OLYMPISCHE SPELEN ANTWERPEN 1920
In 1920 stond bij de Olympische Spelen in Antwerpen voor de tweede maal het onderdeel Kunstwedstrijden op het programma. Opnieuw met dezelfde vijf onderdelen Architectuur, Literatuur, Muziek, Schilderen en Beeldhouwen, maar men had er nu blijkbaar iets meer werk van gemaakt. In Stockholm 1912 waren slechts vijf gouden medailles en één zilveren medaille uitgereikt, de overige negen medailles werden niet toegekend. In Antwerpen werden twaalf medailles toegekend: drie gouden, vijf zilveren en drie bronzen. Daarvan kwamen vijf medailles terecht bij Belgische inzendingen, en dat hoge aantal zal wel niet helemaal toevallig zijn geweest.
In het officiële rapport van het organiserende Olympisch Comité, een getypte exemplaar dat pas enkele jaren na het toernooi uitkwam, werd maar amper aandacht aan de kunstwedstrijden besteed en de paar alinea’s bevatte ook nog wat foutjes. Zo werd het laatste deel van de achternaam van de Noorse winnaar van de zilveren architectuur-medaille Holger Sinding-Larsen (1869-1938) verbasterd tot ‘Parsen’. Zijn winnende ontwerp ‘Project pour une Ecole de Gymnastique’ is niet meer te achterhalen. Ook de literaire prijswinnende werken zijn niet meer traceerbaar. De Italiaan Raniero Nicolai (1893-1958) had klassieke literatuur gestudeerd en was in de Eerste Wereldoorlog oorlogsinvalide geworden. Hij profileerde zich al in een vroeg stadium van zijn leven als schrijver, dichter en fervent sportliefhebber. Hij was pas 27 jaar oud toen hij de gouden medaille won met zijn elf Canzone Olimpioniche (Olympische liederen), die in 1920 ook werden gepubliceerd in het boek Elogio della vita (Lof van het leven). De liederen refereerden aan het leven van de Atheense boodschapper die in 490 v.Chr. de 42 kilometer en 195 meter van Marathon naar Athene rennend aflegde om te berichten over de zege op de Perzische vloot en daarna van uitputting bezweek.
In de heruitgave in 1923 bekende hij dat deze zege op jonge leeftijd werd ervaren als een grote druk. Zijn literaire geschriften en journalistieke artikelen beperkten zich nu tot een sportthema. Zijn manuscript History of the Modern Olympic Games uit 1938 was het eerste in het Italiaans over dit onderwerp. Van 1933 tot 1939 was Nicolai voorzitter van de persdienst van het Italiaanse NOC, later het Bureau voor Propaganda en Pers. Hij stelde Mussolini voor om alle Italiaanse gouden medaillewinnaars te eren met een bronzen beeld, maar daar voelde Duce weinig voor. Nicolai was ook een ijverig pleitbezorger voor de Spelen van 1960 in Rome. Zijn veelgelezen literaire werken, waaronder Sport en diporto (1928) en Ispirazione ed Arti plastche (1947), raakten later in de vergetelheid.
De zilveren mediale bij literatuur ging naar de Brit Theodore Andrea Cook voor zijn gedicht ‘Olympic Games of Antwerp’, dat vooral een ode was aan de overwonnen gruwelijkheden van de Eerste Wereldoorlog die voor een belangrijk deel op Belgisch grondgebied was uitgevochten. In zijn sombere gedicht verbond hij de herinnering aan de doden uit de Eerste Wereldoorlog met de wedstrijden in Antwerpen. Cook was in 1906 kapitein geweest van het Britse sch
ermteam bij de tussentijdse Olympische Spelen in 1906, waarover hij later het boek The Cruise of the Branwen schreef. Cook was een Britse kunstcriticus en schrijver, die had gestudeerd aan Radley College, waar hij aanvoerder was van de voetbal- en bootteams, en later aan Wadham College in Oxford, waarvoor hij in 1889 meedeed aan de Boat Race. Cook was zes jaar (1909-1915) lid van het IOC maar nam ontslag uit protest omdat Coubertin Duitse en Axis-leden in het IOC hield. Hij was van 1910 tot 1928 redacteur van sportblad The Field en schreef verschillende boeken over de Olympische Spelen
De bronzen medaille ging naar de Belgische schrijver-dichter Maurice Van Bladel, die de ‘van’ uit zijn schrijversnaam had verwijderd. Bij de Olympische Spelen viel zijn gedicht La Louange des Dieux in de prijzen. Enkele van zijn Franstalige boeken waren: Vampires, Le Vitrail de Feu, Le Temps des Victoires en een studie over het leven en werk van Georges Eekhoud, ook een Franstalig schrijver maar van oorsprong Vlaming. Ook de eerste Belgische auteur die openlijk over zijn homoseksualiteit schreef. Maurice Bladel correspondeerde ook met de bekende Vlaamse schrijver Michel De Ghelderode, alweer een productieve Franstalige auteur van Vlaamse origine met werken die vooral werden gekenmerkt door‘een verontrustende fantasie, vaak macaber, wreed en
grotesk’. Bladel was getrouwd met de beroemde zangeres Alice ‘Nyza’ Bladel.
Ook erg obscuur gebleven: de Belg Georges Monier (1892-1989) die met VIIe Olympique de gouden medaille in de categorie Muziek won en de Italiaan Oreste Riva (1860-1936) met zijn zilveren plak voor zijn Marcia trionfale (Triomfmars). Monier was een hoboïst en componist, die in Brussel aan het conservatorium had gestudeerde. Zijn werk VIIe Olympique bevatte teksten van de Griekse dichter Pindarus en was bedoeld voor solisten, sprekers, drie koren en drie orkestgroepen. Monier reisde later door Europa en richtte zich steeds meer op avant-gardemuziek, de groep waarvan hij deel uitmaakte had ook Karel Albert en August Baeyens als lid. Hij was in 1922-1929 muziekcriticus voor hert blad 7 Arts. Aansluitend probeerde hij tevergeefs een nieuwe notenschrift van de grond te krijgen. Hij behoorde al vroeg tot de vergeten componisten. Oreste Riva had toen al een langdurige carrière achter de rug als componist en dirigent. Zijn belangrijkste werk zou hij pas in 1933 op 73-jarige leeftijd produceren met zijn opera Il Narciso, die overigens ook niet terug te vinden is en dus blijkbaar overal van het repertoire is afgevoerd.
De Française Henriëtte Brossin de Polanks (1878-1925) won de zilveren medaille in de Schilderwedstrijd voor haar werk L’élan. Ze werd geboren in Kharkiv, Oekraïne, verhuisde op jonge leeftijd naar Frankrijk en liet zich in 1921 naturaliseren tot Zwitserse. Ze stierf in 1954 in Zürich. Ze maakte vooral portretten, beeldhouwwerken, stillevens, fresco’s en ontwerpen voor toneeldecoraties. Er is geen kopie van haar prijswinnende schilderij te vinden.
De bronzen medaille ging naar de kunstschilder Alfred Ost (Zwijndrecht, 14 februari 1884 – Antwerpen, 9 oktober 1945), die voor de Eerste Wereldoorlog een optimistische kijk op het leven had en veel kermissen en bedevaarten tekende. Hij tekende in die tijd ook veel dieren en ontwierp affiches. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij, zoals veel andere kunstenaars, naar het neutrale Nederland gevlucht. Hij vestigde zich in 1915 in Amsterdam, met zijn ouders en zijn zuster Irma. Hij maakte toen veel prenten van vluchtelingen als steun voor noodlijdenden en krijgsgevangenen. Na afloop van de oorlog vestigde hij zich in Borgerhout. Door de Eerste Wereldoorlog werd zijn werk pessimistischer en tekende hij veel droevige schilderijen. Alfred Ost won een bronzen medaille voor zijn schilderij De voetballer, een groot doek op posterformaat. Hij hoopte hiermee internationale erkenning te krijgen, maar kunstmedaillewinnaars werden vlug vergeten. Zijn droom om hiermee leraar te worden aan de Antwerpse kunstacademie kwam ook niet uit. Ost schonk een oeuvre-erfdeel aan de steden Mechelen (1936), Roosendaal (1937), Hoogstraten (1938), ‘s-Hertogenbosch (1938) en de Antwerpse Zoo (1945). In 2011 schonken de kleinkinderen van Joseph Carette, de kleermaker die regelmatig tekeningen en schilderijen van Ost kreeg als betaling in natura, meer dan vijfhonderd werken aan het Stedelijk Museum in Hoogstraten.
La Forcevan Albéric Collin (1886-1962) is ook al weer zo’n onvindbaar kunstwerk. Waarschijnlijk is het nooit verder gekomen dan de tekentafel. De Ant
werpenaar Collin kreeg zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Zijn oeuvre bestaat voor een zeer groot gedeelte uit gebeeldhouwde dieren, vaak in brons gegoten volgens het verloren wasproces. Zijn meest zichtbare werken zijn de twaalf olifanten die in 1930 voor een brug in Antwerpen zijn gemaakt en zijn Éléphant monté par des Noirs (“Olifant gemonteerd door zwarten”), een monumentaal beeldhouwwerk in beton, gemaakt ter gelegenheid van de Internationale Expositie in Brussel (1935). Het werd tentoongesteld voor het paviljoen van Belgisch Congo. De figuren van de zwarte Afrikanen vertegenwoordigen leden van het Mangbetu-volk. Na afloop van de tentoonstelling werd het beeld tegenover het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren opgesteld.
De zilveren prijs was voor Simon Goossens (1893-1964) voor het beeldhouwwerk Les Patineurs, een ijsdansend paar (slechts 29 cm hoog en 23 cm breed). Hij was zowel beeldhouwer als schilder. Van 1941 tot 1958 was hij professor van Schone Kunsten en vanaf 1952 ook voor keramiek aan de Kunstacademie en het Instituut voor Stedelijke Ontwikkeling en Bouw in Antwerpen. In België zijn in de openbare ruimte diverse beelden van hem geplaatst.
Tot slot de bronzen medaille voor de Belg Alphons de Cuyper (1887-1950), die vooral een schilder was van landschappen (de Leie), steden (Gent) en kusten. Vanaf 1924 gaf hij les aan de Gentse Academie. Volgens de tentoonstellingscatalogus presenteerde De Cuyper twee sculpturen, namelijk Coureur en Lanceur de poids. Het wordt wart een tonig, maar ok van deze twee werken geen enkel spoor te vinden. Fraaie schilderijen van De Cuyper zijn er voldoende te vinden, zoals dit van de Vrijdagmarkt in Gent of het Zicht op Oostende.

