DE ORDEDIENST 3
In de periode november 1941- september 1942 waren de Duitsers er op uit om de Ordedienst volledig uit te schakelen, want ze veronderstelde dat het een bewapende strijdgroep was, die niet alleen de Engelsen kon helpen om Duitsland aan te vallen, maar ook al eerder tot sabotage, inlichtingenwerk en andere vormen van daadwerkelijk verzet kon overgaan. Had de organisatie niet een militaire structuur met commandanten, leden door het hele land en een schriftelijk plan met richtlijnen voor het handelen? Het gevolg was een grote arrestatiegolf,wat niet alleen het resultaat was van hardnekkige vervolging door de Duitse bezetter, maar ook van onvoorzichtigheid, van informatie uit eerdere verhoren, van pure pech én van verraad. De organisatie was namelijk geïnfiltreerd door ‘vertrouwensmannen’ die voor de Duitsers werkten zoals Mozes Brandon Bravo, Engelbertus Brune, Johnny de Droog, George Ridderhof en Anton van der Waals. De Sicherheitspolizei kreeg bovendien hulp van twee Haagse politiemannen, Leo Poos en Marten Slagter, die betrokken waren bij arrestaties en verhoren van personen die in het verzet zaten.
Terwijl in april 1942 het Eerste OD-proces tegen leden van de Ordedienst, de Mekel-groep en de Schoemaker-groep door de Sicherheitsdienst lopend was, werd door dezelfde Duitse dienst het Tweede OD-proces al voorbereid. Op dat moment zaten namelijk in de gevangenis van het ‘Oranjehotel’ te Scheveningen zo’n driehonderd gearresteerde leden van de Ordedienst, waarvan er uiteindelijk ongeveer honderd ‘Todeskandidaten’ werden uitgezocht om voor de rechtbank te verschijnen. Een Todeskandidat was onder het nazi-regime een gevangene die op een lijst stond om als represaille voor een aanslag van het verzet gefusilleerd te worden. De fusillades vonden meestal plaats nabij de plek waar de aanslag had plaatsgevonden. Ter voorbereiding op de nieuw rechtszaak werden in het najaar van 1942 de beklaagden uit de gevangenissen/kampen van Scheveningen, Amersfoort en Vught overgebracht naar Kamp Haaren gebracht. Polizei- und Untersuchungsgefängnis Lager Haaren, zoals de Duitsers het noemden, was gevestigd in het grootseminarie Haarendael in Oisterwijk (Noord-Brabant) en functioneerde van 8 december 1941 tot 5 september 1944 als gijzelaarskamp en huis van bewaring in gebruik Voor de Sicherheitsdienst. Van 8 december 1941 tot 1 februari 1944 had SS-Obersturmführer Heinrich Wacker de leiding over de gevangenen, die enerzijds bestond uit personen die gegijzeld waren en anderzijds uit personen die Grenzübertritt (verzetsmensen, Nederlandse agenten die vanuit Engeland gedropt waren, piloten, parachutisten, ontsnapte gevangenen en onderduikers). Op Dolle Dinsdag (5 september 1944) werd het kamp ontruimd en werden de gevangenen naar Kamp Vught gebracht. Gijzelaars zonder papieren werden vrijgelaten. De resterende 2800 mannen werden naar Sachsenhausen gedeporteerd; 650 vrouwen werden naar Ravensbrück gebracht. In het gebouw van het grootseminarie in Haaren zaten tussen 13 juli 1942 en begin 1943 ongeveer 600 min of meer bekende Nederlanders, waaronder de latere minister-president Jan de Quay, de reder Willem Ruys, de latere hoge Brusselse ambtenaar Max Kohnstamm, de schrijver Jan Campert, de componist Hendrik Andriessen, de concertpianist Willem Andriessen, de goochelaar Henri Nolles, de cabaretier Lou Bandy en Jan Goudriaan (president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen). Onder de gijzelaars waren 150 leiders van ondernemingen, 133 mensen uit de vrije beroepen, 60 hoogleraren, leraren en onderwijzers, 103 ambtenaren, 60 geestelijken, 3 vakbondsleiders en 5 studenten. Tweemaal, op 15 augustus 1942 en op 16 oktober 1942, werden er (totaal 85) gijzelaars uit Haaren gefusilleerd.
Eind 1942 zaten er dus ook de ongeveer honderd ‘Todeskandidaten’ vanuit de Ordedienst op beschuldiging van sabotage, spionage, verboden wapenbezit, verspreiding van pamfletten en moord. Voor het proces waren ook het Feldkriegsgericht Luftgau en veertien Duitse advocaten in Kamp Haaren ondergebracht. Op 15 maart 1943 werd met de procesgang begonnen, wat duurde tot 27 april 1943. Op die datum werd d0or de aanklager tegen de eerste groep van 28 personen 26 maal de doodstraf geëist. Om onduidelijke redenen wordt het proces hierna opgeschort. Uiteindelijk werd tegen 21 leden van de Ordedienst de doodstraf bevestigd en werd ook daadwerkelijk 17 personen geëxecuteerd. Dat waren allemaal leden van de verzetsgroep van Joan Schimmelpenninck, die bijna geruisloos in de Ordedienst was opgegaan. Na de arrestaties van Johan Westerveld en Pierre Versteegh was Joan Schimmelpenninck de derde leider van de Ordedienst geweest. Hij werd al op 13 november 1941 thuis gearresteerd, werd eerst gevangengezet in Scheveningen en in november 1942 overgebracht naar kamp Amersfoort. Toen dat kamp op 18 januari 1943 werd ontruimd, ging hij op transport naar kamp Vught, waar hij werd geregistreerd als Schutzhäftling 1988. Op 11 maart 1943 werd hij overgeplaatst naar kamp Haaren om terecht te staan in het Tweede OD-proces. Op 27 april 1943 werden hij en zestien verzetsstrijders van zijn groep door de Wehrmachtjustiz ter dood veroordeeld. Die zeventien mannen werden naar de Wehrmachtgefängnis aan de Gansstraat in Utrecht overgebracht, waar ze bezoek mochten ontvangen en met hun familie konden corresponderen. Daarna was het wachten op het resultaat van de gratieverzoeken. Slechts vier werden er verleend: aan Willem Röell, Willem Kolff, Nicolaas Tibo en Jan Velu, vanwege hun leeftijd en mogelijk vanwege hun kleinere rol binnen de Ordedienst. Röell kreeg vestigingsstraf in Germersheim, de andere drie werden naar concentratiekampen afgevoerd, waar ze omkwamen door ziekte en ontbering. Op 29 juli 1943 werden zestien mannen op deleusderheide gefusilleerd; de zeventiende, Broer Moonen, kreeg uitstel wegens ziekte en werd op 7 augustus 1943 alsnog gefusilleerd. Tegen de nog niet veroordeelde gevangenen eiste de aanklager ‘door politieke omstandigheden gedwongen Abtrennung.’ Wat dat ging inhouden, was op dat moment ‘nog niet bekend, maar uiteindelijk ging de hele groep, net als de vier man die ‘gratie’ kregen, in oktober 1943 als ‘Nacht- und Nebel Gefangenen’ naar verschillende Duitse concentratiekampen. Slechts een man of veertig van de groep van honderd man zou de oorlog overleven.
De zeventien leden van de Schimmelpenninck-groep waren:
– A.W.M. Abbenbroek (Den Haag, 9 december 1917), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– A.A.F. Althoff (Haarlem, 12 september 1904), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– Ch.F. van den Berg (Arnhem, 27 juli 1901), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– jhr. W.Th.C. van Doorn (Den Haag, 31 mei 1911), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– F. Dudok van Heel (Semarang, 19 april 1918), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– R. Hartogs (Berlijn, 3 oktober 1918), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– J.F.H. de Jonge Melly (Amsterdam, 16 oktober 1905), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– E.A. Latuperisa (Koedoes, 9 april 1902), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– Adrien ‘Broer’ Moonen (Den Haag, 16 december 1914), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– W. Mulder (Amsterdam, 20 december1888), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– jhr. J. Schimmelpenninck (Rhenen, 30 september 1887), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– J.A. van Straelen (Bussum, 26 augustus 1915), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– S. Vaz Dias (Amsterdam, 1 juni 1904), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– A. Wijnberg (Groningen, 17 oktober 1913), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– W. H. Hertly (Oostdongeradeel, 1891), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– A.C.Th. van Rijn (Utrecht, 1913), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.
– G.F.M. Vinkesteijn (Schiedam, 1907), 29 juli 1943 geëxecuteerd op de Leusderheide.