NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN – 10
.
NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN
DOOR DR. A. ALETRINO
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1916
TWEEDE HOOFDSTUK (3e deel)
Evenmin als Las Cases, werd Bertrand door egoïstische motieven gedreven. Zijn gedrag werd hem voorgeschreven, zoowel door zijn liefde voor Napoleon, voor zijn Keizer, aan wien hij veel, zoo niet alles had te danken, als door zijn plichtsgevoel. Hij toch was een plicht-mensch bij uitnemendheid! Na den dood van Duroc door Napoleon tot diens opvolger, tot grand marechal en intendant van zijn Huis, benoemd, werd hij spoedig de vertrouwde van den Keizer en toonde zich in zijn nieuwe werkkring van een nauwkeurigheid en een nauwgezetheid, die zich evenmin in de schittering van het hof in de Tuileriën als later op Elba en daarna op St. Helena – waar de hofhouding nog slechts een armzalige afspiegeling van de vroegere pracht en grootheid vertoonde – verloochende, hoeveel moeite het hem ook in den beginne kostte, zich er in te schikken en van zijn verplichtingen op de hoogte te komen. Vreemd en ongewoon toch, was zijn nieuwe werkkring geheel voor hem. Nooit had hij dermate voortdurend aan het hof en in de omgeving van den Keizer geleefd.
Zijn oorspronkelijke opleiding was voor civiel ingenieur geweest, doch hij had zijn burger-betrekking, gedurende de Revolutie, voor een militaire verwisseld en had dienst genomen bij het genie-corps, waar hij een aanstelling tot luitenant had gekregen. Hoewel zijn militaire bekwaamheden veel bij die van ingenieur ten achter stonden, onderscheidde hij zich toch, door zijn moedig gedrag en door zijn optreden in de veldslagen, die hij meemaakte en in de verschillende graden, die hij bekleedde, zoowel bij het leger in Italië als bij de expeditie in Egypte, zoodat hij een snelle promotie maakte. Na drie jaar kapitein te zijn geweest, kwam hij als brigade-generaal uit Egypte terug. Na den slag bij Austerlitz benoemde de Keizer hem tot zijn aide de camp. In 1807 divisie-generaal geworden, nam hij deel aan den slag bij Friedland, verdiende door zijn ingenieurs- en geniewerk bij Aspern den titel van “comte” en werd in 1811 tot gouverneur van Illyrië benoemd. Ook nam hij een werkzaam aandeel aan de veldtochten van 1812 en 1813. Hij volgde den Keizer naar Elba, waar hij de eenige was, aan wien Napoleon zijn plannen vertrouwde en meedeelde omtrent-zijn terugkeer naar Frankrijk. En nadat Napoleon afstand van de regeering had gedaan, ging hij, zonder ook maar even te aarzelen – misschien droeg het feit, dat z’n naam op de lijst der “vogelvrij” verklaarden voorkwam, tot een zekere hoogte bij tot het nemen van dit besluit – met hem naar St. Helena, waar hij, niettegenstaande het voortdurend drijven en klagen van zijn vrouw – ook zij behoorde onder hen, die in Rochefort den Keizer aanraadden gastvrijheid aan Engeland te vragen en ging als een waanzinnige te keer, toen zij vernam, dat Napoleon naar St. Helena zou verbannen worden – dat al aan boord van de Bellerophon was begonnen, om naar Frankrijk terug te keeren en den Keizer alleen te laten, tot het einde bleef. Trouwen eerlijk, een toonbeeld van rechtschapenheid en moraliteit, had hij geen oogenblik te worstelen met eenige weifeling omtrent de gedrags-lijn, die hij in dit geval had te volgen. Zelfs toen Napoleon hem voorstelde, niet met hem mee te gaan, maar in Frankrijk te blijven, volhardde hij onwrikbaar bij zijn eenmaal genomen besluit en zou daarover – ook in zich zelf – nooit meer hebben na-gepeinsd of getwijfeld, ware het niet, dat zijn vrouw hem het leven op St. Helena letterlijk verbitterde met haar klagen en verwijten, met haar mokken er over, dat zij daar geen voor haar passende omgeving vond om mee om te gaan, met haar voortdurend trachten hem in wat hij zijn plicht voelde – te doen wankelen.
Zij, Fanny Dillon, een dochter van Arthur Dillon, die in 1794 als generaal in Franschen dienst geguillotineerd werd, was verwant niet alleen met de hoogstgeplaatste royalistische Engelsche families, maar had ook relaties onder de hoogere, royalistische kringen in Frankrijk. Evenwel had zij geen bezwaar om zich onder het “nouveau régime” te voegen, maar slechts op voorwaarde, dat een schitterend huwelijk haar dien overgang gemakkelijk zou maken. Het was dan ook niet dan na veel tegenstribbelen van haar kant, en op dringend verlangen van den Keizer, dat zij er eindelijk in 1808 toe overging – zij had reeds twee maal zijn huwelijksaanzoek afgeslagen, omdat zij, volgens haar meening, betere “partijen” op het oog had – om met Bertrand, die dol verliefd op haar was en dien zij daardoor al heel spoedig onder haar wil kreeg, te trouwen. Zij was toen 22jaar; de schitterende partijen lieten op zich wachten; Josephine – tot wier familie zij nog behoorde – had beloofd haar te zullen voorthelpen. Zij koos dus het zekere voor het onzekere en huwde Bertrand, niettegenstaande zijn onaanzienlijk, vroeg oudachtig voorkomen, heelemaal niet de “figure à belle prestance”, die zij zich van háár man had voorgesteld, te meer, wijl Napoleon,
op aandringen van Josephine en ook, omdat hij Bertrand hoog achtte en een groote vriendschap voor hem voelde, liet doorschemeren, dat hij geneigd was hem in de hoogste posten te plaatsen. Inderdaad vond zij dan ook een groote troost in zijn benoeming tot gouverneur van Illyrië en later tot die van grand maréchal, die hem tot de “grands dignitaires” deden stijgen.
Vooral als echtgenoote van den gouverneur van Illyrië kon zij haar neiging tot het leiden van een luxe-leven bot vieren. Zij was een mooie vrouw, door haar slank en buigzaam-bewegend lichaam, met haar sierlijke gebaren, een vorstelijke verschijning, waardoor zij – en mede door haar lust, waaraan zij ruimschoots toegaf. en haar talent om feestelijkheden van allerlei aard te bedenken en te doen slagen – in den kring, die zich gedurende haar verblijf rond haar bewoog en die haar hofhouding vormde, een grooten opgang maakte. Door dat pleizier-leven lette zij al minder en minder op haar gezondheid, met dat gevolg, dat zij, telkens zwanger, ook telkens een miskraam kreeg, waaraan zij later, op St.-Helena bleef lijden, zoodat zij ziekend en sukkelend haar dagen doorbracht, wat niet weinig op haar eigen stemming en haar gemoeds-toestand, tijdens haar verblijf daar, en op dien van haar man drukte. Zij bezat, niettegenstaande haar oppervlakkig, wispelturig karakter, een eigenaardig gevoel van trouwen aanhankelijkheid, waardoor zij zich verplicht achtte er in toe te stemmen, Napoleon naar Elba te volgen – waarbij kwam, dat zij langzamerhand te veel van haar man was, gaan houden, om hem te kunnen missen – maar meende daarbij, dat zij – wanneer zij zich daarvoor een jaar zou hebben opgeofferd – ruimschoots vergoed zou hebben, wat de Keizer voor haar en voor Bertrand had gedaan! Geschiktheid om aan het hof te leven – wat zij op Elba verplicht was – miste zij absoluut, ten gevolge van haar onnauwkeurigheid en van haar nonchalance. Deze waren dan ook oorzaak, dat zij – gedurende haar verblijf op Elba – zich herhaaldelijk aanmerkingen van den Keizer op den hals haalde, wijl zij steeds en voortdurend te laat aan tafel kwam, den Keizer liet wachten en meer dergelijke fouten tegen de etikette beging. Zij trok zich dan ook meer en meer uit de omgeving van den Keizer terug en ging op het laatst – onder voorwendsel, dat haar slechte gezondheid haar dit belette – niet meer uit. Toch betrok zij weer gedurende de “Cent Jours” haar vertrekken in de Tuileriën, maar zonder opgewektheid en met vrees voor de dreiging der toekomst, die haar door Bertrand – wiens vertrouwen op de goede gevolgen, welke de gebeurtenissen konden hebben, zeer weinig was – werd ingegeven.
Na Waterloo vergezelde zij haar man naar Rochefort, waar zij er op aandrong, dat Napoleon gastvrijheid aan Engeland zou vragen, ten volle van de eerlijkheid en de loyaliteit van Engeland overtuigd, terwijl het niet in haar opkwam – de invloed van haar Engelsche afkomst, die van haar Engelsche opvoeding en wat zij bij haar Engelsche familie daaromtrent had geleerd en ondervonden, waren daarvan de voornaamste oorzaken – dat de Engelsche regeering ooit zou kunnen handelen, als zij gedaan heeft. Waarschijnlijk was bij haar ook een onbewust verlangen in het spel, om in Engeland te willen wonen. Toen dan ook aan boord van de Bellerophon het bericht kwam waarin St. Helena genoemd werd, kreeg zij zulk een geweldigen schok, zoowel waar het haar verwachtingen betrof, die zij had gekoesterd, als door het plotseling waarschuwend voorvoelen van het bestaan, dat zij daar zou moeten doorsleepen, zij, voor wie luxe, afwisseling; afleiding en omgang met menschen van haar stand een levensbehoefte waren, dat zij bijna haar bezinning verloor. Zij stoof plotseling, zonder belet te vragen, de kamer van den Keizer binnen, maakte een geweldige scène om te bezweren, dat haar man toch niet naar St. Helena zou vertrekken, smeekte, onder een vloed van tranen, den Keizer, dat hij Bertrand zou verbieden mee te gaan en haastte weer weg met het voornemen om in zee te springen, waarin zij werd verhinderd door Mad. de Montholon, die haar bij een been en door een paar matrozen, die haar bij haar armen vast hielden. Eindelijk gaf zij toe om mee te gaan, nadat zij Bertrand door allerlei middelen – zij liet het niet bij tranen, smeken en klagen, maar nam ook haar toevlucht tot scheldwoorden, waarbij zij nogal grof kon zijn (ten minste, wanneer men het bericht van Gourgaud op dat punt mag gelooven) – de belofte had afgeperst niet langer dan een jaar op St. Helena te zullen blijven.
Toen Bertrand later, door allerlei omstandigheden, die belofte niet kon of wilde gestand doen, hield zij niet op hem het leven bijna ondragelijk te maken door er telkens op terug te komen, dat zij zich door zijn schuld ongelukkig voelde; dat hij oorzaak was waardoor zij niemand had om mee om te gaan; dat zij door zijn koppigheid ziek bleef, wijl zij verhinderd was goede geneeskundige hulp voor haar lijden te vinden en een badkuur te doen, die zij noodig had en door er op aan te dringen, dat hij den Keizer alleen zou laten. Tot verontschuldiging van Mme Bertrand moet worden opgemerkt, dat alles bijdroeg om haar het verblijf zoo onaangenaam mogelijk te maken. De “wereld”, waarin zij gewoon was te verkeeren en waar zij bijna niet buiten kon, was door de omstandigheden verkleind en verminderd, beperkt en teruggebracht tot die van de weinige vrouwen der Engelsche officieren; haar moeder was – twee jaar ternauwernood, nadat men op St. Helena was aangekomen – gestorven en zij kon niet anders dan berouwen er niet genoeg bij den grand maréchal op te hebben aangedrongen, dat hij zijn belofte om niet langer dan een jaar op St, Helena te blijven, zou houden, wijl zij dan haar moeder nog in leven zou hebben gevonden en behalve dit alles, was de verwaarloosde opvoeding van haar kinderen een der redenen – en misschien wel de voornaamste – waarom zij naar Engeland terug wilde, wijl zij, door haar sukkelen en voortdurend ziek-zijn, gedwongen om telkens en bijna steeds te bed te liggen, niet in staat was en geen lust had er zich mee bezig te houden. Zij waren dus geheel aan hun lot overgelaten en hun omgang met het bediendenpersoneel en met de Engelsche soldaten, was nu niet juist geschikt om ze te beschaven of in een ordelijke sfeer te laten opgroeien. En Bertrand leed onder dit alles, leed er zeer veel onder en had al zijn geestkracht en plichtgevoel noodig om standvastig te zijn en de gedragslijn te blijven volgen, die hij zich eenmaal had voorgeschreven. Maar zonder nadeeligen invloed op zijn omgang met den Keizer bleef dat alles niet! Geslingerd tusschen zijn plicht en zijn gevoel van toewijding voor den Keizer en de liefde voor zijn vrouwen voor zijn huisgezin, trok hij zich bijna geheel terug en zocht hij voldoening in een enge en zoo nauwkeurig mogelijk, afgeperkte omgrenzing van het vervullen zijner functie. Maar wijl hij voelde, dat hij daardoor in de nooit-uitgesproken, maar door hem zelf zeer zeker geweten v
erplichting anders te moeten zijn tegenover den Keizer, te kort kwam; wijl hij begreep, dat hij te weinig deed; dat hij meer kon en moest zijn dan hof-dignitaris; dat hij nog anders dan als grand maréchal een invloed op het bestaan van Napoleon kon uitoefenen, dien deze ,evenveel, zoo niet meer noodig had; dat hij hem niet die troost en hulp in zijn afzondering gaf, die deze stilzwijgend van hem verwachtte, nam ook weer zijn onvoldaanheid toe. En hij verkeerde voortdurend in de pijn-schrijnende, verdrietende klemming van een vicieuzen cirkel!
Van aanleg reeds geneigd tot een zekere droogheid, van nature reeds iemand van wien weinig uitging, werd hij langzamerhand, door de omstandigheden, een persoonlijkheid, aan wiens omgang Napoleon zeer weinig had, van wien hij geen verdriet ondervond door telkens op-dreigende strubbelingen en moeilijkheden, zooals de andere van zijngevolg onder elkaar hadden en uit wiens verkeer Bertrand zich dan ook meer en meer afzonderde, maar van wien hij ook geen direct nut of een positieven invloed op den eentoonigen sleep-gang van zijn dagen voelde. Daarin stond hij verre ten achter bij Las Cases! Maar in zijn eerlijkheid en trouw, zijn toewijding en zijn gemis aan eigen belang, bleef hij verre boven de Montholon en Gourgaud. Hij is een der weinige personen, eerbied-wekkend om hun strenge plichts-betrachting, hun plichts-gevoel en hun trouwheid uit de laatste omgeving van den grooten Keizer geweest! Welk een geheel andere persoonlijkheid was de Montholon! En hoe goed is het te begrijpen, dat iemand als Bertrand zich weinig en minder en minder – behalve waar zijn dienst het eischte – met hem inliet!
Het is niet moeilijk een encyclopaedistisch overzicht of een levens-beschrijving in groote lijnen van Charles, Tristan, de Montholon, Comte de Lee, te geven. Hoe meer men echter de details van zijn loopbaan nagaat en hoe meer men een verklaring zoekt voor sommige van zijn daden, des te meer komt men voor raadselen te staan en te ingewikkelder en moeilijker te ontwarren de redenen zijn, die men voor vele van zijn gedragingen moet aannemen.
Van lage afkomst was hij niet en men vindt in zijn familie – welker adel al van de elfde eeuw dateert – behalve twee groot-zegelbewaarders, voornamelijk lieden, die tot de magistratuur en tot de rechterlijke macht hebben behoord. Op zijn zestiende jaar – hij werd in 1783 geboren – had hij al een tamelijk hooge post in het genie-corps van Championnat. In 1801 tot kapitein en aide de camp van Augereau bevorderd, woonde hij den slag van Hohenlinden bij en gedroeg zich daar zóó moedig, dat hem door Napoleon een eeresabel zou zijn vereerd. Hij werd in den slag bij Wagram ernstig verwond. In 1811 zond de Keizer hem als gevolmachtigde naar het hof van den Groot-hertog Ferdinand te Würzburg. Daarvandaan teruggekomen, steeg hij tot den rang van brigade-generaal en kreeg hij in 1814 het commando in département de la Loire. Tijdens de Cent-Jours benoemde de Keizer hem tot generaal adjudant en na deel aan den slag van Waterloo te hebben genomen, begeleidde hij Napoleon naar St. Helena. Hij was den Keizer daar van groot nut, door als secretaris – zoowel. Tijdens het verblijf, als na het vertrek van Las Cases – onder dictee van Napoleon, diens terugkeer van Elba op te schrijven. Napoleon benoemde hem tot een zijner exécuteurs testamentaires en gaf hem zijn manuscripten te bewaren. Na Napoleon’s dood kwam hij naar Frankrijk terug, waar hij te samen met Gourgaud een groot werk . “Mémoires pour servir à l’histoire de France sous Napoléon, écrits à Sainte Hélène sous sa dictée” schreef en uitgaf. Later, in 1840, door Napoleon de derde, in de proclamatie, die deze bij zijn landing in Frankrijk uitgaf, als chef van diens generale staf benoemd, werd hij, na het mislukken van diens plannen, gevangen genomen en tot twintig jaar vestingstraf veroordeeld. Hij bleef echter maar zes jaar in gevangenschap. Hij stierf in 1853.
Deze beschrijving van zijn loopbaan nu, vertoont in haar breede omtrekken geen groote afwijkingen bij die van zoovele anderen Uit den tijd van Napoleon, waarin dergelijke snelle promoties en bevorderingen niet zoo heel zeldzaam waren. Gaat men echter de details van zijn leven na, dan stuit men op allerlei onverklaarde gedragingen en verscheidene onware beweringen, waarvoor de motieven grootendeels in het duister liggen en die de Montholon als een minderwaardige persoonlijkheid doen kennen. De vraag doet zich daarbij voor of Napoleon van dat alles op de hoogte was en wat hem kan hebben bewogen, juist de Montholon uit te kiezen om hem in zijn verbanning te volgen. De geschiedenis bijvoorbeeld, dat de Keizer hem een eere-sabel zou hebben gegeven, is een onwaarheid en nergens dan ook – behalve in het verhaal daaromtrent van de Montholon zelf vindt men er melding van gemaakt. Bij zijn sollicitatie in 1809, om aan het Huis van de Keizerin te worden verbonden, geeft hij als reden voor zijn wensch op, dat ‘de verslechtering van zijn gezondheid, als gevolg van de vermoeidheid van de oorlog, waardoor hij niet meer actief kan blijven dienen, vraagt hij de eer om verbonden te zijn aan het Huis van HM de keizerin, die hem eert met haar bescherming” en vermeldt tevens, dat hij in den slag van Jena, in een charge naast Auguste Colbert gewond is : zijn staat van dienst vermeldt er niets van. Hij beweert voorts dat hij te Heilsberg – door zijn moedig gedrag – eenige bataillons van Savary van den ondergang heeft gered: Savary voerde er niet alleen geen bevel over een divisie, maar maakt zelfs met geen enkel woord melding van de Montholon. Bij Eckmühl heeft hij, volgens zijn zeggen, aan het hoofd van de Würtembergsche cavalerie gechargeerd; te Madrid aan het hoofd van de Marins de la Garde het arsenaal heroverd, waarvoor hem een dotatie van 5000 francs en den titel van baron de l’Empire is ten deel gevallen en hij officier van het Légion d’honneur zou zijn geworden; te Wagram heeft hij zich zoodanig onderscheiden, dat de Keizer hem tot comte en tot chambellan heeft benoemd : het bewijs voor deze beweringen is nergens te vinden; het meerendeel wordt zelfs tegengesproken. Dat hij een snelle en prachtige promotie heeft gemaakt, is buiten kijf; maar dat hij die aan zijn gedrag, zijn moed of aan een of andere action d’éclat en niet uitsluitend aan de protectie van zijn schoonvader de Sémonville en aan die van de Keizerin heeft te danken, is een onwaarheid. Waarheid is het, dat hij den titel van comte kreeg en ook dat hij – door protectie van de Keizerin – tot chambellan werd benoemd: al het overige is fantaisie! Ook zijn benoeming tot gevolmachtigde te Würzburg – hij heeft evenmin een opleiding gehad of een leerschool doorgemaakt, die hem tot het bekleeden van dit ambt geschikt maakte als de overige diplomaten, die de Keizer in het begin van 1812 benoemde – is een gevolg van de protectie van zijn schoonvader geweest.
Nogmaals, wat Napoleon bezield heeft, dat hij juist hèm uitkoos om met hem naar St. Helena mee te gaan, is een raadsel en alleen te verklaren uit het feit, dat Napoleon geen gelegenheid had in den moeilijken tijd en in de verwarrende omstandigheden, die hij doormaakte, nauwkeurig na te gaan tegenover welke persoonlijkheid hij stond, te meer daar de Montholon’s privé-leven hem ongeschikt maakte om aan het hof te verkeeren. Zijn huwelijk en de wijze, waarop het gesloten is zou voor ieder ander ten minste een beletsel zijn geweest. Hij trouwde namelijk met de jongste der twee, door haar schoonheid en coquetterie beroemde zusters de Vassal of Vassal (beide waren zij gehuwd met een Roger, die elkaars broers waren), die om verschillende redenen, onder omstandigheden en voorwaarden, die men beter doet niet te doorgronden, op aanvraag van haar man, in het begin van 1809 van tafel en bed gescheiden was. Vóór deze scheiding, die in April werd uitgesproken, schijnt zij de Montholon nog niet te hebben gekend. In het tijdsverloop tusschen de aanvraag die intusschen in 1812 in die van een formeele was veranderd, en de uitspraak der scheiding, maakten zij kennis met elkaar en besloten zij te gaan trouwen, zoodra de uitspraak zou zijn gevallen. Dadelijk dan ook nadat de scheiding, in het einde van Mei was uitgesproken, verliet de Montholon, zonder daartoe verlof te hebben gevraagd of te hebben gekregen, zijn post van gevolmachtigde aan het hof te Würtzburg en trouwde onverwijld, zonder zelfs de daartoe noodige papieren over te leggen (de papieren, die hij aanbracht, waren niet eens in orde wat de termen betreft, waarin zij waren opgesteld,) door de vreemde goedwilligheid van den Maire te Draveil met de vroegere Mad. Roger. Dit huwelijk en de omstandigheden, waaronder het had plaats gehad, waren de oorzaak, waarom hij van zijn post van gevolmachtigde ontheven werd. In een der biografieën, die hij van zich zelf heeft geschreven, geeft de Montholon als reden van zijn ongenade aan, dat de Keizer ontevreden was over een rapport omtrent den geest, die er in Duitschland heerschte ; in een andere, dat hij het slachtoffer was van de machinaties, door p
riesters tegen hem op touw gezet en door hun invloed op Savary. Door zijn eigenaardig talent om geld uit te geven – niettegenstaande zijn honorarium van 24000 francs s’jaars en de groote sommen geld, die hij van Napoleon kreeg, had hij zelfs nog kans gezien om 25.000 à 27.000 francs schulden te Jamestown te maken, die hem zijn vertrek, na den dood van den Keizer, naar Europa bijna onmogelijk maakten – bracht hij in korten tijd zijn eigen kapitaal en dat van zijn vrouw er door en zat spoedig tot over zijn ooren in de schuld. Dit gevoegd bij het feit, dat hij nog in hetzelfde jaar van zijn huwelijk vader werd, maakte, dat zoowel hij als zijn vrouw daarna met een zoodanige kilheid in de gezelschappen te Parijs, waarin zij gewoon waren te verkeeren, en door het Hof werden bejegend, dat zij het beter vonden zich een tijdlang uit Parijs terug te trekken en op de bezitting, die zij ergens in de provincie hadden, te gaan wonen.
Daarna gaan er eenige jaren voorbij, waarin hij telkens aanvraagt om weer in actieven dienst te worden geplaatst, maar telkens vindt hij een nieuwe verontschuldiging, waardoor hij verhinderd is dienst te doen. In die jaren valt ook de beschuldiging, tegen hem uitgebracht – een beschuldiging, die nooit bewezen is waar, maar ook nooit bewezen is onwaar te zijn – dat hij geld aan de kas van zijn regiment zou hebben ontvreemd! Een zekerheid is, dat hij van allerlei intrigues gebruik maakt en allerlei waars en onwaars in zijn sollicitatiën dooreen mengt, maar wat hij altijd tot zijn voordeel weet te doen uitloopen; dat hij zich door een moeilijk te ontwarren net van waarheid en leugen weet te omgeven: een der laatste groote leugens, die hij vertelt, is, dat hij – gedurende de Cent-jours binnen een klein tijdsverloop, tot een hoogen militairen rang is bevorderd en in dien rang dienst heeft gedaan. Zich nu eens opgevend als volgeling van Napoleon, dan weer als aanhanger van de Bourbons, die hij dan ook dient en van wien hij allerlei gunstbewijzen ontvangt en aanneemt – gaat hij toch den Keizer bij diens terugkomst van Elba te gemoet en biedt hem zijn diensten aan. Na Waterloo, terwijl hij niet als zoodadig is herbenoemd, vervult hij, gekleed in vol ornaat, toch met ijver en nauwgezetheid de post v.an kamerheer bij den Keizer en verklaart hem overal te zullen en te willen volgen, waarheen hij zich ook zal begeven.
Deze verklaring nu, is meer een gevolg van de moeilijkheden, waarin hij verkeerde dan van zijn liefde en zijn toewijding voor den Keizer. Inderdaad toch was zijn positie een zeer onzekere. Door zijn daad om Napoleon te gemoet te gaan en zijn diensten aan te bieden, kon hij beweren – en misschien geloofde hij het ook – dat hij, om zoo te zeggen, vogelvrij zou worden verklaard; maatschappelijk was hij – zoowel door zijn verwarde geldelijke omstandigheden als door de koelheid, waarmee men hem uit de hoogere kringen had verwijderd, onmogelijk geworden; er bleef hem dus niets anders over dan met Napoleon mee te gaan, waardoor hij beveiligd zou zijn tegen de gevolgen, die zijn gedrag na zich zou kunnen slepen. Maar tevens was dit het eenige middel om zooveel mogelijk voordeel uit de omstandigheden te trekken, al was het voor hem zelf nog niet duidelijk op welke wijze dit zou kunnen zijn en zag hij nog niet in, waardoor hij het groote fortuin zou kunnen krijgen, waarop zijn brein steeds gespitst was.
Het is moeilijk een karakter als dat van de Montholon te begrijpen en te doorgronden, wanneer men alleen afgaat op de biografieën en brieven, door hem zelf geschreven en die vergelijkt met de officieele ‘stukken en bescheiden, die er omtrent hem bestaan. En het is even moeilijk een verklaring te vinden voor verschillende gebeurtenissen, zoolang men geen goed, door en door helder inzicht in zijn karakter heeft gekregen, waartoe een diepere studie van zijn daden na den dood van Napoleon – en veel van zulk een studie is nog ongeschreven – misschien de voornaamste bijdrage kan leveren. Welke is of welke kan, bij voorbeeld, de drijfveer zijn geweest, waardoor de Montholon er toe is gekomen – toen de Fransche kolonie, na den dood van den Keizer, St.-Helena had verlaten – zich met Gourgaud te verzoenen en, nog later, een brief voor hem te schrijven en hem dien te geven, die heette door Napoleon te zijn gedicteerd en die vol van lofuitingen over Gourgauds gedrag is maar die is gebleken valsch te zijn en door de Monthoton zelf te zijn opgesteld? En dat, waar hij steeds met Gourgaud in onmin heeft geleefd en indertijd – dank zij de tusschenkomst en het verbod van den Keizer – geweigerd heeft met hem te duelleeren, niettegenstaande Gourgaud gedreigd heeft hem een pak ransel te geven! Wat zijn de redenen waarom hij kort na zijn terugkomst te Londen, met Gourgaud, die tot dien datum zijn verklaarde vijand was, het groote werk schreef, dat zij te samen hebben uitgegeven? Waardoor en hoe heeft de Montholon het later gedaan gekregen, dat Gourgaud hem den dienst kon en wilde bewijzen en ook bewezen heeft zijn invloed aan te wenden, dat zijn ontslag uit de gevangenis te Ham, ten gevolge had? Alle duisterheden, die nog niet duidelijk zijn heengelicht en alleen heen te lichten zijn door de uitkomsten van een nauwkeurige, verdere en zoo diep mogelijk doorgevoerde studie van zijn natuur. Toch is het weinige echter, dat men nu reeds weet, voldoende om eenig inzicht te krijgen in het karakter van hem, die zulk een belangrijke en overheerschende rol in de laatste levensjaren van Napoleon heeft gespeeld. En tevens is het voldoende om te doen begrijpen, dat iemand als Bertrand, met diens droiture en diens strenge opvattingen omtrent moraliteit en eerlijkheid, zich weinig tot de Montholon voelde aangetrokken, zich weinig met hem inliet en zich zoo ver mogelijk uit diens omgang verwijderd hield. Dat het isolement, daardoor tot een zekere hoogte geschapen, noodzakelijk op het gedrag van Mad. Bertrand moest terugwerken en dat dit weer, door Bertrand heen, tot uitkomst moèst hebben, dat Napoleon er den nadeeligen invloed in zijn reeds zoo ellendig bestaan van zou ondervinden is duidelijk en niet te weerspreken.
