JACOB KNOL
Jacob (Jaap) Knol (Amsterdam, 17 april 1914 – Gröditz, 19 maart 1945) was het oudste kind van Hendrik Knol (Amsterdam, 19 oktober 1889) en Elisabeth Cornelia Batteram (Weesp, 14 januari 1889) die op 26 juni 1913 in Weesp in het huwelijk waren getreden. Hij woonde bij het uitbreken van de oorlog op de Donarstraat 5 – 3 hoog in de Amsterdamse Stadionbuurt. Op 21 augustus 1940 trouwde Jacob Knol de 26-jarige leeftijd met Clasina Johanna de Jager. Hij werkte als kantoorbediende bij een bank en volgde een avondstudie boekhoudkunde om leraar middelbaar onderwijs te worden. Hij was als belijdend lid van de Gereformeerde Kerk in Amsterdam-Zuid ook erg geïnspireerd in de politieke ontwikkelingen in Nederland en Duitsland. Deze Gereformeerde Kerk zat in eerste instantie in de Schinkelkerk, op de hoek van de Amstelveenseweg en de Eerste Schinkelstraat, pal naast het Vondelpark. Het tamelijk sobere vormgegeven bakstenen gebouw was gebouwd toen in de Nederlandse Hervormde Kerk in 1886 onder onder leiding van dominee Abraham Kuyper een scheiding plaatsvond, de Doleantie. De Schinkelkerk werd in 1890 opgeleverd naar ontwerp van architect Tjeerd Kuipers (1857-1942). Op dat moment lag de kerk nog in de gemeente Nieuwer-Amstel, maar in 1896 en 1921 werd de gemeente door Amsterdam geannexeerd. In 1924 hield dominee Johannis Geelkerken de deze kerk een preek waarin hij in de ogen van een broeder te losjes sprak over het bijbelboek Genesis, specifiek de vraag of de slang in het paradijs nu wel of niet letterlijk had gesproken. De dominee werd na veel gedoe ontslagen en begon met aanhangers in 1926 een nieuw kerkverband: de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, die de Parkkerk toegewezen. In 1930 nam de Gereformeerde Kerk in de Apollobuurt aan het Raphaëlplein 27 haar tweede kerk in gebruik, de Raphaëlkerk. De Schinkelkerk bleef tot 1975 in gebruik en kende daarna tal van bestemmingen: duiksportcentrum, tuincentrum, antiekwinkel en sinds 2019 een sportschool.
Jacob Knol was een van de vele gereformeerden die zorgden voor de verspreiding van de illegale krant Vrij Nederland. De krant verscheen al op 31 augustus 1940 voor de eerste keer. Drie van de oprichters, Frans Hofker (1921-2000), Jan van der Neut (1921-1945) en Daan Levendig (1920-?), werden al begin 1941 gearresteerd. In de loop van dat jaar vond onder de redactieleden een waren golf aan arrestaties plaats. Vanaf december 1941 werd Vrij Nederland gedrukt bij Drukkerij Hoekstra in het Friese plaatsje Koudum. In 1943 verliet een groep redacteuren Vrij Nederland, omdat ze de onder hoofdredacteur Van Randwijk ingezette koers te veel pro-Sovjet-Unie vonden. Zij begonnen de verzetskrant Trouw. Op 18 april 1942 werden Jacob Knol en Rudolf Hartogs
(Berlijn, 3 oktober 1918 – Kamp Amersfoort, 29 juli 1943) op de Noorder Amstellaan 143 (nu Churchilllaan) in Amsterdam door de agenten Van Egmond en Wolfswinkel van Bureau N.D. gearresteerd. Via het Huis van Bewaring II bij de Amstelveenseweg (Havenstraat 6) in Amsterdam-Zuid, waar op dat moment een groep van 33 mannen in hechtenis werd gehouden, gingen beide mannen op 20 april 1942 op transport. In eerste instantie was dat naar het ‘Oranjehotel’ in Scheveningen, in cel 360/364. Een gebruikelijke gang van zaken voor verzetslieden die in afwachting waren van hun proces. Op 6 november 1942werd hij overgebracht naar Kamp Amersfoort, van daaruit op 16 januari 1
943 overgebracht naar Kamp Vught, vervolgens op 11 maart 1943 vervoerd naar Kamp Haaren, waar het Tweede Ordedienst-proces plaatsvond. Jacob Knol was zelf geen lid van de Ordedienst, maar uit de processtukken kwam later naar voren dat één van de afnemers van Vrij Nederland een in Amsterdam ondergedoken lid van de Ordedienst was (Cor van Rijn), die via Knol springstof aan een andere persoon leverde, die naar het buitenland wilde vluchten.
Na het proces werd Knol op 7 oktober 1943 weer teruggebracht naar Kamp Amersfoort en op 26 oktober 1943 als ‘Nacht-und-Nebel-Gefangene’ overgebracht naar concentratiekamp Natzweiler. Ook daar bleef hij tot 6 september 1944 toen hij werd hij vervoerd naar concentratiekamp Dachau. Nog steeds was dat geen eindstation voor hem, want van daaruit werd hij op 27 september 1943 overgebracht naar het buitenkamp Gröditz, dat viel onder de verantwoordelijkheid van concentratiekamp Flossenburg, dat die dag in gebruik werd genomen voor werkzaamheden ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie. Ze moesten werken aan de bouw van Flak-afweergeschut voor de Mitteldeutsche Stahlwerke van het Flick-concern en werden hiervoor ondergebracht in een afgescheiden deel van de machinebouwfabriek. Daar overleed Jacob Knol op 19 maart 1945 door uitputting en vlektyfus, die een gevolg was van de zeer onhygiënische omstandigheden in het kamp. Hij we er begraven door de medegevangene, die de oorlog overleefde en diverse begraafplaatsen kon aanwijzen. In oktober 2003 is de begraafplaats aan de spoorbaan geruimd en werden de gevonden resten overgebracht naar de gemeentelijke begraafplaats, waar een herdenkingsmonument voor de omgekomen dwangarbeiders kwam. Ook Jacob Knol werd daar herbegraven en op de herdenkingsplaat vermeld. Hij staat ook vermeld op de herdenkingsplaquette in de Willem de Zwijgerkerk te Amsterdam ter nagedachtenis van de 24 leden van de Gereformeerde Kerk van Amsterdam-Zuid die in de Tweede Wereldoorlog omkwamen. De plaquette bevond zich oorspronkelijk in de Schinkelkerk, werd later verplaatst naar de Raphaëlkerk en na de sluiting van deze kerk naar het voorportaal van de Willem de Zwijgerkerk. Jacob Knol liet een vrouw en 2 kinderen na, waarvan de jongste werd geboren in december 1942 en die hij slechts bij zijn proces in Haaren één keer had gezien.

