij een Franse ‘kleinburgerlijke familie’, Vogel betrok een kamer in het pension van de ‘mollige’ Madame Marie, aan de andere kant van het dorp.  Vanwege zijn Oostenrijkse afkomst werd Vogel door de Fransen, ondanks een loyaliteitsverklaring aan Frankrijk, gezien als een onderdaan van het ‘Groot-Duitse Rijk’ en dus als een mogelijke spion. Hij moest zich verplicht melden bij de politie in Parijs, maar deze formaliteit kon vanuit Hauteville worden afgehandeld. Begin oktober 1939 werd Vogel geïnterneerd in een kamp bij Bourg, iets noordwestelijk van Hauteville. Drie weken later werden Vogel en vier andere Joden overgebracht naar een kamp in een voormalige autofabriek bij Arandon, een klein dorp ruim dertig kilometer ten zuiden van Hauteville. In de lange periode die hij hier verbleef kreeg hij te maken met zware winterontberingen, die werden verergerd door kwaal aan zijn benen. Hij probeerde vergeefs uit het kamp weg te komen door zich aan te melden voor het Vreemdelingenlegioen, maar vanwege een hartkwaal met de inmiddels 48-jarige Vogel hiervoor ongeschikt geacht. Kampgenoten met vergelijkbare achtergronden kwamen snel vrij, maar Vogel moDavid Vogel 4est om onverklaarbare redenen blijven. Op 28 februari 1940 werd hij zelfs overgeplaatst naar het zuidelijke kamp Loriol, halverwege Valence en Montélimar. Vogel meende dat het een kamp ‘met een ‘vrijlatingskans nul’ was. Dertig procent van de geïnterneerden hier was Joods. Hij bleef hier ziek en werd vrijgesteld van arbeid vrijgesteld. De kampcommandant beloofde een aanvraag voor vrijlating naar Parijs te sturen, maar bleek dat tot Vogels ontsteltenis niet gedaan te hebben. Bovendien was zijn loyaliteitsverklaring zoekgeraakt. Vogel vreesde dat men niet meer wist dat hij bestond en hier opgesloten zat.

Na de Duitse inname van Nederland en België besloot Georges Mandel, de Frans-Joodse minister van Binnenlandse Zaken, dat alle vrijgelaten mannen en vrouwen en tussen 16 en 65 jaar weer moesten worden geïnterneerd. Ook vrouw werd nu vastgezet. Vogel zag in kamp Loriol zijn vroegere kampgenoten terugkomen. Vanwege het Franse ultimatum aan Italië op 9 juni 1940 moest kamp Loriol ontruimd worden. De gevangenen werden in benauwde vrachtwagens verder zuidwaarts gebracht, steeds weg van de oprukkende Duitsers, tot aan Marseille aan de zeekust. Vrij snel na de Franse capitulatie eind juni 1940 kon David Vogel terugkeren naar Hauteville, dat inmiddels onder het Vichy-bewind stond. Vogel had in de kampen geen literaire arbeid kunnen bedrijven, het was voor hem ‘geen plaats om te schrijven’.

Op 7 februari 1944 werd David Vogel alsnog door de Duitsers in Hauteville opgepakt. De Franse nazi-jager Serge Klarsfeld zocht bij het uitkomen van de Franse vertaling van Huwelijksleven in 1992 uit dat Vogel eerst werd overgebracht naar het kamp Drancy. Daar stond hij in het register vermeld als gevangene 16092. Op 7 maart 1944 vermeldde het register dat hij uit het kamp was afgevoerd. ‘10 maart 1944. Met het 69ste transport van de rsha uit Frankrijk zijn 1501 joodse mannen, vrouwen en kinderen uit het kamp Drancy aangekomen. Na de selectie worden 110 mannen, die de nummers 174904 tot 175013 krijgen, en ongeveer 80 vrouwen als gevangenen in het kamp geplaatst. De overige meer dan 1300 mensen worden in de gaskamers gedood,’ bericht het Kalendarium der Ereignisse im Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau. Zoals Michaël Zeeman al opmerkte: ‘David Vogel was de jongste niet meer. Hij zal wel bij die 1300 geweest zijn.’ De naam op het monument Hautevilleoorlogsmonument is de enige herinnering aan Vogel in Hauteville. Wanneer hij waar hij is gestorven is niet bekend, hoewel vaak de sterfdatum 10 maart 1944 wordt genoemd, drie dagen na het vertrek uit Drancy.

Vlak voor zijn arrestatie zou David Vogel enkele manuscripten, waaronder dat van Allen trokken ten strijde, hebben begraven in de tuin van een oude Française (Madame Marie?) waar hij onderdak had. Op aanwijzing van zijn vriend Avraham Goldberg, schilder van traditioneel-joodse taferelen, konden ze kort na de oorlog getraceerd worden. De in 1949 naar Israël geëmigreerde dichter Simon Halkin had ze voor zijn vertrek gekregen van Goldberg, die al eerder vanuit Frankrijk naar de Verenigde Staten was verhuisd (en kort daarna voorgoed in Israël ging wonen).  

Door alle ervaringen met arrestaties en antisemitisme was Vogel een moeilijk toegankelijk persoon geworden, die bovendien door de constante armoede zwaar in zijn gevoel van trots en onafhankelijkheid werd gekrenkt. Om troost te vinden voor zijn dagelijkse ellende zocht hij zijn toevlucht in het schrijven, aanvankelijk van poëzie. In zijn dagboek schreef hij: ‘Ik vind toevlucht slechts in mijzelf en me dunkt dat dit het hoogste stadium is dat de mens kan bereiken’. Zijn werk bleef erg lang totaal, vooral omdat het in het Hebreeuws was geschreven. Eind jaren tachtig doken enkele onbekende manuscripten van hem op en kwam er vooral in Nederland een beperkte herwaardering van zijn werk. In Nederland verscheen sindsdien het meeste van zijn proza in vertaling. Vogel werd daarbij door enkele recensenten geschaard tot de grootste literatoren van de twintigste eeuw. Michaël Zeeman, die in 1993 het levensverhaal van Vogel reconstrueerde, schreef in de Volkskrant: ‘David Vogel is voldoende aan Alfred Döblin, Arthur Schnitzler en Franz Kafka verwant om herkenbaar te zijn, en tegelijk oorspronkelijk genoeg om op zichzelf te staan’. In 1995 verscheen het dagboek van David Vogel, waarvan het manuscript was gevonden in Hauteville en dat voor een belangrijk deel zijn leven in Wenen beschrijft, waar ook Huwelijksleven zich geheel afspeelt.

Zijn bekendste roman van Vogel, feitelijk zijn magnum opus, is Huwelijksleven (1929-1939), dat in Nederland inmiddels vijf drukken beleefde (18.000 exemplaren). De roman geeft uitvoerige beschouwingen over het decadente Wenen in het interbellum. Een periode die een armoelijdende groep Joodse intellectuelen nauwelijks mogelijkheden biedt tot een goed leven. Gurdweill, de hoofdpersoon en een nerveuze, gevoelige jongeman, trouwt onverwacht met een hooghartige, sadistische barones, die hem moedwillig en geraffineerd zowel fysiek als psychisch te gronde richt. Vogel beschreef dat slopende aftakelingsproces in een benauwende stijl als iets onontkoombaars beschreven. De naderende dreiging van het nazisme was voelbaar, maar de roman was zeker geen politieke beschrijving. Bij Vogel bleef de Joodse achtergrond van de personages altijd op de achtergrond. Een ander in het Nederlands vertaald werk is de novelle Met uitzicht op zee (1934). Over zijn traumatische jaren in de Franse kampen in 1939 en 1940 schreef hij Allen zijn ten strijde getrokken (1941), dat vanwege de beklemmende toon Zeemans vergelijking met Franz Kafka rechtvaardigde.

Hieronder twee vertalingen door Janiek van gedichten van David Vogel:

David Vogel Gedichten

Dit item was geplaatst door Muis.