AUSSENKAMP 5 – BOIZENBURG

BoizenburgBoizenburg/Elbe is de meest westelijke stad van Mecklenburg, gelegen op het drielandenpunt van Nedersaksen en Sleeswijk-Holstein. Hier stroomt de Boize in de Sude, waarna goede een kilometer verder de Sude in de Elbe uitkomt. De stad wordt nu weer gerekend tot de ‘Metropolregion Hamburg’, waarbij het traditioneel behoorde. In de naoorlogse jaren lag het echter in de DDR en liep de grens precies langs het plaatsje. Een enorme wachttoren iets ten zuiden van Boizenburg herinnert nog aan die tijd en bij het Grenzmuseum Leisterförde, iets ten noorden van Boizenburg, is op originele grootte een stukje van de voormalige muur op de paar kilometer tussen de gehuchten Leisterförde en Fortkrug nagebouwd. Bij binnenkomst van Boizenburg vanuit de richting Hamburg over de voormalige snelweg 5 staan nog twee gebouwen van de voormalige transitcontrolepost 4, waar DDR-volkspolitieagenten van 1973 tot 1990 het autoverkeer richting de grens controleerden en het grensgebied in de gaten hielden. Met een geluidsinstallatie in de toren wordt het leven in het verboden gebied nagebootst, in bijzonder bij ontsnapping en gedwongen deportatie. Vlak bij deze torens staat ook een barak, die getuigt van het voormalige subkamp van concentratiekamp Neuengamme. Het is het enige gebouw dat van het voormalige kamp is overgebleven.

Sinds het begin van de jaren veertig stond op de Elbberg, een punt met een mooi uitzicht op het samenstromen van Boize, Sude en Elbe, al een kazernekamp voor krijgsgevangenen, gastarbeiders en dwangarbeiders. Die werkten daar voor Elbewerft Boizenburg, een scheepswerf voor de bouw van binnenvaartschepen en kleine zeeschepen. Het bedrijf ontving vanaf 1933 een groot aantal bewapeningscontracten. Er waren af ​​en toe conflicten tussen de NSDAP en hoofdaandeelhouder Siegfried Mahr, die erop stond twee joodse werknemers in dienst te nemen. In 1938 werd Mahr op het treinstation Hagenow-Land door de Gestapo gearresteerd wegens vermeende belastingontduiking. Hij kreeg drie maanden gevangenisstraf en pleegde op 12 september 1938 zelfmoord. Het bedrijf werd daarna overgenomen een van de firma’s van de bankier Carlo Z. Thomsen (1860-1941), wiens zoon Hans Thomsen (1897-1968) tot het eind van de oorlog carrière had in de Duitse diplomatieke dienst en nog in een van de Neurenberger processen terecht stond. De scheepswerf had vanaf dat moment de weinig flitsende naam Thomsen & Co, Werft, Fahrzeug- und Maschinenfabrik GmbH. Onder leiding van Oswald Thomsen en manager Heinrich Vaessen werd de scheepswerf een pure wapenfabriek, die onder meer rompsegmenten produceerde voor onderzeeërs  in de type VII-klasse, vleugels voor Focke-Wulf gevechtsvliegtuigen en op de einde van de oorlog voor bemande torpedo’s. Men leverde ook 300 aanvalsboten, 600 M-boten, 1000 pontons en 20 grotere landingsvaartuigen. Vanaf het begin van de oorlog werkte voor de scheepswerf enkele honderden dwangarbeiders uit de Sovjet-Unie, Polen, Frankrijk, België en Nederland. Ze woonden in eigen kampen op de Elbberg voor gastarbeiders en dwangarbeiders, al zal het aantal gastarbeiders zeer minimaal zijn geweest. Tegen het einde van de oorlog was het personeelsbestand van de scheepswerf gestegen tot 1.800 man, van wie de meerderheid dwangarbeiders waren. Op 29 april 1944 ontving het wapenbedrijf in Berlijn op de jaarlijkse bijeenkomst van de Reichsarbeitskammer de onderscheiding van Kriegsverdienstkreuz.

Boizenburg 2In het voorjaar van 1944 werd bekeken of dit kampje kon worden uitgebreid om meer gevangenen te huisvesten. In de vroege zomer van 1944 werd hier het subkamp Boizenburg gebouwd, dat bestond uit vier houten accommodatiebarakken, een stevige keukenbarak, een wasbarak en kleine houten bijgebouwen (ziekenhuis, administratie) en een uitkijktoren. In augustus 1944 werden vierhonderd gezonde joodse vrouwen hier ondergebracht. De meeste kwamen uit Hongarije, maar er waren ook enkelen bij uit Roemenië en Tsjechoslowakije. Zij waren eerder dat jaar in Hongarije uit hun geboortesteden en – dorpjes verdreven, eerst in verschillende getto’s opgesloten en daarna op transport gezet naar het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. In augustus 1944 kwamen aan in Boizenburg, na een transport onder onmenselijke omstandigheden dat drie dagen duurde. De vrouwen en jonge meisjes hadden drie dagen lang amper voedsel en water gekregen. De vrouwen werden direct na aankomst aan het werk gezet voor de scheepswerf. Ze werkten sGedenksteen KZ Boizenburgamen met krijgsgevangenen en burgerarbeiders in ploegendiensten van twaalf uur, ook ’s nachts, voor het produceren van onderdelen voor vliegtuigen en oorlogsschepen. Dat omvatte ook las- en boorwerkzaamheden omvatte, dat door de ondervoede vrouwen zonder geschikte beschermende kleding moest worden verricht. Ze liepen dus vaak ernstige verwondingen op. Bovendien werden ze voortdurend blootgesteld aan intimidatie en mishandeling door de veelal vrouwelijke SS-bewakers.

Op 8 maart 1945 waren er nog 399 gevangenen in het kamp. Op dat moment werd het werk bij Thomsen GmbH stopgezet vanwege de steeds veelvuldigere geallieerde luchtaanvallen. De gevangenen werden toen ingezet om de bomschade te herstellen van de laagvliegende aanvallen op de haven van Boizenburg en de industriële installaties. Vanwege de snel oprukkende frontlinie werd het kamp in de vroege ochtenduren van 28 april 1945 door de SS ontruimd. Dit betekende deportatie of massamoord op de gevangenen voordat de geallieerde troepen het kampgebied bereikten. De SS dreef de vrouwen richting concentratiekamp Neustadt-Glewe , een subkamp van concentratiekamp Ravensbrück. Daar werd hun echter de toegang geweigerd uit angst voor een uitbraak van tyfus, zodat ze moesten doorlopen naar concentratiekamp Wöbbelin. Uiteindelijk werd de groep op 2 mei 1945 bij Groß Laasch bevrijd door een eenheid van de 82nd US Airborne Division.

Na de oorlog werd één SS-bewaker uit het kamp Boizenburg gearresteerd en in 1948 tot gevangenisstraf veroordeeld. Er is nooit achterhaald wie nu eigenlijk verantwoordelijk is geweest voor de leiding van het vrouwensubkamp Boizenburg. Na de oorlog werd het kampcomplex gebruikt als onderkomen voor oorlogsvluchtelingen en ontheemden. In 1956 werden de houten kazernes gesloopt. De enorme keukenkelder werd gespaard en werd als opslagruimte gebruikt door de scheepswerf VEB Elbe-Werft Boizenburg, zoals het staatsbedrijf na de onteigening van de vorige scheepswerfeigenaar in januari 1947 heette. Op 3 oktober 1969 werd bij het voormalige concentratiekamp het monument ingehuldigd, dat was ontworpen door de voormalige burgemeester en kunstenP.M.Hesselmanaar Günther Zecher (1929–2013) van Boizenburg. In de negentiger jaren kreeg de in originele staat verkerende keukenbarak de monumentenstatus. Sinds 2000 is op het voormalige kampterrein het Elbbergmuseum Boizenburg gevestigd met een permanente tentoonstel-ling over het subkamp van het concentratiekamp.

Het is niet bekend hoeveel Nederlandse dwangarbeiders in het kamp hebben verbleven, noch waaruit hun werkzaamheden bestonden. Zeker is in elk geval dat in het concentratiekamp Boizenburg drie Nederlanders om hert leven zijn gekomen. Paulus Maria Hesselman (Schoten, 27 april 1920 – Boizenburg, 23 april 1945) was vanwege het ontduiken van de Arbeitseinsatz op 8 december 1943 terechtgekomen in Kamp Amersfoort. Verder is van hem slechts bekend dat hij al op 14 december 1943 op transport werd gezet. Het meest waarschijnlijk is dat hij terechtkwam in het concentratiekamp Neuengamme. Op de Duitse overlijdensakte wHTTPS_~1erd vermeld dat hij op 23 april 1945 in Boizenburg om het leven kwam ‘durch Feindeinwirkung’ ofwel door artillerievuur van geallieerden troepen. Hij was toen 24 jaar oud. Paul Hesselman werd later herbegraven op het Nationaal Ereveld Loenen. Op 15 april 1945 vond het enige bombardement op Boizenburg plaats, waarbij 24 dwangarbeiders om het leven kwamen. Daaronder waren Aart Zwets (Werkendam, 29 juli 1923 – Boizenburg, 14 april 1945) en Johannes Petrus Verbraak (Roosendaal, 7 januari 1922 – Boizenburg, 15 april 1945), die beide vanwege het ontduiken van de Arbeitseinsatz waren opgepakt, respectievelijk 21 jaar en 23 jaar oud. Het is overigens bepaald slordig dat de website Oorlogsbronnen vijf Nederlandse slachtoffers vermeldt, waarbij men blijkbaar niet in de gaten had dat Paulus Messelman en Johannes Verbraak dezelfde personen waren als Paulus Maria Hesselman en Johannes Petrus Verbraak.

Dit item was geplaatst door Muis.