NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN – 02
.
NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN
DOOR DR. A. ALETRINO
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1916
VOORREDE (2e deel)
Nergens behalve in Engeland, waar de verbeelding, en nu al de volksrechtvaardigheid schrijft Cahuet verder, ‘onder de indruk waren, heeft het nieuws van de dood van de keizer de impact gehad die we vandaag de dag zouden veronderstellen. De keizerlijke legende was nog niet geboren. Hij miste het perspectief van de geschiedenis, en al in juli 1821 kon een Engelse notabel, Lord Mac Kintosh, geciteerd door Lord Brougham, terecht concluderen: ‘Welke emotie zou deze gebeurtenis negen jaar geleden hebben opgeroepen en welke emotie zal deze meer oproepen over honderdnegen jaar vanaf nu.’
Hoe meer jaren er echter na zijn dood voorbij gingen, des te grooter werd de belangstelling in het leven en de daden-van hem, die eenmaal over bijna geheel Europa had geregeerd, die bij zijn leven de aandacht van alle beschaafde en zelfs van zoovele onbeschaafde volken op zich gevestigd heeft gehouden en wiens naam bijna over de heele wereld bekend was. Zeker, de omstandigheden hebben er toe meegewerkt, dat – kort na zijn dood – de belangstelling in zijn persoonlijkheid zoo klein kon zijn en dat deze pas een halve eeuw later tot de hoogte is gestegen, waartoe zij in de laatste jaren der vorige eeuw is gegroeid en waaruit zij, nu er bijna een eeuw na zijn heengaan is verloopen, nog steeds groeiende is. Wél had de geneesheer Warden in 1816 zijn brieven van St. Helena in het licht gegeven en Gourgaud in 1821 zijn “Manuscrit de Sainte-Hélène,” doch deze hadden niet den indruk gemaakt, die de schrijvers er van hadden verwacht. Wèl waren zijn tragisch einde en de mishandelingen waaraan hij gedurende zijn gevangenschap had bloot gestaan, door het werk van O’Meara “Napoleon in exile or avoice from St. Helena“, in 1822 ; door dat van Antommarchi, “Les derniers moments de Napoléon” in 1823: door het Mémorial van Las Cases, in 1824, verhaald; wél hadden het werk van un ancien officier supérieur “Napoléon et la grande armée” in 1822 ; dat van den comte de Ségur “l’Histoire de Napoléon et de la grande armée pendant l’année 1812,” in 1824 verschenen; de “Mémoires pour servir á l’histoire de France sous Napoléon” van Gourgaud en de Montholon, in 1823, zijn groote daden op nieuw onder de aandacht van de menschen gebracht; de herinnering echter aan het leed, dat de oorlogen tijdens het keizerrijk over de menschen had getreurd en waarvan men hem voornamelijk de schuld gaf, was nog te versch en overheerschte nog te veel, dan dat daarnaast de erkenning van zijn grootheid een plaats kon vinden. En daarbij leefden er nog te veel tijdgenoten dan dat zij – die hun persoonlijke ondervinding en hun mémoires hadden te boek gesteld – die op dat tijdstip reeds het licht wilden doen zien. Later, toen Thiers zijn beroemd werk, “Histoire du consulat et de l’empire” had uitgegeven, wilde of durfde niemand zijn krachten aan hetzelfde onderwerp beproeven of den arbeid van Thiers verbeteren omdat zoowel critici als historici van meening waren – zóó sterk waren de naam en het ove
rwicht van den schrijver – dat hij het onderwerp had uitgeput en dat er niets meer te doen was overgebleven. De literatuurstroom, die er na het werk van Thiers is opgekomen, bewijst het tegendeel! Toch, niettegen-staande alles wat na het werk van Thiers het licht heeft gezien, blijft deze de classieke historie-schrijver van Napoleon.
En weer later, na 1873, toen de Mémoires van den comte de Ségur, die de geschiedenis van het geheele Napoleontische tijdperk omvatten, na den dood van den schrijver werden uitgegeven, was de sympathie voor de dynastie der Napoleons en voor het eerste keizerrijk, ten gevolge van den ondergang van het tweede, te klein dan dat men het de moeite waard achtte er zijn aandacht aan te schenken. Er moesten nog een vijftien of twintig jaar voorbijgaan, vóór de tegenzin of ten minste de onverschilligheid, die men voor den naam der Napoleons koesterde, plaats zou maken voor de graagte, waarmee men naar de mémoires, zoowel van militairen als van diplomaten en anderen greep, die in de laatste helft van de 19de eeuw van alle kanten als om strijd te voorschijn werden gebracht; vóór de onverschilligheid zou veranderen in de groote belangstelling en weetgierigheid naar alles, tot zelfs in de kleinste bijzonderheden, wat op het bestaan van den grooten Keizer betrekking had. Welke redenen er ten grondslag liggen aan die omkeering, het is een feit, dat de werken, betrekking hebbend op het eerste keizerrijk en op Napoleon den Eerste in de laatste jaren zoodanig in aantal zijn toegenomen, dat het nu pas doenlijk is geworden zich een goed en zuiver denkbeeld te vormen over hem, – en dat nog niet eens ; telkens, om zoo te zeggen, verschijnen er documenten, waardoor ons oordeel gewijzigd en veranderd wordt – over hem, wiens wedergade ter nauwernood bij een twee of drietal voorbeelden in de wereldgeschiedenis gevonden kan worden, een oordeel niet slechts over zijn eigenschappen als veldheer of politicus, maar ook – wat voor ons gewone menschen van meer belang is – over zijn psychische persoonlijkheid, over den mensch die hoog boven zijn medemensch heeft uitgeblonken en wiens naam zal blijven doorklanken tot het einde der eeuwen!
Zeker, de omstandigheden hebben meegewerkt! Maar toch, wanneer de vermoedens, die ik heb geuit – want meer dan vermoedens durf ik de door mij aangevoerde argumenten niet noemen – zouden blijken ten eenenmale van allen grond ontbloot te zijn, het feit is niet te loochenen, dat, ik herhaal het, met Napoleon het omgekeerde heeft plaats gehad als met het meerendeel van zijn gelijken in de samenleving. Zoo ooit, dan kan men op hem de reeds zoo dikwijls gebruikte en al zoo lang herhaalde vergelijking toepassen, namelijk, dat men alleen op een afstand een goed begrip der hoogte van een monument kan krijgen. Want als een monument stak Hij uit boven zijn tijdgenooten niet alleen, maar ook boven hen, die vóór Hem zijn geweest en boven hen die na Hem zijn gekomen. Tot op dezen dag is er, na Hem, geen enkel Europeesch vorst geweest, die zich in groote met Hem heeft kunnen meten of die Hem heeft kunnen evenaarden; na Zijn dood heeft, tot den huidigen dag geen vorstenhuis in Europa een persoonlijkheid voortgebracht, die in Zijn schaduw zou kunnen staan. Hij is de grootste onder de grooten geweest! Om zich een goede voorstelling van Napoleon, en zich een goed begrip van zijn karakter te vormen, moet men het werk van meer dan één schrijver lezen, moet men niet vasthouden aan wat slechts één schrijver van hem zegt. Een goede waarschuwing te dien opzichte zijn de Mémoires van Mme de Rémusat, waaruit Taine voornamelijk zijn gedeelte over Napoleon in zijn “Origines de la France contemporaine” heeft geput – die niet anders doet dan, met kwasi zoetsappige betuigingen van bewondering, liefde en betreuren, dat Napoleon niet anders is dan hij is en zooals zij hem zoo graag zou willen zien, dan voortdurend kwaad te spreken en al zijn daden in een minder gunstig daglicht stellen. Wanneer men de oorzaken weet, waarom en waardoor deze vervelende grootmoeder zulk een slechte beoordeeling van Napoleon geeft, leest men haar Mémoires – hoe belangrijk zij overigens ook zijn – met een geheel ander gevoel. Dat niet één schrijver alléén een goede blik op hem kon hebben, is zeer goed te begrijpen. Daarvoor is Hij, gedurende zijn leven, nu eens te veel het voorwerp van te groote vereering, dan weer van groote verachting geweest. En zelf zijn nagedachtenis verdeelt de menschen nog steeds in twee kampen, die beide geneigd zijn om te overdrijven, het eene ten goede, het andere ten slechte; het eene, dat alles, waaraan zijn naam is verbonden, hemelhoog prijst en verheft en alles wat schade aan zijn renommée zou kunnen doen, willekeurig over het hoofd ziet of ten goede verwringt; het andere, dat alles wat met hem in verband staat – soms zelfs tegen beter weten in – naar beneden haalt en ten kwade verandert. Het is alleen mogelijk zich een goed oordeel te vormen, wanneer men het werk van zijn vóór- als dat van zijn tegenstanders leest, waarbij men echter tot de merkwaardige ontdekking komt, dat men – zooals Arthur Lévy in de voorrede van zijn “Napoléon intime” zegt – “kan vijftien, twintig, soms dertig gunstige getuigenissen tegen een kwaadwillige inschatting terugbrengen”!
Zelfs wanneer men hem naar een anderen maatstaf meet dan men ieder ander aanlegt, komt men tot de slotsom – al was Hij een der grootsten, al was Hij een uitzondering, al stond Hij ver buiten de menschen – dat Hij noch een god noch een monster was, maar dat Hij – mensch als ieder mensch – zoowel goede als slechte eigenschappen, dat Hij, evengoed als iedereen, zijn fouten had. Maar zijn fouten lijken grooter, omdat Hij zelf een groote was en omdat zij – daargelaten nog het spijtig verdriet, dat men voelt, wijl men gedwongen is ze te erkennen, waardoor zij ook een grooter afmeting aannemen – door zijn geweldige, buitengewone en bewonderingswaardige eigenschappen scherper naar voren komen. Zeker heeft Hij zijn fouten gehad! Ware dit niet het geval, had Hij nooit verkeerdheden gedaan, zooals iedereen ze in zijn leven doet, Hij zou een bovennatuurlijk wezen zijn geweest, een van die verschijnselen, zooals de verbeelding der volken ze schept, die nog een kindsheid, noch een jeugd, noch een rijpen leeftijd hebben, en die, gedurende hun verblijf op aarde, vervullen wat hen door een hoogere godheid wordt opgedragen of is opgelegd te doen. Alleen toch van een god mag men verwachten, dat hij zóó ver boven de menschen staat, dat hij geen der menschelijke passies deelt en nooit de gevoelens voelt, nooit gehoorzaamt aan de drijfveeren, die iedere menschelijke ziel bewegen. Napoleon mag – zooals soms beweerd wordt – gezegd hebben: “Ik ben de eerste van mijn ras“. Hij was en bleef aan zijn ras verbonden door de banden van erfelijkheid en atavisme, waarvan Hij zich – evenmin als ieder mensch – heeft kunnen losmaken. Aan dat ras, aan die erfelijkheid had hij zijn goede eigenschappen, zijn genialiteit te danken, evengoed als zijn slechte e
igenschappen en zijn fouten er hun oorsprong in vinden. Hij was een mensch, maar een merkwaardig mensch! Merkwaardig zoowel in zijn uiterlijke verschijning als in zijn voelen, zijn denken, zijn doen. Zoo iemand, dan was hij moeilijk te doorgronden ten gevolge der veelheid en de verschillendheid van zijn karaktertrekken ; zoo iemand, dan kan hij onmogelijk naar één enkele uiting, naar één enkele daad, naar één enkel gevoel worden beoordeeld, omdat zijn uitingen en zijn daden zoo dikwijls met elkaar In tegenspraak waren en zijn uitspraken en gevoelens zoo dikwijls en zooveel van die, welke Hij op een ander tijdstip en onder andere omstandigheden had geuit, verschilden.
Zijn uiterlijk! Hoe kon het niet veranderen naar gelang der omstandigheden! Hoe kon niet het was-matte gezicht met de hard-marmeren trekken verhelderen tot een lichtende heerlijkheid, wanneer zijn eigenaardige glimlach rondom zijn lippen kleurde! Heine zegt daarvan: “Het gezicht had ook de kleur die we aantreffen in de marmeren hoofden van Grieken en Romeinen, de gelaatstrekken waren ook nobel afgemeten zoals die van de Ouden, en op dit gezicht stond geschreven: Je zult geen goden hebben behalve ik. Een glimlach die elk hart verwarmde en kalmeerde zweefde rond de lippen – en toch wist je dat deze lippen alleen maar hoefden te fluiten – et la Prusse n’existait plus – deze lippen hoefden alleen maar te fluiten – en de hele geestelijkheid had gepeild – Deze lippen hoefde alleen maar te fluiten – en het hele Heilige Roomse Rijk danste. En deze lippen glimlachten en het oog glimlachte – Het was een oog, helder als de lucht, het kon de harten van mensen lezen…” En Kielland, in zijn “Around Napoleon”: “Hij kon waarschijnlijk niet lachen. Maar er wordt gezegd dat een goedbedoelde glimlach van Hem wonden kan genezen en de persoon op wie deze gericht was, voor Hem door het vuur kan laten gaan… Iedereen heeft getuigd dat Hij de meest wonderbaarlijke glimlach had.”…
Was het dezelfde man, hij die – wanneer het er op aan kwam zijn onverzettelIjken wil door te drijven, om het doel te bereiken, dat hij zich eenmaal had voorgesteld – met één enkel handgebaar honderden en honderden menschen in den dood joeg en hij, die – toen iedereen, bij den terugtocht uit Smolensk, Ney verloren waande – vier dagen te Orcha, met gevaar van zijn leven, op dezen wachten bleef en bij de tijding, dat Ney in aantocht was, van vreugde opsprong en uitriep:
“Ik zou driehonderd miljoen uit mijn vermogen hebben gegeven om het verlies van zo iemand goed te maken”; was het dezelfde man, hij die – sprekend over den dood van den Duc d’Enghien – tot Gourgaud zeide: “Wat is een mens eigenlijk” en die, toen op een wandelrit op St. Helena zijn chasseur Ali met zijn paard in een moeras was gezakt telkens en telkens – zelfs nadat man en paard weer op den vasten grond waren geholpen, maar achter waren gebleven – ongerust over dit uitblijven, naar hem informeerde en niet eer gerust was, vóór hij hem gezond en wel te Longwood terug vond; was hij éénzelfde persoon, hij die strikt eerlijk en betrouwbaar was – iets wat zelfs zijn vijanden van hem erkennen – die een onoverwinnelijke afkeer had tegen valschheid, die zich, bijvoorbeeld in sterk afkeurende woorden uitliet over het gedrag van Ney, omdat deze zijn woord had gebroken, al was hem dit dan ook ten goede gekomen, en over het verraad, waarvan Pichegru het slachtoffer was geworden, al was dit verraad ook in zijn voordeel geweest, en hij, die er niet tegen opzag om – wanneer hij trik trak, reversie, of vingt et un speelde – te tricheeren, om een paar Louis d’or te winnen, al gaf hij het gewonnen geld dan ook met royale hand terug; was het dezelfde persoon, hij die met nooit berekenende largesse het geld uit zijn cassette privée rond zich strooide, die indertijd, toen Frankrijk het noodig had, vier honderd millioen uit zijn privé bezit eenvoudig aan het land gaf en die tevens als een klein burgermannetje de rekeningen van zijn huishouding napluisde en aanmerking maakte, wanneer er te veel van dit of van dat artikel werd gebruikt en aandrong, dat op sommige dingen moest bezuinigd worden; is dat de man geweest, voor wien heel Europa beefde, voor wien iedereen trilde, wanneer hij, om zoo te zeggen, slechts even zijn wenkbrauwen fronsde, omdat hij over iets ontevreden was en hij die zich de plagerijen van de dochters van Balcombe lachend liet welgevallen, er niet boos om werd, wanneer zij hem door hun hond van boven tot onder lieten nat schudden en er niets van zeide, wanneer zij hem, onder het brieven schrijven gesmolten lak op zijn vingers lieten storten, zijn papieren in de war maakten of er mee aan den loop gingen; was het een en dezelfde persoon, hij die zich in zijn eigenaardige stugheid ver van iedereen verwijderd hield, die den naam had van streng en onvriendelijk te zijn, die gevoelloos en liefdeloos heette, die er plezier in zou hebben gehad om kinderen te plagen en pijn te doen en hij van wien Frémeaux vertelt, “we waren zeer verrast toen Betsy Balcombe in 1843 haar herinneringen publiceerde, toen we daar de keizer aantroffen – altijd streng, volgens de algemeen aanvaarde ideeën ongenaakbaar, snel zijn geduld verliezend – zo bekwaam bij gelegenheid van zachtheid, van neerbuigendheid en uithoudingsvermogen. Andere memoires, die op hun beurt zijn gepubliceerd, hebben alle zelfgenoegzame tederheid en natuurlijkheid van Napoleon tegenover zijn zoon onthuld: hoe hij in de Tuilerieën de koning van Rome in zijn kabinet bracht, hem in zijn armen wiegde en hem met kussen bedekte, en rolde met hem over het tapijt, hoe hij hem, zittend aan zijn bureau, op zijn knieën hield en hem – zonder ooit de geringste stemming te tonen, volgens Baron de Méneval – hem op zijn kaarten twintig keer de gekleurde spelden liet storen waarmee hij bereidde en markeerde zijn slimme combinaties, een historicus liet hem zien met neefjes en nichtjes, met kleintjes die bij Briars niets voor hem waren, ondanks en misschien wel dankzij haar fouten, is Betsy de favoriet van de keizer, maar hij is ook erg goed voor haar zus Jane, een minder turbulente oudste, en voor twee jongere broers van vijf en zeven jaar oud. Deze peuters speelden met zijn versieringen: vaak knipte hij, om ze tevreden te stellen, het lint door en gaf ze aan hen. Hij blies ballonnen voor hen op, hij stelde zich een karretje voor, waarop, tot hun grote vreugde, een niet-verzonden team ratten werd geplaatst. Elke keer dat hij terugkwam, lichtte zijn gezicht op met een glimlach. gelukkig de jeugd die hem omringde. En de dag dat Napoleon, niet zonder spijt, Briars moest verlaten, was het hele huis in tranen.”
Nogmaals, om zich een goed beeld te vormen, om een zuivere indruk te krijgen van de persoonlijkheid, van het karakter, van de psyche van Napoleon, moet men meer dan één of twee boeken over hem lezen, moet men meer dan een paar werken aan hem gewijd, bestudeeren. Dan pas is het mogelijk – en het moeten, ik herhaal het, zoowel de werken van voor- als van tegenstanders zijn – zich eenigszins in te voelen in de zóó gecompliceerde ziel van hem, die de grootste onder de wereldgrooten is geweest!
Natuurlijk heeft zich, na zijn dood, de legende van zijn nagedachtenis meester gemaakt en werd er rondgestrooid en door velen geloofd, dat hij nog niet was gestorven. Het verhaal ging, dat niet hij, maar dat een dubbelganger van hem – indertijd, met zijn toestemming, door Fouché opgespoord, om dien wanneer het noodig mocht zijn en de omstandigheden het mochten eischen, in plaats van hem te gebruiken, naar St. Helena was overgebracht. Napoleon zelf zou zich in Verona als brillenslijper hebben gevestigd. Na een paar jaar daar te zijn gebleven, zou hij zijn vertrokken, nadat hij aan zijn buurman, met wien hij op een goeden voet leefde, een brief had gegeven, om dien – wanneer hij niet binnen een zekeren tijd terug zou zijn gekomen – aan den koning van Frankrijk te doen toekomen. Napoleon was niet terug gekomen en zijn buurman had aan de opdracht voldaan. Later zou gebleken zijn, dat Napoleon niet langer aan zijn vaderlijk gevoel had kunnen weerstand bieden en aan het verlangen om zijn zoon te zien had toegegeven en dat hij naar Schoenbrunn was vertrokken, waar hij, juist op het oogenblik, dat hij het park was binnen gedrongen, door den schildwacht was dood geschoten.
Maar onder zijn vroegere getrouwen, onder zijn soldaten van eertijds, onder de oude soldaten op demi-solde, onder hen, die hem hadden liefgehad en die hem hadden bewonderd, bleef nog lang de naieve legende voortleven over Waterloo: “Toen riep de keizer maarschalk Ney bijeen, degene die Lodewijk XVIII had vermoord; hij zei tegen hem: ‘Prins, je gaat mijn oude garde overnemen en je gaat de Engelsen verpletteren.’ De maarschalk antwoordde: “Ja, Sire.” Hij galoppeerde en zei tegen de bewaker: “Vooruit, en lang leve de keizer!” Toen vertrok de bewaker lachend met haar wapen in haar arm om de Engelsen te bewijzen dat ze niet bang was. De twee legers stopten met vechten en applaudisseerden, het was fantastisch! Toen de bewaker binnen bereik van de vijand was, stopte hij en beet in zijn patronen om zijn geweren te laden. Er zat geen poeder in de patronen, alleen geluid. Het was Bourmont, de verrader Bourmont, die, voordat hij het campagneplan aan de koning van Engeland overhandigde, verborgen in een naburige boerderij, het poeder uit de patronen had verwijderd en vervangen door zemelen of as. Dit is de reden waarom we verslagen werden, het is omdat we verraden werden; zonder dit zouden we overwinnen. De bewaker riep: “Verraad, verraad!” en bleef vooruitgaan, omdat ze niet had kunnen stoppen, ook al had ze dat gewild. De Engelsen brachten hun belegeringsartillerie naar voren; de bewaker, nog steeds met zijn wapen in zijn arm, zei: “de bewaker sterft, hij geeft zich niet over.” Ze stierf volledig; de plaats waar ze stierf heet Mont-Saint-Jean. de keizer begon te huilen en zei: “Vaarwel mijn dapperen!” Toen gebeurde er een wonder. Een adelaar die boven het slagveld vloog, viel dood neer aan de voeten van de keizer. We begrepen dat alles voorbij was!
En men vertelde elkaar, geheimzinnig fluisterend: “Het is hun opdracht om de mensen te vertellen dat de keizer dood is. Ah! Nou ja, dood! Het is duidelijk dat ze je niet kennen. De kwestie is dat zijn vrienden hem alleen lieten in de woestijn, om een profetie over hem te vervullen en dit is wat waar is als het evangelie, omdat ik vergat je te leren dat de naam van Napoleon de leeuw van de woestijn betekent. De dingen die je over de keizer zult horen zeggen, zijn onzin die geen menselijke vorm heeft, omdat hij, zie je, niet het kind is van een vrouw aan wie God het recht zou hebben gegeven om haar naam in het rood te schrijven zoals hij de zijne schreef op aarde, wie zal het zich altijd herinneren! Lang leve Napoleon!”
Niet slechts over zijn leven, maar ook over zijn dood is in de laatste jaren een ander licht komen schijnen door den arbeid van verschillende onderzoekers, Masson schreef: “Napoléon à Sainte-Hélène” en zijn grooter werk “Autour de Sainte-Hélène“; Frémeaux zocht in de documenten, die in het Britsch museum worden bewaard en bracht daaruit een aantal nieuwe feiten aan den dag, neergelegd in zijn beroemde boeken: “Les derniers jours de l’Empereur“, “Napoléon prisonnier” en “Dans la chambre de Napoléon mourant;” brieven, en bescheiden van den baron Sturmer, den commissaris van Oostenrijk op St. Helena aan Metternich gericht, hebben het licht gezien, evenals die van Balmain, den commissaris ‘van Rusland, aan zijn regeering geschreven, Lord Roseberry schreef: “The last phase“, om van zooveel geschriften niet te spreken, die of door de schrijvers zelf, of door de zorgen van anderen in het licht zijn gegeven, Uit al deze werken kan men zien, op welke wijze de Engelsche regeering tegen Napoleon is opgetreden met en door haar handlanger Hudson Lowe ; welke kwellingen zij hem heeft doen ondergaan; hoe men hem heeft mishandeld door hem de geneesheeren, in wien hij vertrouwen had, te ontnemen en hem maanden lang zonder geneeskundige hulp te laten. En tevens kan men er uit leeren, van welke zielehoogheid Napoleon blijken heeft gegeven en hoe hij in de grootste en pijnlijkste tegenspoed, die een mensch kan treffen, de grootheid heeft bewaard, die hij in tijden van voorspoed heeft getoond! Zijn laatste levensjaren zijn niet de minst belangwekkende van zijn bestaan geweest!

