HET GODDELOZE TOLHUIS

Goddeloze Tolhuis 4Er zijn in Friesland minstens twee plaatsen met de naam Het Goddeloze Tolhek. De  eerste ligt iets ten noordoosten van Feanwâlden (Veenwouden), bij het ruige moerasgebied De Houtwiel. Het natte gebied bestaat uit allerlei poelen, plassen, petgaten, sloten en rietvelden en het is dan ook niet vreemd dat het een ideale plaats is voor roerdompen. Een mooi gebied met een laarzenpad van vijf kilometer en een uitzichttoren, dat  dus ideaal is voor vogelspotters. Vroeger liep door het gebied een belangrijk middeleeuws kloosterpad, de Goddeloze Singel, tussen het klooster Klaarkamp bij Rinsumageest en de kloosters bij Burgum en Smalle Ee, beiden al lang verdwenen. Deze zogenaamde Goddeloze Singel was niet echt een geliefd traject. Reizen was vroeger namelijk geen ongevaarlijke onderneming. Mensen waren bang op dit goddeloze terrein beroofd te worden en in de nevels van de venen zagen ze geestverschijningen opdoemen. De naam ‘singel’ zou moeten duiden op een rij bomen langs het pad, maar sinds mensenheugenis hebben er altijd maar twee bomen weten te overleven in het kale landschap. De Goddeloze Singel kruist de Falomster Feart (Valomstervaart), een kanaal uit de zestiende eeuw voor de afwatering van het moerassige gebied en het afvoeren van de turf uit het veengebied. Op het punt van de kruising liggen het Goddeloze Tolhuis en De Goddeloze Brug op deze route. Vanuit de Skierstins (Schierstins) in Feanwâlden, een uit bakstenen opgetrokken woontoren uit de veertiende eeuw en de enige overgebleven middeleeuwse stins in Friesland, loopt het Bonifatius Kloosterpad via De Houtwiel en het Goddeloze Tolhuis (de Goddeloze Singel wordt vermeden) naar Dokkum, een tochtje van 17,4 kilometer. Het oude tolhuis is al voor de Tweede Wereldoorlog afgebroken, maar er staat een nieuw huis met dezelfde naam.

Goddeloze Tolhek plattegrondIn vroeger tijden moet het vaak een ongure plek zijn geweest, wat garant staat voor veel volksverhalen over de goddeloze plekken. Het Meertens Instituut verzamelde een groot aantal verhalen en spreken over Het Goddeloze Singel en de Skilige Pijp (de Schele Pijp), zoals de Goddeloze Brug ook werd genoemd omdat er een kleine knik in de brug zat.

Over het ontstaan van de naam werd verteld dat bij het tolhuis, dat helemaal verlaten in de lege moerasachtige ruimte stond, één of twee cent tol moest worden betaald om te mogen oversteken. Direct naast dat tolpoortje stond een oude visser met een vistas. Hij deed niets anders dan vloeken, wat in de vreemde verlatenheid al beangstigend overkwam. Op een dag werd de oud visser ziek. Men had hem toen wakker gemaakt in zijn kleine, bedompte huisje en naar buiten gebracht, zodat hij wat frisse lucht zou krijgen. Toen men de visser even alleen had gelaten, zag men bij terugkomst dat de oude visser nog steeds met zijn rug in de boot lag, maar dat hij nu met zijn hoofd op de stam op de buik van de boot lag. De duivel had zijn hoofd afgewend, omdat hij een slechte man was. Daarom kreeg het huis de naam ‘Godloas Tolhûs’.

Een van de verhalen vertelt over een overleden misdadiger die in zijn graf maar geen rust kon vinden en ’s nachts in de gedaante van een zwarte hond ronddwaalde op de Goddeloze Singel.
In een andere sage wordt gezegd dat er een schaatser verdronken zou zijn. Hij schreeuwde om hulp van de bewoners, maar hoewel zij hem hoorden, hielpen zij hem niet.
In weer een ander verhaal zaten drie mannen in een bootje. Tweer van gooide echter de derde overboord en duwden hem onder de boot zodat hij niet om hulp kon roepen en spoedig verdronk.
Een ander verhaal vertelt dat bij het herstellen van de brug ooit een geraamte werd gevonden. Toen men de tolgaarder daarbij om opheldering vroeg, sloeg hem de angst om het hart en hing zichzelf op.
Aan het eind van de singel zou vroeger een kleine poel zijn geweest waar de duivel argeloze zielen in het water smeet, net zo vaak tot ze niet meer op adem konden komen en verdronken.

Een oud verhaal vertelde over een oude heer die met zijn meid in een stins woonde, aan de Bovenweg tussen Veenwouden en Zwaagwesteinde. Bij de stins lag een stenen brug die schuin over de vaart was gebouwd. In 1850 werd dit verhaal door verzamelaar Waling Dykstra aangepast, waarschijnlijk omdat het teveel leek op her bekende Blauwbaard-verhaal. Hij veranderde de oude heer door een rijke boer, liet de meid weg uit het verhaal en verplaatste het verhaal naar de Skilige Piip.
Op de late avond van Eerste Kerstdag een oude man, bevangen door een kwade geest en bang zijn geld te verliezen, weer eens ergens begraven. Zijn geld beheerste zijn hele doen en laten. Voor de armen had hij niets over. Hoe groter zijn schat, des te minder zijn rust. Hij bracht het geld van de ene plek naar de andere, maar vond het nergens veilig genoeg. Nu had hij eerst over zijn geldkist gebogen gezeten en was toen hij op het idee gekomen het geld in het duister naar buiten te brengen en in de tuin te begraven. Met behulp van zijn ezel bracht hij de kist bij een stuk of drie, vier eiken en begroef hem. Na afloop reed hij achterstevoren op zijn ezel terug, om zo lang mogelijk zicht op zijn geldgraf te kunnenGoddeloze Tolhuis 2 houden. In het duister struikelde de ezel. Hij viel eraf, om zich niet meer op te richten. Maar hij kon geen rust vinden en bleef daar als spook achterstevoren op zijn ezel rijden met een lantaarn in de hand.
De loden kist werd later gevonden, maar de kist zonk bij elke poging dieper weg. De oude man werd begraven, maar zijn geest zou geen rust hebben gevonden. Diverse mensen meldden hem te hebben gezien. Op de nacht tussen beide kerstdagen zou hij rond hebben gespookt achterstevoren op de ezel gezeten, met een lantaarn in de hand. Vele anderen zeiden hem te voet hebben gezien, in een nachtgewaad met witte slaapmuts en een rode mantel. Zo kwam er eens een dominee van De Valom het spook tegen en dacht dat het een mens was. Hij wilde hem gedag zeggen, maar voordat hij dat kon doen, was de man verdwenen. De dominee viel van angst in katzwijm. Hij werd door een paar Valommers gevonden en meegenomen en vertelde later dat het spook gekleed was in een lang nachtgewaad met een rode sjerp om zijn middel en pantoffels met rode hakken.
Uiteindelijk zou volgens de legende rond 1800 de duivelbanner Hendrik Mients uit Veenwouden, samen met nog zes collega’s, het spook op een hooiwagen in de Boompoel bij Roodkerk hebben gereden. Alleen Hendrik overleefde dit, omdat hij vroeg genoeg van de wagen af sprong.

Ook zijn er diverse verhalen in omloop over een bijna overvallen man met geld op zak. Hij zou zich verscholen hebben onder een omgekeerde boot onder het Skilige Piipke en ternauwernood zijn ontkomen. Het bekendste verhaal is wel ‘Onder het bootje’ uit 1947, zoals dat door Jurjen van der Kooi werd opgenomen in zijn bundel ‘Volksverhalen uit Friesland’(1979).
EGoddeloze Tolhuis 1en regenachtige avond achttienhonderd en zoveel. Koopman Geale uit de Valom is naar Leeuwarden gewest. Hij heeft enkele koeien verkocht en heeft nu een flinke zak geld bij zich. Hij is Veenwouden al even voorbij. Zijn knecht, die daar vandaan komt, wilde er graag een nacht overblijven. Zodoende stapt hij nu alleen verder. Het wordt al aardig laat en flink donker. De wind jaagt onstuimig over het Buitenveld. Dan begint het zachtjes te regenen. De kopman zet de stap er stevig in. Dichter en dichter komt de bui. Het stortregent. Nu is hij bij de Skilige Piip. Daar ziet hij een bootje op de wal liggen. Als hij dat eens omkeerde en er onderkroop, dan kon hij zo mooi de bui afwachten.
Zo gedacht, zo gedaan. Hij prutst wat met het bootje om, en ja, het lukt. Na een half uur begint het lichter te worden. Hij zal haast weer verder kunnen. Maar luister, daar konden wel mensen aankomen. Je weet maar nooit, wat voor volk hier nu nog rondzwerft. Ja, daar zijn de mannen. Ze lopen op het bootje toe. Het is weer droog. Ze hoeven dus niet te schuilen, maar toch gebruiken ze het botje, ze gaan er bovenop zitten. Ze praten met elkaar. Geale spitst de oren. Hoorde hij daar zijn naam niet noemen? Wat hebben ze daarboven over hem te vertellen?
Luider en luider wordt hun gesprek. ‘Hij zal zo wel komen.’ “Als hij nu maar niet al voorbij is.” ‘Dat kan niet, ik ben hier de hele tijd geweest.’ “Zou hij veel geld bij zich hebben?” ‘Daar kun je wel van op aan. Ik heb hem vanochtend in Hardegarijp gezien met een stuk of tien koeien.’ “Als hij die allemaal verkocht heeft, dan heeft hij wel duizend gulden.” ‘Zou zijn knecht er ook bij zijn?‘ “Die blijft vast en zeker bij zijn vader en moeder in Veenwouden.” ‘Jongen nog aan toe, dan treffen we het helemaal.’ “Hoe doen we het nu?” ‘Wel, we kruipen straks in de onderwal. Als hij ons dan voorbij is, vallen we hem van achteren aan. Met onze knuppels zullen we hem wel klein krijgen. En als hij zich verzet, dan krijgt hij zoveel dat hij het niet meer navertellen kan.’
Geale hoort het woord voor woord. Het zweet breekt hem uit. Die mannen hebben het niet best met hem voor. Hoe moet hij hier mee aan?
Even is het stil. Dan beginnen ze weer. ‘Het begint mij nu toch knap te vervelen. Ik zie nog niets aankomen’ “Je kunt ook niet ver zien.” ‘De maan komt er anders al mooi bij.’ “Zou hij misschien onder het bootje zitten? Dat zou mooi zijn. Zullen we eens kijken?”
Geale schrikt, als ze dat doen is hij verloren. Gelukkig, ze doen het niet. De ander zegt: ‘Laten we ons geen onnodig werk op de hals halen.’
Geale merkt dat ze opgestaan zijn. Schuin van onder het bootje uit kan hij ze zien staan. Ze lopen de kant van Veenwouden uit. Daarvandaan verwachten ze hem dus. Prima, laat ze maar lopen. Als ze wat verder weg zijn, schuift hij onder het bootje uit. Hij kan ze nu nog heel in de verte zien. Zo dicht mogelijk bij de bomen langs sluipt hij de weg over. Weldra komt hij bij de bocht in de weg, dan versnelt hij zin stap. En zo komt hij behouden thuis.

De schrijver Theun de Vries, geboren en getogen in Feanwâlden, heeft in zijn vele verhalen ook geschreven over het Goddeloze Tolhuis en de Goddeloze Singel, zoals in ‘De vertellingen van Wilt Tjaarda’ (1982), pagina22-24.. Een van de vele varianten op het eerdere verhaal.
Mijn grootvader, Wilt Tjaarda, woonde als jongboer in een stelphuizing aan de andere zijde van het dorp, daar waar de cichorei-eest gebouwd werd, en de lage buitenvelden liggen die in moeras en laagveen overgaan. Hij had daar ook een turfmakerijtje waarvan hij de baggelaar geregeld in Dokkum afleverde. Het waren eenzame en beruchte oorden, daar buiten het dorp; men moest als men naar Dokkum wilde langs de Trewalje, een buurt van messenstekers en loszinnig volk, die daar aan zichzelf overgelaten verder tierden; ik denk niet veel beter dan onze voorvaderen van voor tweeduizend jaar, maar niemand stak ook ooit een hand voor hen uit. Daar op de Trewalje spookte het; er waren er tientallen vermoord, en de Wilgelaan waar zich die wandaden hadden afgespeeld heette daarom de godloze laan, en het voormalig tolhuis dat er lag en waar een of andere landjonker vroeger tol hief van elk mens en elk beest dat naar de buitenvelden moest, heette het goddeloos tolhuis. Wanneer ik als kind over de godloze laan en het goddeloos tolhuis hoorde spreken, had ik steeds het gevoel of er iets achter mij stond, zwart, dreigend en niet van deze wereld, en het heeft heel lang geduurd voor ik er alleen langs doGoddeloze Tolhuis 3 Ids Wiersmarst; want waar die laan de Dokkumerweg kruiste, was een kleine poel, en naar verluidde wachtte de duivel zelf daar argeloze zielen op en smeet ze in het water, net zo lang tot ze niet meer op adem konden komen en verdronken.

Het goddeloos tolhuis. getekend door Ids Wiersma

Wilt Tjaarda geloofde in die praatjes niet. Hij was van een liberaal slag en wist meer dan de meesten in het dorp. Daarom dorst hij ook bij nacht en ontij langs Trewalje en de godloze laan te lopen, al kostte dat hem een keer bijna het leven. Het was winter en duistere maan; sneeuw lag er ook niet, en zo was de weg haast onherkenbaar. Mijn grootvader keerde uit Dokkum terug met een zak vol guldens, hij had de turfgelden geïnd. Terwijl hij tastend naar huis ging, scheen het hem of er schreden achter hem hoorbaar werden; hij bleef een paar tellen staan; stemmen waren er ook. Natuurlijk dacht Wilt Tjaarda niet aan duivels of spoken, maar wel aan de rabauwen van Trewalje. Hij klemde de hand om de zak waarin hij het geld droeg en zette de sokken erin. Maar het duurde niet lang of ook vóór hem uit klonken schreden en gesmoorde stemmen. Hij bleef staan. Hij zag dat hij in de val was gelopen. Hij keek om zich heen, er was geen hand voor ogen te onderscheiden; alleen ver weg, als een geel sterretje, lichtte een ruitje van het uiterste dorpshuis. Hij kroop op handen en voeten in de berm, hopend dat hij zo de kleine bende passeren kon. Plotseling bonsde hij tegen iets hards en houtigs aan. Hij streek er de hand over en bemerkte dat het een omgekeerde, platte schouw was. Hij bevond zich op de kruising bij de godloze laan; een of andere visser had daar zijn boot gekanteld. Hij kroop er als de weerlicht onder; en het was op tijd ook, want de twee mannen die hem tegemoet waren gekomen bereikten de plek en bleven staan. Er dwarrelde wat vaag licht onder de rand van de schouw door; een van hen sloeg vuur met een tondeldoos. De andere gromde: `Weg, dat licht.’ De eerste zei: `Hier ligt een schouw’ Ze gingen op het bootje zitten en zwegen. Eindelijk kwamen ook de mannen die mijn grootvader gevolgd waren. De twee op de schouw sprongen op en grootvader hoorde hen onderling gedempt en woedend praten. `Waar is ie? Hebben jullie ‘m laten ontsnappen?’ vroegen de laatst gekomenen. Je hebt je vergist,’ zeiden de eersten; `hij is hier niet langs gekomen.’ De laatst gekomenen snauwden: `Hij liep voor ons uit!’ `Dan moet het iemand anders geweest zijn,’ zeiden de eersten. Er volgde een onbesloten stilte; knersen van voeten; daarna vloekte er een. `Kom,’ zei hij, `we gaan terug; hij móét hier langskomen, ik heb ‘m vanmiddag in Dokkum toch gezien.’ Grootvader hoorde het schrapen dat een bloot mes maakt, als het op de binnenkant van een eeltige hand wordt gewet.
Toen de vier mannen in de richting van Trewalje terugliepen, kroop hij onder de schouw uit en liep tot zijn hart onder zijn tong sloeg. Hij hoorde achter zich het spijtig en uitzinnig geschreeuw van de moordenaarsbende, die bemerkte dat hij hun te vlug af was geweest, maar hij liep om zijn leven, en zij alleen om een zak vol geld, zodoende won hij het.

Tolgaarder Gerben Klases Boskma (1772-1849), bewoner van het Goddeloze Tolhuis vanaf 1812 en een ruwe, onverschillige vent, had ook een behoorlijk aandeel in de slechte reputatie van de omgeving. Het had dan ook de bijnaam Gerben Goddeloos. Mensen die geen tol betaalden, werden door hem hardhandig aangepakt. Hij zou zelfs een keer op zijn eigen vrouw hebben geschoten, maar gelukkig voor haar ketste het geweer. Zijn dochter Sjoukje is met haar man en twee jonge kinderen eind december 1824 niet ver van het Goddeloze Tolhuis verdronken, nadat ze na een bezoek aan hun vader per bootje terug naar huis gingen.

De volgende tolgaarder was vanaf 1846 zijn schoonzoon Romke Harkes van der Meulen (1792-1870), eerder tolman in Damwoude. Hij kreeg de bijnaam Romke Goddeloos, wat eerder betrekking had op de locatie waar hij woonde dan op zijn levenswandel. Het echtpaar had tweezonen en een dochter, waren geliefd in de omgeving en  hielden er een vissersbedrijf op na. In De Houtwiel zat namelijk behoorlijk wat paling. Door hen verloor Het Goddeloos Tolhuis zijn vreesaanjagende naam. Maar in november 1869 verdronken zijn twee zonen en werd reputatie bevestigd. De twee jongemannen waren erop uit getrokken om te gaan vissen, maar werden overvallen door een vreselijke storm. Urenlang stonden de beide ouders over het water uit te kijken of de twee jongens weer terugkwamen. Eindelijk hoorden ze hen boven de huilende wind uit roepen. Toen ze bijna weer bij het tolhuis waren, werd het bootje door een paar flinke golven omgeslagen en verdwenen de beide jongens in de golven. Pas weken later dreven de twee lijken aan wal, het omgeslagen bootje zou nog jarenlang door de poelen en plassen hebben rondgezworven.

Omstreeks 1900 zou er een weduwe gewoond hebben in het tolhuis, die de mannelijke voorbijgangers niet alleen een slokje verkocht, maar ook een ‘winkeltje onder haar rokken’ had. Ze zou wel twaalf kinderen gekregen hebben, de meeste van een onbekende vader.

Goddeleaze Tolhùs Maartje Roos Photography
Goddeleaze Tolhùs – Maartje Roos Photography

Dit item was geplaatst door Muis.