NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN – 11

Napoleon Dodenmasker 6.
NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN

DOOR DR. A. ALETRINO
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1916

TWEEDE HOOFDSTUK (4e deel)

Meer nog dan de Montholon door egoïstische motieven gedreven – en misschien uitsluitend daardoor – grenzenloos ijdel (vooral nadat hij baron was geworden) en zijn goede eigenschappen (want die had hij werkelijk ; hij was een goed mathematicus en een uitstekend artillerist) overschattend, behept met een bijna pathologische jaloesie (doordat hem alles in zijn carrière was meegeloopen, was hij het meer of minder als een inbreuk op zijn recht gaan beschouwen, wanneer een ander iets te beurt viel, wat hij meende, dat hèm toekwam,) onverdraagzaam en moeilijk om mee om te gaan, heeft Gourgaud den Keizer, zoolang hij op St. Helena in zijn omgeving verkeerde, veel verdriet en onaangenaamheid bezorgd en hem veel schade gedaan, nadat hij van Longwood en St. Helena was vertrokken.

Napoleon’s omgang met en zijn houding tegenover Gourgaud, werd een geheel andere dan deze zich had voorgesteld. Gourgaud had gemeend, dat hij als eerste en voornaamste door hem zou worden behandeld en beschouwd, dat hij zijn vertrouwde zou zijn en dat hij meer dan een der anderen en zelfs voortdurend in zijn omgeving zou verkeeren. Al aan boord van de Northumberland voelde Napoleon echter – met zijn groote menschenkennis – welke beschaving en ontwikkeling de Las Cases bezat en dat hij daardoor veel meer aan diens dagelijkschen omgang dan aan dien met de anderen zou hebben, terwijl Gourgaud, door zijn echte “soldaten-loopbaan” en de burger-familie waaruit hij kwam (hij was van een echte “theater-familie” alkomstig, waaruit Mme. Dugazon en de danseur Vestris beroemd zijn gebleven) belet was geworden zich die beschaving, algemeene ontwikkeling en tact eigen te maken, die hem geschikt deden zijn om in de hoogere kringen, aan het Hof, waarin hij geplaatst was, zich te bewegen, openlijk geeft Napoleon echter als reden op, dat de leeftijd van Las Cases meer met den zijne· overeenkwam en dat hij daarom diens gezelschap boven dat der anderen verkoos. Later kwam daarbij, dat Las Cases zich buiten de kleingeestige kibbelarijen en jaloerschheden, die rondom den Keizer krielden, hield. En ook de houding, die Las Cases tegenover den Keizer aannam, droeg daartoe bij, een houding, die men kan begrijpen, wanneer men den toon waarop het Mémorial is geschreven, vergelijkt met dien, waarin het Journal van Gourgaud is opgesteld.

In het eerste, alles ad majorem Imperatoris gloriam, alles om de figuur van den grooten Keizer te laten uitkomen, alles en alle zich groupeerend rondom Hèm alleen, de schrijver over zich zelf niet dan in hooge noodzakelijkheid sprekend en zich steeds zooveel mogelijk op den achtergrond houdend. In het Journal daarentegen is Gourgaud de hoofd-persoon! Waar hij over den keizer spreekt, is het – evenals waar hij het over zijn lotgenoten heeft – in verband met en in verhouding tot zich zelf. Waar men in het Mérnorial duidelijk voelt, dat alles wat Las Cases doet, dat zijn daad om Napoleon naar St. Helena te vergezellen, een gevolg is van den plicht, dien hij zich heeft opgelegd om zijn Keizer zooveel mogelijk het bestaan te veraangenamen en dat hij daartegenover niets anders terug-verlangt dan voor zich zelf de overtuiging te krijgen en te hebben, dien plicht, zoo goed als in zijn vermogen was, te hebben vervuld, geeft het journal van Gourgaud den indruk, dat deze zijn lot aan dat van Napoleon heeft verbonden, omdat hij niet anders kon en dat hij verlangt (en nu en dan zelfs eischt) zijn daad, zijn doen en laten tegenover zijn Meester door dezen hoogelijk en meer dan die van een der anderen, op prijs te zien gesteld. Nog meer komt de noblesse van Las Cases’ handelwijze tegenover die van Gourgaud uit, wanneer men bedenkt, dat Las Cases, om zoo te zeggen, niets aan Napoleon te danken had, terwijl Gourgaud bereikt heeft, wat hij is geworden, door Napoleon, dat hij het maaksel van Napoleon was. Deze toch zeide op St. Helena van hem: “Gourgaud était mon premier officier d’ordonnance; il est mon ouvrage; c’est mon enfant.”

Zeker, Napoleon had zijn leven aan hem te danken! Den eersten keer te Moscou, toen Gourgaud ontdekte, dat er in de kelders van het Kremlin 5000 centenaars buskruit lagen opgestapeld, waardoor men Napoleon in de lucht wilde doen vliegen; den tweeden keer zou in 1814, te Brienne zijn geweest, waar Gourgaud, met gevaar voor zijn leven, een kozak; die gereed stond om Napoleon met zijn lans te doorboren, zou hebben neergeschoten. Doch daar staat tegenover, dat Napoleon hem voor die daden ruimschoots heeft beloond, zoowel door hem den titel van baron te verleenen, als door hem in rang te bevorderen. Niet te ontkennen toch valt, dat – zelfs onder Napoleon – een loopbaan als die van Gourgaud een schitterende en snelle is geweest. In 1783 geboren, was hij al op zijn zeventiende jaar zoowat, tweede luitenant bij de artillerie en maakte de veldtochten van 1805, 1806 en 1807 mee, werd bij Austerlitz gewond en na den slag bij Friedland tot kapitein bevorderd. Zoowel voor Saragossa in 1808, als in den oorlog tegen Oostenrijk in 1809 had hij een werkzaam aandeel. Napoleon 2 - Gourgaudbevorderde hem tot zijn ordonnans-officier, nadat hij de zending had volbracht, een onderzoek naar de sterkte en den toestand van Dantzig te doen, met het oog op een mogelijke oorlog met Rusland. Gourgaud verkeerde daarna voortdurend in de omgeving van den Keizer, maakte den veldtocht naar Rusland mee – hij werd voor Smolensk verwond – woonde den slag bij Borodino bij en was een der eersten die Moscou binnen drong. Op den terugtocht zwom hij – om, vóor dat de bruggen geslagen waren, den oever aan den overkant te verkennen – de Beresina over. Door zijn optreden in den slag van Leipzig, ontsnapte de achterhoede van het Fransche leger aan het gevaar gevangen te worden genomen. Ook in den strijd tegen de geallieerden nam hij een verdienstelijk aandeel. Ofschoon hij na Napoleon’s aftreden, door Lodewijk den achttiende tot chef van den generalen staf der artillerie was benoemd nam hij – na de terugkomst” van Napoleon, zijn vroegere plaats weer naast hem in, streed bij Waterloo en vergezelde hem naar Rochefort, nadat hij – misschien de eenige benoeming door Napoleon in die dagen, toen het keizerrijk al niet meer bestond, gedaan – tot brigadegeneraal was bevorderd. Te Malmaison had de Keizer hem gezegd, dat hij Planat had uitgezocht om met hem mee te gaan, maar Gourgaud reisde op eigen houtje naar Rochefort en deed alle moeite om zich mee in te schepen op de Bellerophon, wat hem gelukte. Toen verschillende personen uit het gevolg van den Keizer over andere schepen werden verdeeld, had Gourgaud het geluk, dat Planat van de Bellerophon werd verwijderd, waardoor hij de gelegenheid had, om door allerlei middelen, door smeekingen en gebeden, van Bertrand gedaan te krijgen, dat deze hem op de lijst zou plaatsen van de officieren, die Napoleon zouden vergezellen. Het was de eenige weg, die voor hem open stond om – waar het onmogelijk was iets van de toekomstige gebeurtenissen te voorspellen – zich zoo veel mogelijk te vrijwaren voor de nadeelige gevolgen, die het feit kon hebben, dat hij zich weer bij Napoleon had aangesloten en om nog eenig voordeel uit den toestand te verkrijgen, waarin hij, door den samenloop der omstandigheden en, tot een zekere hoogte, door zijn eigen toedoen was gekomen.

Niet alleen echter, waren de wijze van optreden van Gourgaud tegenover Napoleon en de toon, die hij aansloeg de oorzaken, waardoor hij diens bestaan onaangenaam maakte, maar vooral zijn omgang met de anderen, waarmee hij voortdurend, door zijn jaloerschheid, twist had en onder wien hij telkens twisten aanstookte, die op Napoleon terugwerkten en waarin deze Napoleons laatste levensjaren gedwongen was zooveel mogelijk als bemiddelaar en vredestichter op te treden. En door welke oorzaken ontstonden die twisten dan nog! Om allerlei kleinigheden, waarover niemand zich in normale omstandigheden warm zou maken. Meestal was de oorzaak jaloezie, waaraan zelfs Las Cases niet vreemd bleef, al had zijn jaloerschheid een hooger motief, om zoo te zeggen, tot grondslag, namelijk, dat – wanneer de Keizer zich, naar zijn opvatting, te veel alleen met een der anderen bezig hield – hij de voor hem zoo kostbare woorden moest missen. Het was hem er niet om te doen ze, als een vrek, alleen en uitsluitend te genieten; hij gunde dat geluk aan een ander net zoo goed, wanneer hij er maar bij mocht zijn en het was zijn wensch niet, zich door den vertrouwelijken omgang van den Keizer den voornaamsten en nummer een te voelen. Bij Gourgaud zeker, was dit laatste wèl het geval. En nog zou men dat kunnen begrijpen, wanneer de kwesties,’ waardoor zijn jaloezie werd opgewekt, belangrijke waren; maar het waren zulke verregaande kleinigheden, dat men alleen een verklaring voor de jaloerschheid en het twistzoeken van Gourgaud kan vinden in zijn kleingeestig, achterdochtig karakter, in zijn “grübelsucht”, die bijna aan vervolgingswaan reikte.

Al aan boord van de Northumberland begon zijn haat tegen Las Cases – een haat, die door de Montholon werd aangeblazen (zij konden het geen van beiden verkroppen, dat Las Cases door Napoleon werd voorgetrokken) – wat hem in zijn journal op den datum van den 3den Oktober doet schrijven: ‘Ik zie veel intriges en onwaarheden om me heen, arme Gourgaud, wat ging je doen in deze puinhoop!’ Hij meent, dat deze hem bij den keizer benadeelt. Mettertijd vermeerderen de grieven, die hij tegen Las Cases voelt, Las Cases, die nooit militair is geweest, die nooit heeft gediend, dien de Keizer ter nauwernood kent en die toch den voorrang bij hem inneemt. En hoe meer Napoleon Las Cases tracht te verdedigen, des te erger wordt de haat-stemming van Gourgaud, waarin hij ook de anderen meesleept. Zoodra echter op het einde van 1816 Las Cases van St. Helena wordt verwijderd – bij zijn vertrek gedraagt Gourgaud zich tegenover hem, alsof hij steeds de meest vriendschappelijke gevoelens voor hem heeft gekoesterd en laat hem door Bertrand zeggen, dat hij (niettegenstaande de onaangenaamheden en de onenigheden, die zij hebben gehad, niettegenstaande de onbehoorlijkheden, die hij van hem heeft gesproken) toch altijd als een vriend voor hem heeft gevoeld en hem dus alles goeds wenscht – slaat zijn haat (die zich al nu en dan bij hem had doen gevoelen) over op de Montholon en diens vrouwen meent hij nu, dat deze zich ten doel hebben gesteld hem bij den Keizer te benadeelen. En die verbeelding wordt zóó sterk, dat hij niet alleen de Montholon tot een duel op pistolen uitdaagt, maar dat alleen het verbod streng door den Keizer gegeven, moest beletten en belet heeft, dat het kon plaats hebben. Trouwens, de Montholon vond de redenen, waarom Gourgaud wilde duelleeren, zelf ook van te weinig gewicht. Daarbij kwam, dat Gourgaud zich niet kon of wilde voegen in den rang, die de fNapoleon Dodenmasker 9uncties, welke hem op St. Helena waren aangewezen, hem deden innemen en waardoor hij beneden de Montholon kwam te staan. De Montholon was in zijn oogen zijn gelijke; het verschil in ancienniteit, wat zijn militaire graad betreft, was zóó klein (het was ’t inderdaad), dat het gerust buiten rekening kon worden gelaten. En ook daardoor ontstonden telkens botsingen, welke Gourgaud aan kwaadwilligheid van de Montholon toeschreef.

Een troost voor hem – behalve de vele keeren, dat hij zich ook daarin achteraf gezet voelde – was de voorrang , die hij nu en dan door de etikette genoot, die Napoleon op St. Helena had ingesteld. Deze voorrang vervulde hem dan met kinderlijke vreugde, zooals op den avond, dat de Keizer “mij laat zitten, terwijl Montholon blijft staan”, wat hij onmiddellijk te boek stelt! of ook wanneer ‘de Keizer me laat terugkomen, we dineren allemaal samen’ en Bertrand, die ook komt, toevoegt: “maar je bent niet uitgenodigd, je bent zonder schaamte”; en een anderen keer – hij dineerde toen weer bij den Keizer – “Zijne Majesteit spreekt vaak tegen mij en, uitzonderlijk, doet voor mij wat hij maar één keer had gedaan, en nogmaals voor Las Cases alleen: Hij stopt een lepel in de macaroni, biedt me wat aan: “Wil je dat ik je wat van deze macaroni geef?” Hij schept twee keer voor me op en vraagt hoe ik het vind. “Ik heb nog nooit zoiets lekkers gegeten.” Iedereen is verbijsterd, ze hebben weer aandacht voor mij waar ze dat niet meer hadden.”

Nadat Las Cases door den gouverneur van Longwood was verwijderd, werd Gourgoud’s ontevredenheid op den Keizer, die al lang bij hem broeide, erger en voelde hij zich meer en meer door hem achteraf gezet; maar nu door den invloed van de Montholon. Allerlei kleinigheden treffen hem en doen hem in zien, dat de Keizer hem minder acht dan de anderen uit zijn gevolg. Nu eens is het, dat de Montholon meer honorarium ontvangt dan hij; hij krijgt maar een kaars, waar de andere twee en drie kaarsen krijgen; de Keizer stelt zijn gedrag – dat hij is meegegaan, waardoor hij zijn carrière heeft gebroken – niet genoeg op prijs. Bij zijn jaloezie voegt zich langzamerhand de geld-kwestie: zijn toekomst is onzeker; doordat hij den Keizer is gevolgd, kan hij zijn moeder en zijn zuster financieel niet helpen en hij beklaagt zich telkens, dat wat de Keizer financieel voor hem wil doen, een aalmoes is en dat hij die niet verlangt; hij wil op prijs worden gesteld en geacht worden zooals hij verdient; zijn diensten gehonoreerd zien, zooals hij er recht op heeft en de oorzaak, dat hij door den Keizer achteraf wordt gesteld, zijn de inblazingen en intrigues van de Montholon, waaraan de Keizer te veel gehoor geeft. Zijn gesprekken met Napoleon ontaarden geleidelijk in formeele ruzies en de toon, waarop hij hem – zelfs waar het de meest gewone onderwerpen betreft – antwoordt, wordt steeds bitterder en onbehoorlijker. Eindelijk, niettegenstaande de herhaalde verzekeringen van den Keizer, dat hij zich verbeeldt achteraf te worden gezet; terwijl Napoleon zich telkens tegenover hem vernedert, door hem voor een woord of voor een uitdrukking, die hij zich zonder bedoeling heeft laten ontvallen, verontschuldiging te vragen; terwijl hij alle moeite doet om hem in zijn humeur te houden en op te vroolijken, loopen de ruzies te hoog en wordt het leven op deze manier èn voor Napoleon èn voor Gourgaud onhoudbaar. “Ik geloof echt,” riep Napoleon op een dag uit, “dat deze man verliefd op mij is; het begint me te vermoeien; ik kan niet met hem naar bed.”

En Gourgaud besluit den gouverneur verlof te vragen, St.-Helena te verlaten en naar Europa terug te keeren, wat hem wordt toegestaan, zelfs met het gunstbewijs, dat hij niet over de Kaap, maar direct naar Engeland zal mogen gaan, waarbij de gouverneur – met wien hij altijd op een niet vijandigen voet en zelfs op een min of meer hoffelijke wijze had verkeerd – hem aanbevelingsbrieven voor de ministers en voor eenige van zijn persoonlijke vrienden meegeeft en voorzien van introducties bij den marquis d’Osmond, ambassadeur van Frankrijk te Londen, van den Franschen commissaris en van den Russischen commissaris bij den ambassadeur van Rusland, Comte Lieven.

Den 13den Februari verliet hij Longwood. Wijl hij op een schip moest wachten, dat hem naar Europa zou brengen, zocht de gouverneur een verblijf voor hem uit, waar hij met den hem toegevoegden officier, den lateren luitenant-kolonel Basil Jackson, die hem overal moest vergezellen, zoolang samen-woonde. Op den 14den Maart 1818 verliet hij St. Helena, na dezen afscheidsbrief aan den Keizer te hebben geschreven: “Sire, op het moment dat ik dit verblijf verlaat, ervaar ik een zeer pijnlijk gevoel; ik vergeet alles, ik ben alleen bezig met de gedachte dat ik voor altijd zal scheiden van degene aan wie ik mijn hele bestaan ​​heb gewijd. Dit idee overweldigt me, ik kan alleen troost vinden in de overtuiging dat ik altijd mijn plicht heb gedaan, ik geef me over aan het lot, Sire, ik durf te hopen dat u een herinnering aan mijn diensten en mijn gehechtheid zult bewaren, dat u dat zelfs zult doen doe recht aan mijn gevoelens en de redenen voor mijn vertrek en dat ik tenslotte, als ik uw goede wil heb verloren, niet uw achting heb verloren. Sire, accepteer mijn afscheid en accepteer de wensen die ik doe voor uw geluk, heb medelijden met mijn lot en, soms aan mij denkend, zal Uwe Majesteit zeggen: deze had tenminste een goed hart.’ Hij ontving hierop het volgende antwoord: “Meneer Generaal Baron Gourgaud, ik dank u voor de gevoelens die u mij in uw brief van gisteren hebt geuit. Ik betreur het dat de leverziekte, die in deze klimaten zo dodelijk is, uw vertrek noodzakelijk maakte; u bent jong, je hebt talent, je zult een lange carrière hebben, ik wil dat ze gelukkig is, twijfel nooit aan de interesse die ik in je heb.’

Wat Napoleon voorzien had, geschiedde tot zekere hoogte. In een der laatste en hooggaande woorden-wisselingen, die hij met Gourgaud voerde, een twist zóó ernstig, dat Gourgaud hem had toegevoegd, hem (wanneer het ooit zou geschieden, dat Napoleon in Frankrijk zou terugkeeren) te zullen dooden, wijl hij zijn weerkomst een ramp voor zijn vaderland vond – had Napoleon uitgeroepen, dat hij hem in staat achtte, wanneer hij in Engeland terug zou zijn, een pamflet tegen hem te schrijven, waarin hij allerlei kwaads van hem zou vertellen. Zoodra Gourgaud van Longwood weg was, begon hij uit te barsten. Aan een ieder die het maar wilde hooren – aan den gouverneur, aan Basil Jackson, aan de commissarissen der mogendheden, aan iedereen en bij alle gelegenheden – vertelde Gourgaud, dat Napoleon niet ziek was, doch zich zoo maar hield, wijl dat geschikter was om de plannen, die hij koesterde, beter uit te voeren; hij stond met de bewoners van St. Helena in verbinding, die hem – terwijl zijn geneesheer hem daarin bijstond, hielpen om allerlei brieven en stukken naar Europa over te brengen; geld had hij op Longwood .in overvloed, zoodat hij alles kon gedaan krijgen wat hij wilde; ontsnappen kon hij, zoodra hij het maar verlangde; hij verhaalde zijn wijze van leven, zijn gesprekken, mengde waarheid en onwaarheid dooreen; het bestaan op Longwood was onhoudbaar door de voortdurende ruzies en intrigues, waarvan vooral de Montholons de aanstokers waren; alles waarover Napoleon zich beklaagde: het slechte eten, het ongezonde van Longwood. de behandeling van den gouverneur, het was alles politiek, alles er op gericht om het medelijden op te wekken en te trachten om in Europa een beweging ten zijnen gunste tot stand te brengen, alles om gedaan te krijgen, daNapoleon Dodenmasker 8t men hem een andere verblijfplaats zou aanwijzen, waar vandaan hij gemakkelijker Europa zou kunnen bereiken, Zijn gedrag en zijn uitlatingen waren van dien aard, en dermate onverklaarbaar, dat men een korten tijd op St. Helena het vermoeden had, dat er iets achter moest zitten en wel, dat het geheele doen en laten van Gourgaud een comedie was, om naar Europa te kunnen weg-komen en dan daar zijn best te doen een beweging ten gunste van Napoleon op touw te zetten. Deze argwaan wordt bewezen door wat de Oostenrijksche commissaris over Gourgaud’s weggaan aan zijn regeering schreef: “De gouverneur heeft mij een paar dagen geleden dringend verzocht hem te vertellen hoe ik over dit schandaal denk. ‘Gelooft u’, vroeg hij mij, ‘dat Gourgaud te goeder trouw is en dat zijn ruzie met Napoleon reëel is?’ Ik antwoordde hem dat niemand beter kon oordelen dan hij, maar dat generaal Gourgaud volgens mijn eigen waarnemingen ook weinig terughoudend was om te doen veronderstellen dat hij wordt belast met een geheime missie. Ik ben dezelfde mening toegedaan, antwoordde hij,’Ik beschouw hem als een man van eer,’ en door wat de Russische aan de zijne meldde: “Generaal Gourgaud is vanochtend vertrokken naar Engeland aan boord van een schip van de East India Company. Ze geloven in Sint-Helena dat hij een geheime missie heeft van Bonaparte, dat zijn ruzie bij Longwood slechts een pure komedie is, een slimme manier om de Engelsen te misleiden. “

Niet alleen zoolang hij op St. Helena was, maar ook te Londen gedroeg hij zich op dezelfde manier. Zoowel tot Mr. Goulburn, onder-staats-secretaris van Koloniën, als met marquis d’Osmond en den comte Lieven, hield hij dezelfde gesprekken. Intusschen had hij zich tegenover den marquis d’Osmond uitgelaten, dat hij naar Frankrijk wenschte terug te keeren en weer dienst wilde nemen en had dezen verzocht hem daarin behulpzaam te willen zijn. De waarschuwingen, hem door sommige Bonapartisten en eenige Fransche uitgewekenen en vrienden te Londen gegeven, dat de Fransche regeering weigerde de graden en rangen te erkennen, waartoe de verschillende personen door Napoleon benoemd waren en dat het hem dus niet zou gelukken in zijn rang bij het leger te worden hersteld, deden hem inzien dat hij op den verkeerden weg was. Langzamerhand begon hij zijn gedrag te veranderen. Hij gaf het verhaal uit van den veldtocht van 1815, op St. Helena onder dictée van Napoleon geschreven en dat hij – tegen het verbod van den Keizer – mee had genomen, om zijn eer te herstellen tegenover de Bonapartisten en hen, die zijn gedrag en zijn uitlatingen afkeurden en deed in verschillende dagbladen de copie van een brief het licht zien, dien hij aan Marie Louise had geschreven. Zoowel in het verhaal van den veldtocht, als in den brief aan de ex-Keizerin, kwamen geheel andere termen voor dan zijn vroegere uitlatingen en uit beiden, – vooral uit den · brief – klonk een bedoeling, geheel tegenovergesteld aan wat hij mondeling gezegd had. Wijl de Engelsche regeering vreesde, door zijn veranderd gedrag met de Bonapartisten onaangenaamheden te zullen krijgen, terwijl de marquis d’Osmond beangst was, dat de terugkomst van Gourgaud in Frankrijk een beweging ten gunste van Napoleon zou kunnen doen ontstaan, werd de Alien-Bill op hem toegepast, waarbij hem een langer verblijf in Engeland werd ontzegd. Hij werd naar het vasteland verwijderd, terwijl de marquis d’Osmond er voor zorgde, dat Frankrijk voor hem gesloten bleef. Hij vond eerst een schuilplaats te Cuxhaven en vestigde zich later metterwoon in Hamburg. Pas op den 20sten Maart 1821 werd het hem veroorloofd naar Frankrijk terug te keeren; hij kwam later weer in dienst en nam spoedig een hoogen rang bij het leger in.

Zoodra de dood van den Keizer in Europa bekend was geworden, zond hij – met nog eenige anderen, maar hij als eerste onderteekenaar – het volgende verzoekschrift aan den Chambre des députés: “Heren, Napoleon is er niet meer, wij eisen zijn overblijfselen op. De eer van Frankrijk eist deze restitutie, en wat de eer van Frankrijk eist, zal worden verwezenlijkt. Ze kan alleen lijden onder Hem die haar leider was, aan Degene die ze groette die de naam Groot droeg en waarvan de titel van Keizer nu als een trofee in de handen van buitenlanders is, en dat elke Engelsman kan zeggen door naar een onbeschaamd monument te wijzen: “Dat is de Keizer der Fransen.” Was hij tot andere inzichten omtrent zijn vroeger gedrag gekomen? Of waren er politieke of baatzuchtige redenen, die hem zóó deden handelen? In alle geval kon hij toen nog niet weten, dat Walter Scott in 1827 zijn uitlatingen op St. Helena en te Londen aan het licht zou brengen.

Dit item was geplaatst door Muis.