DE KOLONIEËN VAN BELGIË 4

04 - koning Leopold INederzetting in het Braziliaanse Santa Catarina

Santa Catarina is een deelstaat in het zuiden van Brazilië, gelegen aan de Atlantische Oceaan. Aan het begin van de 19e eeuw was de regering van de jonge staat Brazilië erg geïnteresseerd in het bevolken van de lange kust. Zeker twee eeuwen lang was die kustlijn het doelwit was van Spaanse, Nederlandse, Engelse en Franse expedities en slavenhandel. Brazilië, net iets meer dan twintig jaar onafhankelijk, had een overvloed aan vruchtbare gronden en rijkdom aan ertsen als kolen, ijzer en goud, maar had door de afschaffing van de slavernij een groot tekort aan arbeidskrachten. De Braziliaanse grootgrondbezitters wilden graag arbeidskrachten uit Europa te importeren, dus de regering ging het vestigen van kolonisatiecentra aanmoedigen. Vooral de koffieboerderijen in het zuidoosten van het land trokken massaal Europeanen aan. De Braziliaanse regering had belang bij het bevolken van het zuiden van het land omdat er territoriale geschillen waren met Uruguay dat in 1925 ook zelfstandig werd. een onafhankelijke natie werd. De bevolking van het gebied met Europese migranten die droomden van een eigen stuk grond kon wel eens beslissend zijn bij dat soort conflicten. Vooral de zuidelijke regio was voor Europese erg aantrekkelijk omdat daar nog veel onontgonnen grond was en er een klimaat was dat vergelijkbaar was met dat in Europa. Er was daar een uitstekende mogelijkheid om andere landbouwgewassen te ontwikkelen, dit ter vervanging van suikerriet dat sinds de afschaffing van de slavernij niet langer exploitabel was. In de deelstaat woonde omstreeks 1830-1840 nog veel indianen in de bossen, maar toen er steeds meer kolonisten verschenen werden die steeds meer naar het binnenland verdreven of simpelweg uitgemoord.

Terwijl Brazilië aan het begin van de 19e eeuw sterk verlegen zat om arbeidskrachten uit Europa, beleefde Europa in die periode juist een grote sociaal-economische crisis vanwege de industriële revolutie die veel arbeidsintensieve werkplaatsen overbodig maakte. Het gevolg was massale werkloosheid, honger en verarming van de plattelandsbevolking. Er vond vanuit Europa een ware exodus plaats naar overzeese gebieden, waarvan slechts in beperkte mate naar Brazilië. Santa Catarina kent vandaag dan overwegend een bevolking met een Europese afkomst. Dat betreft vooral een grote bevolking van Duitse afkomst, ook een redelijk deel met Italiaanse of Portugese roots. In de periode 1842-1875 kwamen hier ook kolonisten uit West-Vlaanderen aan, maar die hielden het er echter niet lang vol.

04 - Van Lede Mapa Rio Itajahi-MirimVanaf 1842 begonnen Belgen zich te vestigen in de Itajaí-vallei in de deelstaat. Bijna alle landen in die vallei waren eigendom van kolonel Agostinho Alves Ramos, een welvarend koopman waarvan met veel gevoel voor understatement wordt gezegd dat hij sinds zijn overkomst uit Portugal in 1823 inzette voor de emancipatie van Itajaí, die toen hij dertig jaar later overleed werkelijkheid was geworden. Op 31 maart 1842 begonnen twee Belgen aan een verkenningstocht van de Itajaí-rivieren Açu en Itajaí Mirim en vestigde zich daarbij de nederzetting Ilhota (wat letterlijk ‘eilandje’ betekent) in de Itajaí-vallei. Het betrof de ingenieur en ontdekkingsreiziger Charles Maximilien Louis Van Lede (Brugge, 20 mei 1801 – Brussel, 19 juli 1875) en zijn neef Joseph Philippe Fontaine (Antwerpen, 14 januari 1801 – Brugge, 8 januari 1860), een vertegenwoordiger van een handelsbedrijf in Rio de Janeiro dat in 1840 was opgericht door Société Commerciale de Bruges. Ze werden vergezeld door de Franse geoloog Guilherme Bouliech en hadden de politieagent José Alves de Almeida als gids meegenomen.

De centrale personage van de Belgische kolonisatie in Santa Catarina is deze Charles Van Lede, die voor sommigen erg omstreden is en ronduit een schurk wordt genoemd maar door anderen als held wordt gevierd. In elk geval was het een ondernemer met een zeer avontuurlijk karakter. Hij had in Parijs gestudeerd aan Ecole Technique Supérieur, had als militair gediend in Spanje en werd in 1830 in België technisch ambtenaar. In het kader van een militaire missie naar Mexico reisde Van Lede als mijntechnicus door Latijns-Amerika. Hij bracht tijd door in Argentinië en Chili, waar hij werkte als bouwkundig ingenieur voor bruggen, wegen en havens. Rond 1840 was hij in dienst gekomen van de Societé Commercial de Bruges, een handelscompagnie van in zijn geboortestad Brugge. Daar richtte hij de Compagnie belge-brésilienne de Colonisation op, met zetel in Antwerpen, dat op zoek moest gaan naar een groot kolonisatieproject in Brazilië. Het is niet uitgesloten dat deze oprichting erg onofficieel was, want pas jaren later, als Van Lede uit Brazilië terugkomt met contracten werd de compagnie officieel aangemeld en goedgekeurd.

Van Lede en Fontaine gingen in Santa Catarina onderzoeken of de bodem en bossen geschikt waren voor de exploitatie van ijzer, steenkool en andere mineralen. Ze trokken voor hun wetenschappelijk onderzoek langs het bevaarbare deel van de rivier Itajaí-Açu, waarmee ze de eerste kolonisten waren die dit traject onderzochten. De Duitse onderzoeker en avonturier Hermann Blumenau (1813-1899), die iets voorbij de Belgische nederzetting Ilhota de plaats Blumenau vestigde, kwam pas acht jaar later in het gebied aan. Het onderstreept het belang dat de schurk-held Van Lede had voor de ontwikkeling van Santa Catarina. Hij opende voor andere compagnieën en kolonisten de deuren naar kolonisatie, want hij bracht het gebied ook goed in kaart. Op 10 augustus 1842 ondertekende de Braziliaanse regering en Charles van Lede, namens de Compagnie belge-brésilienne de Colonisation een voorlopig kolonisatiecontract. Het contract zou echter nooit door het Braziliaanse parlement worden geratificeerd. Van Lede tekende een gedetailleerde kaart van Santa Catarina, de aangrenzende deelstaten São Paulo en Rio Grande do Sul en een deel van de republiek Paraguay. In 1843 publiceerde hij zijn boek ‘De la colonisation au Brésil’, een lijvig boekwerk waarin hij de voordelen van emigratie naar dit deel van Brazilië beschreef.

Op 19 januari 1844 keurde koning Leopold I per koninklijk besluit de statuten goed van de naamloze vennootschap Société belge-brésilienne de colonisation, die als doel had te werken aan de mijnbouw, landbouw, handel en nijverheid in de Braziliaanse provincie Santa Catharina. In het koninklijke hoofd zal ongetwijfeld de gedachte hebben gespeeld dat deze particuliere onderneming wel eens kon uitgroeien tot een kolonie van de Belgische staat, zoals dat in het verleden met zoveel kolonies was gebeurd. In de Nederlandse Staatscourant van 16 januari 1844 werd uiteengezet dat Charles Van Lede namens deze in 1842 onder voorwaarden opgerichte maatschappij van de Braziliaanse overheid een uitgestrekt grondgebied in concessie had gekregen. Een vierkantig stuk land dat ging worden gebruikt voor het aanleggen van havens en exploiteren van bossen en rivieren. Het gebied zou rijk zijn aan diamant- of steenkolen, maar deze mogen slechts na speciale toestemming worden ontgonnen. De maatschappij zou jaarlijks honderd huisgezinnen van ‘volkplanters’ moeten overbrengen, want alle arbeid mag slechts door vrije mensen worden verricht. De maatschappij zou een aandelenfonds krijgen ter waarde van zes miljoen frank, opgebouwd uit aandelen van 1.000 frank. Van Lede zou in hert bezit worden gesteld van 1.000 aandelen ter vergoeding van het afgestane grondgebied dat hij op persoonlijke titel al in Brazilië had gekocht. De overige 5.000 aandelen zouden binnen twee maanden moeten worden verkocht en recht geven op 25 hectare op het grondgebied, dan ten behoeve of door de aandeelhouders zal worden bebouwd.

De zes stichtende leden waren Charles Van Lede uit Brussel,  een voormalig hoofdofficier der genie, ingenieur en ex-directeur van waterbouwkundige werken in Chili; Théodore de Cock uit Antwerpen, de voorzitter van de Antwerpse Kamer van Koophandel; Melchior Kramp uit Antwerpen, koopman en consul-generaal voor de Romeinse Staten; François Bisschops uit Antwerpen, de viceconsul van de Verenigde Staten; Joseph-Ferdinand Toussaint uit Brussel, hoofdgriffier bij de rechtbank van het arrondissement Brussel; Jules Vautier uit Brussel, advocaat bij het Hof van Beroep te Brussel.

In een persnota van maart 1844 van de Algemene Raad werd verklaard dat Société belge-brésilienne de colonisation werd opgericht onder het beschermheerschap van H.M. de Koning der Belgen en de hoge bescherming van H.M. de Keizer van Brazilië, wat behoorlijk bezijden de waarheid was. De openbare inschrijving op aandelen werd op 28 maart 1844 geopend op het hoofdkantoor van de vennootschap in Antwerpen. Het is onbekend gebleven hoeveel aandelen de vennootschap uiteindelijk heeft verkocht. Ook is onbekend wanneer de vennootschap uiteindelijk is ontbonden.

04 - Sta CatharinaNa de expeditietocht in maart 1842 langs de twee rivieren in de Itajaí-vallei had Van Lede ervoor gekozen een kolonie te stichten bij Ilhota, het ‘een eilandje in de rivier’. De grond was geschikt voor landbouwdoeleinden en er konden delfstoffen worden gewonnen. Dus vroeg hij op 12 april 1842 officiële toestemming van het bestuur van de provincie Santa Catarina om hier een stuk bijna vierkant stuk van maar liefst 80 bij 80 km in concessie te krijgen. Alles ging voorspoedig, want op 10 augustus 1842 ontving hij in de toenmalige hoofdstad Rio de Janeiro een officieel ondertekend contract waarin hem de oprichting van een kolonie werd toegestaan. Het contract dat de grondconcessie moest bekrachtigen, stelde wel de voorwaarden dat Van Lede jaarlijks minimum 100 migranten zou vestigen in de kolonie en dat het vennootschap zou beschikken over een kapitaal van minsten zes miljoen frank. Ook zouden de Belgische migranten onderworpen worden aan de wetten van de plaatselijke samenleving en zouden hun kinderen de Braziliaanse nationaliteit verwerven.

Dat laatste was natuurlijk een streep door de geheime agenda van de overheid die de kolonie op termijn graag wilde laten uitbouwen tot een Belgische kolonie waarover Brazilië geen zeggenschap zou hebben. Bovendien werd Van Lede er steeds meer van verdacht puur uit te zijn op persoonlijk gewin. In België werd daarom in 1843 door wantrouwig geworden personen besloten zowel de Société de Commerce de Bruges als de Compagnie belgo-brésilienne de Colonisation te ontbinden. In Brussel gaf de Braziliaanse consul een negatief advies op het project en in Brazilië deed De Jaegher, de Belgisch zaakgelastigde in Rio van Janeiro, hetzelfde. Van Lede slaagde er echter met de steun van enkele Belgische ondernemers en van het koninklijke Hof vliegensvlug in om zijn Compagnie belgo-brésilienne de Colonisation nieuw leven in te blazen. Op 6 juli 1844 had Van Lede het project in de gewenste richting aangepast, maar nu weigerde de provincie Santa Catarina om de grond in concessie te geven. Dat was echt een probleem, want inmiddels was de aandelenverkoop namens de Société belge-brésilienne de colonisation al maanden aan de gang. Dus restte Van Lede weinig anders dan zelf maar grondaankopen te doen, zonder de steun van de Belgische overheid. Hij kocht eerst een stuk grond van 2.150 hectaren van Priester Rodrigues op een plaats die Prainha heet. Enkele maanden later, op 21 november 1844 verwierf hij een oppervlakte van 1.200 ha. van Dona Rita Luisa Aranha. Deze aankopen waren noodzakelijk want het eerste schip met Belgische emigranten was al op weg naar Brazilië. Op 2 januari 1845 zou hij nog en derde aankoop doen, 6.250 ha. land van luitenant-kolonel Henrique Flores.

Op 24 augustus 1844 vertrokken uit de haven van Oostende met het schip Jan Van Eyck tussen de 109 en 114 Belgische emigranten. Blijkbaar was de nood om met minimaal honderd man op pad te gaan, want tegen alle raadgevingen van Belgische instanties en van De Jaegher in nam hij toch mensen mee die geen landbouwer of houthakkers waren. Over het exacte aantal migranten spreken de bronnen elkaar tegen. De Standaerd van Vlaenderen meldde op 27 augustus in Brugge 111 man voor de reis waren ingescheept, maar l’Indépendance Belge” van een dag eerder Le Messager De Gand van27 augustus 1844 melden dat het 114 colons zijn. Het merendeel kwam uit West-Vlaanderen, maar er waren ook emigranten uit Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Brabant, Wallonië en zelfs vier Duitsers. Ze hadden een contract afgesloten om de gronden van Van Lede in Ilhota te bewerken tegen de betaling van 3 frank per werkdag.

De krant Diário do Rio de Janeiro meldde op 31 oktober 1844 dat in de haven van Rio de Janeiro 109 Belgische kolonisten waren aangekomen en dat tijdens de overtocht enkele mannen waren overleden. In Rio de Janeiro stond Van Lede het gezelschap op te wachten. Al in Rio de Janeiro verlieten enkele Belgen de groep, wellicht waren ze onderweg tot bezinning gekomen en besloten ze in de stad hun geluk te beproeven. Toen de rest van de groep aankwam in de haven van Desterro (het huidige Florinópolis, hoofdstad van de staat Santa Catarina) ontstond ver een ruzie tussen Van Lede en de Gentenaar Louis Christiaens, omdat de laatste er weinig voor voelde grond die niet zijn eigendom was voor een karig loontje te gaan bewerken. Het gevolg was dat nog eens zestien man besloot niet verder te reizen en zich te vestigen in het nabijgelegen São José. Op 24 november 1844 arriveerde Van Lede met zijn eerste groep van 90 migranten op het kleine eiland in de rivier Itajaí-Açu. De website Colonizacao Belga wist namen te achterhalen van de eerste groepen, waarvan enkele achternamen in het hedendaagse Santa Catarina nog steeds voorkomen: Fontaine, Denis Isler, Plettincks, Crabeels, Deprez, Van der Gucht, Walthez, Hollenvoert, De Vreker, Van Heicke, Christiaens, Veighe, de Waele, de Smedt, Beyts, Milcamps, Maebe, Van der Heyde, Plancke, Degand, Maes, de Sanders, Himpens, Devreker, Castelein, Van der Busche, Buelens, Heytens, Lebon, Brackeveld, Wismer, Gevaert, Van der Vrecken, Vilain, de Smet, Lecluyse, Mussche, Coucke, Busso, Verlinden, Devleeschower, De Rycke, Van Hamme, De Nys, de Gandt, Gillis, de Neve, Van Rie, Claeys, Opstaele, Ego, Schloppal, Sijs, Vanysere, Meuwens, Loens, Gregoire, Kamer, Van Daele, Hostyn, Van Steenhuyze, De Coninck, Houttekees, Neirinck, Lievens, Speckaert, Ranwez, De Vreese, Paul, Praet, Florimond, Kamer, Van Daele, Hostyn, De Vreese en Frederic.

De pas aangekomenen hakten een aantal bomen om en construeerden hiermee de eerste zestien houten huizen. Na overstromingen in 1880 en 1911 zou het eilandje geheel verdwijnen. Van Lede bleef zelf maar kort in Brazilië, hij verliet de kolonie in februari 1845 en was in mei 1845 veilig en wel terug naar België om er nooit meer terug te keren. In België werd hij in 1848 benoemd tot lid van de Vlaamse Provinciaalse Raad. Hij overleed in 1875 en schonk per testament zijn Braziliaanse bezittingen aan het Hospitaal van Brugge. Bij zijn vertrek in 1845 liet hij achter onder de leiding van Joseph Philipp Fontaine.

Op 28 juli 1845 kreeg de Belgische kolonie officiële erkenning nadat de Braziliaanse Kamer van Afgevaardigden het project toestemming gaf voor landbouwexploitatie. Er werden echter geen rechten op mijnbouw verleend. En dat was nu juist de financiële kurk waarop alles moest drijven. Het is misschien de oorzaak dat Van Lede zijn belangstelling verloor en nooit meer terugkeerde naar wat ooit het beloofde land was geweest. Op het moment van de erkenning waren de relaties tussen bestuurders en emigranten in de kolonie al erg vertroebeld en de onrust zou alleen maar toenemen. Onwetend wat hem in de tropen te wachten stond vertrok op 30 mei 1846 vanuit de haven van Antwerpen de boot l’Adèle dat de Gentenaar Pierre Van Loo had gecharterd om verse landbouwwerkkrachten oer te brengen. Ze vestigden zich in de buurt van de Belgische nederzetting in Ilhota.

04 - Chegada dos imigrantesHet dagelijkse leven bestond uit hard werk, aanpassingsmoeilijkheden en conflicten. Ze leerden vissen, jagen, bomen kappen, aardappelen, bonen, suikerriet en mandiok planten, huizen bouwen, molens bedienen om maniokmeel te malen en suiker te produceren. Door gebrekkige terreinkennis hadden ze echter geen benul van de regelmatige overstromingen van de rivier Itajaí, zodat niet zelden een oogst geheel werd vernield. Er was een chronisch gebrek aan levensmiddelen. Ook nieuw was de confrontatie met de vele wilde dieren en gevaarlijke slangen in hun werkgebied. Er waren ook vaak conflicten over de te lage vergoeding van de geleverde arbeid, want ingehuurde Braziliaanse werkkrachten ontvingen een hogere vergoeding.  Fontaine heerste als een ware tiran over ‘zijn’ kolonie. Opstandjes werden vaak gewelddadig door hem neergeslagen. Bovendien verkocht hij een groot deel van de bezittingen van de Compagnie. Door de geregelde opstanden die hiervan het gevolg waren, hadden de Belgen al snel de reputatie vechtersbazen en schurken te zijn. Heel wat kolonisten besloten op een gegeven moment terug te keren naar België of zich elders in Brazilië te vestigen. Onder deze omstandigheden besloot ook Joseph Philipp Fontaine in september 1847 om definitief terugkeren naar België en zich vestigen in Brugge.  Eerst verkocht hij echter de gronden van de Compagnie aan Duitse kolonisten en liet ‘zijn’ kolonisten met zo goed als niets achter. Voor zijn vertrek vernietigde hij de gehele koloniale correspondentie en alle documenten. Hij eiste verder dat de kolonisten schriftelijk verklaarden land en werktuigen te hebben ontvangen, ofwel goed te zijn achtergelaten. De directie werd overgedragen aan Gustave Lebon, die het echter ook snel opgaf. Er woonden toen nog maar 63 personen in de nederzetting, die niet meer hoefden te rekenen op hulp van de Belgische ambassade want ook de koninklijke belangstelling was geheel verdwenen. Uiteindelijk verhuisden veel kolonisten naar Duitse en Italiaanse kolonies, die vruchtbaardere gronden en minder overstromingen hadden. Later aangekomen Belgische kolonisten trokken rechtstreeks door naar deze Duitse en Italiaanse kolonies.

Door het harde werken van de achtergebleven kolonisten bleef de nederzetting overeind. De rust werd in 1875 echter verstoord toen de ‘Commissie van Burgerlijke Godshuizen’ van Brugge, door Van Lede bij zijn overlijden aangewezen als erfgenaam, beweerde eigenaar te zijn van de grond. Ze werd hierin ondersteund door Henry Schutel, de Belgische consul in Desterro, die van Van Lede een volmacht had gekregen om te onderhandelen over de verkoop van enkele terreinen. Toen de Belgische landmeter Van Dale in 1889 begon met het opmeten van het land, verdreven ruim tachtig gewapende inwoners van Ilhota en de omliggende gebieden hem en vernielden zijn instrumenten. Uiteindelijk sprak het Belgische ministerie zich uit ten voordele van de kolonisten en werd de zaak gesloten.

Er bleef uiteindelijk zo goed als niets over van de Belgische kolonie. Het gebied werd verschillende keren getroffen door overstromingen Bij de zware overstroming in 1911 bleef de in 1845 door Van Lede gebouwde kerk nog overeind, maar ging bij een overstroming in 1925 alsnog ten onder. Er zijn weinig zichtbare sporen overgebleven. Sommige straatnamen hebben Belgische namen, er zijn nog bewoners met een Belgische achternaam en de kleuren van de Belgische vlag en het jaar 1845 werden opgenomen in het blazoen van Ilhota. Af en toe wordt een Expo Belga georganiseerd met aandacht voor de cultuur, gastronomie en tradities van België.

Dit item was geplaatst door Muis.