BLAAUW GARRIT
Blaauw Garrit (ook Blauwe Gerrit of Blauwbroek genoemd) was een plaaggeest die in verschillende sagen uit de Veluwe voorkwam. Hij was een aapachtig en vaak onzichtbaar wezen, dat als een blauw licht door de bossen op de Veluwe danste, met ogen die gloeiden als schoteltjes. Tussen de huizen van mensen had hij weinig macht, want als natuurwezen hoorde hij thuis in de duisternis en de eenzaamheid. De ene keer was hij lucht, de andere keer bijna van vlees en bloed. Hij kon licht als een veertje op iemand neerdalen, maar ook als een zwaar gewicht op een persoon drukken zodat men nog amper kon bewegen. Meestal konden mensen hem niet zien, maar zijn gewicht en gelach verraadden zijn aanwezigheid. Blaauw Garrit viel alleen mensen met snode plannen aan als onrecht dreigde plaats te gaan vinden. In de meeste verhalen deed hij echter niemand kwaad en was hij vooral kwajongensachtig en plagerig. In sommige verhalen sprong Blaauw Garrit op zwaarbeladen wagens waarvan de voerlieden te veel hadden gedronken. De kar was nu zo zwaar geworden dat ze niet meer vooruit was te krijgen. Hij voorkwam zo dat er ongelukken zouden gebeuren. Zodra de voerman was nuchter was, verliet Blaauw Garrit de wagen en kon de voerman veilig verder reizen. In andere verhalen sprong Blaauw Garrit op verlaten plekken mensen op de schouders, die vanwege het zware gewicht niet verder konden of slechts uitgeput hun bestemming bereikten. Soms duwde hij wandelaars die in een karrenspoor liepen ruw aan de kant, vooral op die punten waar twee wegen paden elkaar kruisten.
Zo was er het verhaal over de hebberige molenaar van de Doesburgermolen in Ede, die pakjes meel verkocht. Voor ieder pakje dat hij verkocht, mocht de molenaar als loon één schepje voor zichzelf nemen. Hij nam echter steeds iets meer dan waar hij recht op had, vooral van arme boeren. Op dag werd de lucht echter pikzwart en dreigde er bliksem. Zelfs de molenaar werd hiervan bang. Terecht, want de molen werd door de bliksem getroffen. Tegelijkertijd werd de schop van de molenaar, die net een tweede schepje uit de meelzak wilde halen, loodzwaar. Zijn handen waren stijf en hij kon zich amper nog bewegen. Meer dan een uur probeerde de molenaar tevergeefs de schop weer uit de zak te halen. Plotseling hoorde hij spottend gegrinnik en direct daarna leek het alsof iets of iemand wegging. Hij zag echter niemand maar realiseerde zich dat Blaauw Garrit op bezoek was geweest. Hij kreeg nu spijt van zijn hebzucht en deze spijt zorgde ervoor dat hij zich langzaamaan weer beter kon bewegen. De molenaar kon daarna zijn schop weer uit de zak halen, die nu de hoeveelheid meel bevatte waar hij recht op had.
Het bekendste verhaal over Blaauw Garrit stamde uit de buurt van het dorp Voorst. De jonker van Bussloo keerde op een winteravond met een lege weitas terug van de jacht. Onderweg stuitte hij echter op Hanna, de knappe zeventienjarige dochter van een arme weduwe die land van hem pachtte. Dus niet getreurd, dacht de jonker, hij zou een heel andere buit binnenhalen, kostelijker dan hazen of patrijzen. Hanna liep met een vracht sprokkelhout moeizaam naar huis. De jonker greep haar beet, tilde haar op, zette haar voor zich op zijn paard en reed in grote haast weer verder, naar zijn kasteel. Hij trok zich helemaal niks aan van haar gehuil en gesmeek. Zo’n pril zwartharig meisje was precies wat hij nodig had op een eenzame winteravond, bedacht de jonker.
Plotseling slaakte zij echter een grote gil: ‘Daar loopt Blaauw Garrit! Breng me gauw naar mijn moeder, jonker. Dit kan niet goed gaan. De jonker lachte, want hij geloofde niets van alle bakerpraatjes over die blauwe schim. ‘Schimmen zijn schimmen, daar houden denkende mensen geen rekening mee.’
Maar opeens stond zijn paard schuimbekkend stil en was met geen mogelijkheid meer vooruit te krijgen. Blaauw Garrit was bovenop de nek van het arme dier gaan zitten en drukte er met zijn volle gewicht op. Wat bijna altijd voor iedereen onzichtbaar was, kregen de jonker en het meisje nu in levende lijve te zien. Het dreigende spooksel met rollende ogen als vurige bollen en een wapperend blauw kleed, dat vreemd oplichtte. Toch bleef de jonker nog overmoedig. Hij stak met zijn degen naar het spookwezen, ervan overtuigd dat hij het wel zou kunnen overmeesteren. Hij kliefde met zijn wapen slechts in de ijle lucht. Blaauw Garrit bleef onkwetsbaar. Toen sprong de jonker radeloos van zijn paard en ging er zo snel hij kon te voet vandoor. Blaauw Garrit sprong toen op zijn rug waardoor de jonker geen stap meer kon verzetten. Hij kon alleen nog maar stokstijf op zijn plaats blijven staan. De jonker schonk het meisje vervolgens zijn paard en smeekte haar snel naar de pastoor van Gietel te gaan. Die had namelijk een boek vol toverspreuken en zou hem dus kunnen helpen.
Hanna reed zo snel ze kon naar de hut op de heide waar zij en haar moeder woonde. Haar moeder zat al in grote spanning op haar dochter te wachten en hoorde het hoefgetrappel. “Oh, het dodenpaard’, verzuchtte zij, ‘dat voorspelt niet veel goeds.’ Tot haar opluchting kwam Hanna ongedeerd op het paard van de jonker aanrijden. De twee vrouwen knielden neer om God te danken en vergaten helemaal om de pastoor te waarschuwen.
Pas bij dageraad liet Blaauw Garrit zijn slachtoffer los. De jonker strompelde naar Bussloo terug, het angstzweet hing als ijspegels in zijn baard en haren. In de paar nachtelijke uren was hij wel dertig jaar ouder geworden. Hanna bracht het paard terug naar de stal en ontving van de jonker twee handen vol goud. Zo kon zij binnen het jaar trouwen, want met de armoede was het gedaan.
Er is tegenwoordig een Blaauw Garrit Tripel in de handel, met als pakkende slogan: ‘Drink dit bier in goed gezelschap, dan zal Blaauw Garrit je met rust laten.’
